Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 2017D14719 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 2017D14719 |
De vaste commissie voor Financiën heeft op 26 mei 2017 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over zijn brief van 14 april 2017 met antwoorden op vragen over enkele fiscale aspecten in verband met het initiatiefwetsvoorstel Beperking wettelijke gemeenschap van goederen (Kamerstuk 33 987, nr. 29).
De fungerend voorzitter van de commissie, Duisenberg
De griffier van de commissie, Berck
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beantwoording van de vragen over de initiatiefwet voor de beperking van de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen (Wet Swinkels, Recourt en Van Oosten) en hebben daarover nog de volgende vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de eigen woning reserve (EWR) in alle voorbeelden (samenwonen, gehele gemeenschap of beperkte gemeenschap) geldt en blijft gelden voor de partner met de verkochte woning. Maar dat de toepassing van de EWR bij gezamenlijke financiering niet leidt tot de gewenste uitkomst. Wat verstaat de Staatssecretaris onder de gewenste uitkomst? Welke oplossingen zijn daarvoor? De Staatssecretaris geeft aan dat hij zal bezien of deze uitwerking meer in lijn kan worden gebracht met de doelstelling van de bijleenregeling. Wanneer kan de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd? Wanneer kan dit gereed zijn?
Voor de partner zonder eigenwoningverleden is de omvang van de renteaftrek afhankelijk van de gekozen financiering en de vraag of er sprake is van samenwonen, een beperkte gemeenschap van goederen of een algehele gemeenschap van goederen. In hoeverre is dit anders dan vóór het initiatiefwetsvoorstel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie danken de Staatssecretaris voor zijn antwoorden op de vragen over enkele fiscale aspecten aan de beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen.
De leden van de CDA-fractie willen de Staatssecretaris danken voor de casusuitwerking dat in voorbeeld I uit de bijlage beschreven is. De Staatssecretaris beantwoord daarbij de varianten i) en ii) samen, omdat X en Y automatisch fiscaal partner zijn, omdat zij samen een huis gekocht hebben. Bedoeld was echter de situatie dat X en Y voorafgaand aan de aankoop van de gezamenlijke woning, samenwonende in de woning van X, al dan niet fiscaal partners waren, bijvoorbeeld omdat zij een samenlevingscontract hebben afgesloten. Mogen de leden van de CDA-fractie uit de antwoorden van de Staatssecretaris opmaken dat het voor het recht op hypotheekrenteaftrek voor de bestaande schuld van X niet relevant is of X en Y voor aanschaf van de gezamenlijke eigen woning fiscale partners waren?
In de uitwerking van de Staatssecretaris wordt er verder van uitgegaan dat persoon X bij de aankoop van de gezamenlijke eigen woning een deel van de aankoop van de eigen woning van Y financiert, waardoor er een vordering ontstaat van X op Y. Dit komt voor als partijen een 50:50-aandeel in de schuld overeenkomen. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom hij heeft aangenomen dat X en Y beiden een aandeel hebben van 50% in de annuïteitenhypotheek en de aflossingsvrije hypotheek?
Logischer is immers dat partners een scheve schuldverhouding overeenkomen, aangezien X eigen vermogen inbrengt voor de aanschaf van de eigen woning. X financiert dan zijn deel van de gezamenlijke woning met eigen vermogen en met zijn bestaande hypotheek en Y financiert haar deel met een nieuwe annuïtaire hypotheek.
Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe de uitwerking eruit ziet wanneer er sprake is van deze scheve schuldverhouding? Wat zijn dan de gevolgen voor de aftrek van eigenwoningrente als X en Y ongehuwd samenwonen en fiscaal partner zijn; in algehele gemeenschap van goederen getrouwd zijn dan wel in beperkte gemeenschap gehuwd zijn? En maakt het daarbij nog uit of X en Y voorafgaand aan de aankoop van de gezamenlijke woning fiscale partners waren?
De leden van de CDA-fractie vragen aan de Staatssecretaris waarom het standpunt van de regering over de overgang van de eigenwoningreserve tussen de partners gewijzigd is. In de antwoorden op de vragen heeft de Staatssecretaris aangegeven dat de eigenwoningreserve extracomptabel is, die ondanks een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen niet voor de helft overgaat op de partner. De toenmalige Minister van Wonen en Rijksdienst heeft aangegeven dat wanneer er sprake is van huwelijkse boedelmenging, een eigenwoningreserve en de aflossingsstand van de ene partner voor de helft overgaat op de andere partner (Kamerstuk 33 405, C, blz. 17, vb. 4). De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom hij afwijkt van het eerdere antwoord van zijn collega bewindspersoon. Op welke juridische bron baseert de Staatssecretaris zijn antwoord dat het eigenwoningreserve een fiscaal extracomptabele stand is?
De leden van de CDA-fractie constateren dat dit de tweede keer is dat de Staatssecretaris terug lijkt te komen op een eerder standpunt van de regering en zij verwijzen hierbij naar de vragen van het lid Omtzigt d.d. 15 mei 2017, namelijk toen hij antwoordde dat belastingplichtigen verplicht zijn om de hypotheekrente op te geven, terwijl zijn collega bewindspersoon en voormalig Minister van Wonen en Rijksdienst geschreven had dat belastingplichtigen ervoor kunnen kiezen om kosten van de hypotheek niet in aftrek te brengen.
Het is de leden van de CDA-fractie nog niet geheel duidelijk hoe de hypotheekrenteaftrek van X onder iii) berekend dient te worden. Hoe wordt berekend welk deel van de schuld niet aftrekbaar is vanwege de eigenwoningreserve van X?
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris te bevestigen dat Y in variant iv (de beperkte gemeenschap van goederen) € 25.000 minder hypotheekrenteaftrek heeft dan in variant iii (de algehele gemeenschap van goederen), doordat bij Y in de variant van de beperkte gemeenschap van goederen € 25.000 van de aflossingsvrije hypotheek in box 3 valt? Kan de Staatssecretaris ook toelichten waarom het voor de hand ligt dat X en Y de woning met een geheel annuïtaire hypotheek financieren? Ligt het niet veel meer voor de hand dat mensen die nog onder het oude regime vallen dit recht (om niet te hoeven aflossen) zouden willen behouden, zonder dat zij beseffen dat zij hiermee minder recht hebben op hypotheekrenteaftrek?
De leden van de CDA-fractie danken de Staatssecretaris voor zijn toezegging te bezien of de uitwerking bij een evenredige verdeling van de schuld meer in lijn kan worden gebracht met de doelstelling van de bijleenregeling. Heeft dit in de geschetste voorbeelden dan alleen invloed op de mogelijke hypotheekrenteaftrek van X of ook van Y?
Het antwoord van de Staatssecretaris op de vraag of de vergoeding, als bepaald is in art. 1:87 BW, bruto of netto is, van de leden van de CDA-fractie, is voor deze leden onbevredigend. Deze leden begrijpen dat dit een civielrechtelijke aangelegenheid is, maar willen graag van de Staatssecretaris horen wat civielrechtelijk het antwoord is. Klopt het dat echtgenoten van artikel 1:87 BW afwijkende afspraken moeten maken om ervoor te zorgen dat de ondernemende echtgenoot een vergoedingsvordering moet betalen aan de geld lenende echtgenoot waarbij rekening wordt gehouden met de AB-claim/afrekening?
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie wat de juiste informatie is met betrekking tot de schuld, als in art. 1:87 BW. In de antwoorden heeft de Staatssecretaris aangegeven dat een schuld met betrekking tot AB-aandelen deel uitmaakt van box 3. De leden van de CDA-fractie waren in de veronderstelling dat schulden wetssystematisch in de inkomstenbelasting thuis horen bij de bezitting waarvoor ze zijn aangegaan. Volgens de systematiek van de wet hoort een schuld voor een aanmerkelijk belang dus in box 2 thuis. De leden van de CDA-fractie willen weten of het antwoord van de Staatssecretaris juist is dat de schuld in box 3 valt of dat de schuld voor aanmerkelijk belang op grond van de wetssystematiek in box 2 hoort.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2017D14719.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.