2012D05170

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2012

Op 15 december 2011 zond de vaste commissie voor OCW mij een brief met als bijlage een email van een studente omgangskunde. In de e-mail wordt aandacht gevraagd voor de onduidelijkheid rond de bevoegdheden van leraren omgangskunde en de gevolgen daarvan voor deze leraren en de zittende studenten aan de opleidingen omgangskunde.

U verzocht mij om een uitgebreide reactie. Hierbij ontvangt u deze.

Er zijn vier hogescholen die een opleiding voor leraar omgangskunde verzorgen, namelijk de Hogeschool Utrecht, NHL Hogeschool, de Hogeschool Leiden en Fontys Hogescholen.

In 2005 is er een aparte bepaling in de regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O.1 opgenomen waarmee leraren omgangskunde met een getuigschrift van de Hogeschool Utrecht dat afgegeven was na 1 juni 2004 ook bevoegd werden voor het geven van de vakken Engels, wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde, biologie (incl. kennis der natuur), verzorging, muziek, handvaardigheid (textiele werkvormen) en tekenen aan geïndiceerde leerlingen in het leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) en het praktijkonderwijs.

Per 1 augustus 2006 is de Wet Beroepen in het Onderwijs (Wet BIO) ingevoerd. Met deze wet is de grondslag voor de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. komen te vervallen en daarmee ook de regeling zelf. De specifieke bepaling die voor de Hogeschool Utrecht bestond, gold vanaf dat moment dan ook niet meer.

Met de Wet BIO werd het huidige systeem ingevoerd waarbij een leraar benoembaar is voor een vak als uit zijn getuigschrift blijkt dat hij voldoet aan de gestelde bekwaamheidseisen. De beoordeling welke sets van bekwaamheidseisen en welke vakken op het getuigschrift kunnen worden vermeld, ligt bij de lerarenopleiding. Wel moet de lerarenopleiding de keuze om bepaalde vakken wel of niet te vermelden inhoudelijk kunnen verantwoorden en is het aan de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) om te beoordelen of de opleiding zodanig is dat de student inderdaad kan voldoen aan de betreffende bekwaamheidseisen.

De toenmalige minister heeft duidelijke voorlichting gegeven over de invoering van het nieuwe systeem van bekwaamheden. Onderdeel van deze voorlichting was een uitgebreide brochure over de nieuwe systematiek.

De hogescholen hebben vanaf 1 augustus 2006 getuigschriften afgegeven conform de nieuwe wetgeving. Op deze getuigschriften is vermeld dat voldaan is aan de bekwaamheidseisen voor het vak omgangskunde. In de voorlichting aan (aankomende) studenten hebben de hogescholen echter vermeld dat een leraar omgangskunde daarnaast ook een brede bevoegdheid zou hebben voor tien vakken in het praktijkonderwijs en het LWOO. Hiervoor bestond geen wettelijke grondslag. Aan het getuigschrift van de opleiding aan de Hogeschool Utrecht was tot 1 augustus 2006 nog een dergelijke bevoegdheid verbonden. Voor de andere drie hogescholen is dit nooit het geval geweest.

In 2009 heeft Fontys Hogescholen een aanvraag gedaan voor een macrodoelmatigheidstoets voor een nieuwe opleiding omgangskunde. De hogeschool heeft hierbij aangegeven dat de afgestudeerden van de nieuwe opleiding werk zouden kunnen vinden in zowel het MBO als het VMBO. Daarnaast zouden de afgestudeerden aan de slag kunnen als opleider, consultant of coach.

Dit geschetste brede arbeidsperspectief vormde voldoende basis voor de NVAO om de aanvraag positief te beoordelen.

Naar aanleiding van vragen van studenten over de bevoegdheid van leraren omgangskunde, heeft mijn ambtsvoorganger in 2010 aan de hogescholen gevraagd de voorlichting aan te passen. De hogescholen hebben dit vervolgens waar nodig aangepast. In het voorjaar van 2011 heb ik opnieuw gesprekken gevoerd met de vier betrokken lerarenopleidingen waarbij de hogescholen nogmaals hebben toegezegd helder en eenduidig over de bevoegdheden van de docent omgangskunde te zullen communiceren. Bovendien hebben ze tijdens deze bijeenkomst toegezegd dat zij ook alle zittende studenten en oud-studenten hierover zouden informeren. In de beantwoording van de schriftelijke vragen van 6 december 2011 aan de Kamer ben ik ingegaan op de toezeggingen die de hogescholen in deze hebben gedaan en heb ik aangegeven dat mij tot nu toe geen signalen hebben bereikt dat de hogescholen en studenten onderling niet tot een oplossing kunnen komen.

In de aan u gezonden e-mail wordt aangegeven dat er een grote behoefte zou bestaan aan afgestudeerden in het vak omgangskunde in het praktijkonderwijs.

Scholen in het praktijkonderwijs hebben de mogelijkheid om afgestudeerden te benoemen als leraar omgangskunde als zij het vak opnemen in het onderwijsprogramma. Ook kunnen zij deze afgestudeerden aannemen voor functies in de school waarvoor geen specifieke onderwijsbevoegdheden noodzakelijk zijn. Tenslotte kunnen ze leraren omgangskunde die een getuigschrift hebben van de Hogeschool Utrecht dat is afgegeven tussen 1 juli 2004 en 1 augustus 2006, aanstellen als leraar voor zowel omgangskunde als de genoemde tien extra vakken.

Het is zeer de vraag of de opleiding omgangskunde zoals deze nu aan de vier hogescholen bestaat voldoende bagage biedt om niet als leraar omgangskunde, maar als leraar voor de algemeen vormende vakken in het praktijkonderwijs te worden ingezet. Wel bestaan er hierbij verschillen tussen de lerarenopleidingen.

Om een beter beeld te krijgen hoe leraren met een diploma omgangskunde in het praktijkonderwijs worden ingezet, heb ik medio 2011 aan de Vereniging Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs gevraagd om te inventariseren hoeveel leraren omgangskunde in het praktijkonderwijs zijn aangesteld en hoe zij functioneren.

Aan de hand van de uitkomsten van de genoemde inventarisatie zal ik, na overleg met de hogescholen en de scholen voor praktijkonderwijs, bekijken of er aanleiding bestaat om de benoembaarheid van leraren omgangskunde aan te passen. De eerste indruk is echter dat het praktijkonderwijs vooral behoefte heeft aan vakleerkrachten en leerkrachten met een PABO-diploma en dat er in het algemeen op deze scholen slechts een beperkte behoefte is aan afgestudeerden omgangskunde. Ik zal u hierover voor de zomer nader berichten.

Zelfs als blijkt dat de benoembaarheid in het praktijkonderwijs kan worden verruimd, zal dit mogelijk niet voldoende ruimte bieden om alle betrokken studenten tegemoet te komen. Naar mijn mening zullen de hogescholen in overleg met de studenten een oplossing moeten zoeken die recht doet aan de verwachtingen die de hogescholen in de communicatie bij hun studenten hebben gewekt.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra


X Noot
1

Overgangswet Wet Voortgezet Onderwijs.

Naar boven