Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 2011D20325 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 2011D20325 |
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken 1) heeft de navolgende vragen over de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 maart 2011 over de nieuwe verdeling van het provinciefonds en de effecten per provincie. (TK 32 500 C, nr. 6) aan de regering voorgelegd.
De vragen zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Dijksma
De adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx
1
Wat is de voorziene procedure en tijdsplanning voor de invoering van dit nieuwe verdeelmodel?
2
Kan er een overgangsfase of correctie worden ingevoerd om te grote herverdeeleffecten (bijvoorbeeld meer dan 5% verschil) te dempen, net zoals dat bij de herijking in 1998 is gebeurd door middel van een bestuurlijke correctie?
3
Wordt het nieuwe verdeelmodel in één keer ingevoerd? Zo ja, wanneer? Of zal er sprake zijn van een overgangsmaatregel, zodat de provincies aan de nieuwe verdeling kunnen wennen? Zo ja, hoe ziet die overgangsmaatregel eruit? Wanneer is de overgangsmaatregel ten einde?
4
In hoeverre gaat de minister uitvoering geven aan de in artikel 112 van de Provinciewet neergelegde plicht op grond waarvan wijzigingsvoorstellen met inachtneming van een redelijke termijn ter beoordeling aan de provincies moeten worden voorgelegd?
5
In hoeverre zijn de provincies nu betrokken geweest bij de totstandkoming van het nieuwe verdeelmodel van het provinciefonds? Wat is het standpunt van de provincies over het nieuwe verdeelmodel?
6
Kan de minister toelichten hoe de maatstaf van eigen bijdrage, bij het gegeven dat … «Een aantal provincies beschikt niet over voldoende eigen inkomsten om de veronderstelde 11% zelf bij te kunnen dragen, terwijl andere provincies beschikken over veel eigen middelen uit de verkoop van energiebedrijven.», zich verhoudt tot de systematiek die ten grondslag ligt aan de herverdeling van het provinciefonds?
7
Hoe reageert de minister op de zorg dat provincies door een systematiek waarbij (een hoog) eigen vermogen een negatieve invloed heeft op de bijdrage uit het provinciefonds gestimuleerd worden om geld uit te geven (in plaats van prudenter met die middelen om te gaan)? Oftewel: hoe stimuleert de nieuwe verdeelsystematiek rentmeesterschap?
8
Hoe gaat u voorkomen dat provincies hun vermogen inzetten voor beleid, zodat zij minder eigen inkomsten hebben en dus een hogere uitkering uit het provinciefonds kunnen claimen?
9
Op welke wijze wordt het begrip «eigen vermogen» gedefinieerd? Wat valt daar nu onder? In hoeverre is er een minimale kapitaalseis?
10
Kunt u een overzicht geven van de invloed van het vermogen van provincies op de uitkering uit het provinciefonds in de huidige systematiek, met een bedrag per provincie?
11
Welk deel van het vermogen van provincies is meegenomen voor het berekenen van het rendement op het vermogen van provincies?
12
Hoe vaak gaan de fondsbeheerders het vermogen van de provincies herijken waarover het rendement berekend wordt? Wat is de peildatum of wat zijn de peildata?
13
Hoe ziet de berekening en het totaalbedrag van het rendement op het vermogen per provincie eruit?
14
In hoeverre neemt het nieuwe verdeelmodel het verschil in uitgaven voor taken tussen de provincies weg nu het uitgangspunt is dat provincies 35% van het rendement uit eigen vermogen gebruiken voor taken in hun provincie?
15
Wat is de reden om de korting van € 300 mlj. niet te koppelen aan de vermogensinkomsten van de provincies, maar aan de uitgaven in het ontwikkeldeel?
16
Gaan de opcenten bij de provincie stijgen als gevolg van deze maatregelen? Gaat de minister een maximum instellen, om te voorkomen dat de provincies het verlies aan inkomsten gaan compenseren door de opcenten op de motorrijtuigenbelasting te verhogen?
17
Hoe verzekert het voorgestelde model dat provincies als gevolg van het terugdringen van de financiering van niet-kerntaken ook daadwerkelijk minder gaan besteden aan die niet-kerntaken?
18
Wat is de reden om af te wijken van het advies Raad voor de financiële verhoudingen?
19
In hoeverre is er sprake van een principiële trendbreuk met de systematiek van de Financiële-verhoudingswet nu rendement op vermogen de hoogte van de uitkering van het provinciefonds bepaalt?
20
Is het juist dat voor de invoering van de vermogensmaatstaf een wijziging van de Financiële-verhoudingswet nodig is, omdat vermogen immers niet valt onder de in de wet genoemde kenmerken van belastingcapaciteit, inwoners, grondgebied, bedrijvigheid en vast bedrag?
21
Kan de minister bevestigen dat blijkens het nieuw verdeelmodel uitgavenclusters provinciefonds voor dit jaar rekening is gehouden met een bedrag van 142 miljoen euro voor de zorgplicht die provincies op basis van artikel 2 170 Mediawet hebben voor de regionale omroep?
22
Wat is de reden om € 300 mln. te korten op het cluster Voorzieningen (beheerdeel), terwijl door de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) is aangegeven dat het gaat om een bedrag van € 130 mln. dat wordt uitgegeven aan niet-kerntaken?
23
Waarom heeft de minister ervoor gekozen om slechts een wijziging van de herverdelingssystematiek van het provinciefonds voor te stellen in plaats van deze discussie in een bredere herziening van het lokaal/regionaal belastinggebied te betrekken?
24
Hoe verhoudt de voorgestelde wijziging zich tot het nog deze kabinetsperiode invoeren van een Randstadprovincie, zoals beloofd in het regeerakkoord?
25
Kan de minister een overzicht verschaffen dat inzicht biedt in wat de nieuwe verdeelsystematiek betekent voor de bijdrage uit het provinciefonds per hoofd van de bevolking uitgesplitst per provincie?
26
Kan de minister nader toelichten hoe de voorgestelde systematiek zich verhoudt tot de ideeën die ten grondslag lagen aan het «Pieken in de delta'-beleid?
27
Kan de minister inzichtelijk maken welke consequenties de voorgestelde herverdelingssystematiek – waarschijnlijk – zal hebben op provinciaal natuurbeleid; en daarmee de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur?
28
Waarom bent u van mening dat met een vereveningspercentage van 35% ook wat de provincie Flevoland betreft een adequate invulling wordt gegeven van artikel 7 Financiële verhoudingswet? Bent u van mening dat de (financiële) achterstandpositie van de provincie Flevoland met de uitkomsten van de nieuwe verdeling voldoende is opgelost? Bent u van mening dat de Rijksontwikkelopgave voor Flevoland met de nieuwe verdeling in voldoende mate wordt ondersteund?
29
Wat gebeurt er als het eigen vermogen van de provincies op de één of andere manier wegvalt dan wel dat provincies onzorgvuldig met hun vermogen omgaan dan wel ze lagere dividendopbrengsten krijgen met als gevolg dat het vermogen verdwijnt dan wel minder groot wordt dan eerst? Wat zijn dan de gevolgen voor de verdeling van het provinciefonds? Wordt er dan een nieuw verdeelmodel ontwikkeld?
30
Wat betekent het feit dat er rekening wordt gehouden met de verschillen in vermogen voor de autonomie van provincies?
31
In hoeverre hebben provincies met het nieuwe verdeelmodel de mogelijkheid om voor bepaalde beleidsterreinen extra geld uit te geven, terwijl het beleid van het Rijk daar niet op is gericht, bijvoorbeeld als het gaat om natuur? En in hoeverre hebben provincies straks de mogelijkheid om, als het gaat om specifieke uitkeringen, voor die taken nog eens extra geld uit te trekken?
32
Welke criteria worden er gehanteerd om te bepalen of bepaalde taken beheertaken dan wel ontwikkeltaken zijn?
33
In hoeverre worden bij de herijking van het provinciefonds middelen voor andere taken «vrijgespeeld» (zie bladzijde 6 rapport Cebeon dat bij de brief ter inzage is gelegd)? Om welke taken gaat het dan? Wie beslist over de besteding van de «vrijgespeelde» middelen?
34
Zijn er, naast de korting waar provincies mee te maken krijgen, nationale opgaven waar de provincies ook financieel aan moeten bijdragen? Zo ja, welke?
35
Het lijkt dat de bezuiniging van € 300 mlj. op de voorzieningen verrekend zijn, maar hoe is het rendement op het vermogen precies verrekend met de ontwikkeltaken?
36
Wat is het «redelijke niveau» waartegen het vaste percentage (rekentarief) Motorrijtuigen-belasting (Mrb) in het nieuwe verdeelmodel wordt geactualiseerd? Blijft dit beneden de grens van de provincie die het laagste tarief hanteert? Waarom is het niveau redelijk?
37
Hoeveel wordt het vaste percentage (rekentarief) Motorrijtuigenbelasting feitelijk? Wat is het laagste tarief op dit moment? In welke provincie is dat?
38
Bieden de voorgestelde wijziging ook gelegenheid om het voor belastingplichtigen duidelijker te maken dat de Motorrijtuigenbelasting een provinciale belasting is?
39
Kan de regering nader uitleggen wat de beheer- en ontwikkeltaken precies inhouden, en waarin zij zich onderscheiden?
40
In hoeverre wordt door de regering met de uitspraak: «Met de introductie van het variabele deel wordt gevraagd aan provincies het rendement uit eigen vermogen in te zetten voor hun eigen taken.», rekening gehouden met het feit dat de taken van de provincies gedifferentieerd kunnen zijn? Is de regering zich ervan bewust dat een provincie met een laag rendement uit eigen vermogen relatief gezien een hoge vraag kan hebben wat betreft ontwikkeltaken? Heeft de regering zicht op wat de gevolgen hiervan zijn voor de krimpgebieden?
41
Kan de minister aangeven op welke terreinen provincies in de knel kunnen komen als het gaat om de sociale taken nu deze niet als kerntaken worden gezien en financieel niet meer zullen worden gehonoreerd?
42
Wat zijn de gevolgen voor het verdeelmodel en voor de provincies als voor het variabele deel niet wordt gekozen voor 35% van de geraamde inkomsten uit vermogen, maar voor bijvoorbeeld 0%, 25%, 50% of 90%?
43
Wat is de reden om af te wijken van het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen, onder andere het meewegen van vermogensinkomsten voor 35% in plaats van 90%? Hoe is dit objectief te onderbouwen?
44
Waarom gaat u bij het vaststellen van de inkomsten it eigen vermogen af op eigen ramingen van de provincie en maakt u geen gebruik van de systematiek van de Rfv?
45
Is elke provincie in staat om het vaste percentage voor de inzet van eigen middelen van 5% ook daadwerkelijk te realiseren? Zo nee, welke niet?
46
Waarom vindt u dat de keus om 35% van de geraamde inkomsten in de berekening van de uitkering uit het Provinciefonds te betrekken een adequate invulling van artikel 7 van de Financiële verhoudingenwet? Waarom heeft u niet gekozen voor de 90% van de RFV of de 80% van de commissie Stuiveling?
47
Is de minister van mening dat met de huidig voorgestelde verdeling het derde aspiratie-niveau bereikt wordt? Zo ja, waarop baseert hij dat?
48
Welke gevolgen heeft de overdracht van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen eventueel op de uitkering van het provinciefonds?
49
Wat is de reden om de omvang van het ontwikkeldeel te baseren op de begrote lasten van de provincies en niet op geobjectiveerde maatstaven zoals in het beheerdeel?
50
Kan de minister nader – ook rekenkundig – toelichten op welke wijze de factor «krimp» wordt meegewogen in de voorgestelde herverdelingssystematiek? Kan de minister toelichten hoe de krimpmaatstaf precies is opgebouwd?
51
Kan de minister nader toelichten hoe de «omvang» van de ontwikkelingstaak bepaald wordt? Kan de minister in de beantwoording betrekken of het klopt dat investeringen in het (recente) verleden daarvoor richting- dan wel doorslaggevend zijn? En indien dit het geval is, op welke manier houdt de nieuwe verdeling rekening met de vraag of het achterliggende motief de omvang van de opgave of de beperkte middelen was?
52
Komen de ontwikkeltaken, waar in de brief sprake van is overeen met de taken, genoemd in het rapport van de Commissie-Lodders en de taken van de provincies genoemd in het regeerakkoord van het kabinet-Rutte? Of kan er ook sprake zijn van ontwikkeltaken op andere beleidsterreinen? Zo ja, welke?
53
In hoeverre verschillen de ontwikkeltaken per provincie? Welke criteria worden daarbij gehanteerd?
54
In hoeverre is er een relatie tussen de jaarlijkse budgetten provinciale ontwikkeltaken verkeer en vervoer per provincie en de afspraken in het MIRT-kader?
55
Is de afwijking in uitgangspunten en uitkomsten van het nu voorgestelde verdeelmodel provinciefonds op objectieve gronden te onderbouwen en te verdedigen ten opzichte van het verdeelmodel dat door het IPO voor 2011 is overeengekomen?
56
Hoe verhoudt de weging van beheertaken ten opzichte van ontwikkeltaken zich in het nu voorgestelde verdeelmodel provinciefonds? En op basis van welke objectieve criteria is deze gekozen weging te onderbouwen en te verdedigen? Bent u van mening dat het belang van de ontwikkeltaken op een juiste wijze in het huidige verdeelmodel is meegenomen? Kan worden aangegeven hoe de verdeling van het provinciefonds zou zijn als de ontwikkeltaken een zwaardere weging in het verdeelmodel zouden krijgen? Hoe zou deze weging objectief zijn te onderbouwen.
57
Hoe verhoudt de uitneming van € 300 mlj. uit de beheerstaken, wegens het niet honoreren van sociale taken, zich tot de constatering van de Rfv dat provincies ongeveer 130 miljoen ontvangen voor taken die niet tot hun domein behoren?``
58
Welk deel van de te korten 300 mln. gaven de provincies uit aan de sociale taken?
59
Hoe komt het onderhoudsinstrument van het provinciefonds op hoofdlijnen eruit te zien?
60
Wat wordt bedoeld met de opmerking dat de decentralisaties niet leiden tot een aanpassing van het fonds anders dan via het reguliere onderhoud?
61
Gaat het geld voor de sociale taken dat eerst naar de provincies ging, nu één-op-één naar de gemeenten, die nu verantwoordelijk worden voor de uitvoering van deze sociale taken? Zo nee, hoeveel wordt hierop bezuinigd?
62
Kan de minister aangeven waarom is gekozen om de krimpfactor via het provinciefonds te «compenseren»? Welke rol speelt «krimp» in de systematiek van het gemeentefonds?
63
Komt er, in aanvulling op deze nieuwe verdeling, nog een discussie over het eigen belastinggebied van provincies?
64
Hoe worden de ontwikkelopgaven voor provincies op een goede manier gedefinieerd, zodat er transparante ijkpunten aan ontleend kunnen worden? Kan de minister garanderen dat alle provincies met de voorgestelde verdeling alleen al invulling kunnen geven aan de landelijke ontwikkelopgaven?
65
Graag een nadere toelichting over de opmerking dat door het verhogen van het rekentarief van de motorrijtuigenbelasting meer geld onder de verdeling van het provinciefonds wordt gebracht.
66
Waarom wordt uitgegaan van de situatie 2016 voor het vermogen?
67
Waarom is gekozen voor het percentage van 35% voor het verrekenen van het rendement op vermogen?
68
Wanneer zijn alle ijkpunten vertaald in termen van verdeelmaatstaven?
69
Waarom voeren provincies veel meer ontwikkeltaken uit dan bij de laatste herijking van het provinciefonds medio jaren negentig?
70
Hoe kan veronderstelt worden dat provincies meer van hun kosten dekken uit de eigen belasting, als tegelijk het laagste tarief gehanteerd gaat worden, zoals beschreven op blz. 3? Hoe kunnen meer kosten gedekt worden, zonder dat de belasting zelf stijgt?
71
Waarom hanteert u een vast fictief rendement van 3% in plaats van een voortschrijdend historisch rendement zoals de commissie Stuiveling?
72
Wanneer is het onderzoek naar de Overige Eigen Middelen bij gemeenten gereed?
73
In hoeverre gaat eigen vermogen bij gemeenten meegerekend worden bij de uitkering uit het gemeentefonds?
74
De vertaling van de uitgavenijkpunten uit het onderzoek naar verdeelformules in de meicirculaire kan een kleine vertekening in de cijfers veroorzaken. Om hoeveel geld gaat het als gesproken wordt van «een kleine vertekening in de cijfers»?
75
Voor welke taken worden bij de herijking middelen vrijgespeeld? Wie beslist over de besteding van deze «vrijgespeelde» middelen?
76
Door de beheer- en de ontwikkeltaken te onderscheiden is technisch onderhoud beter mogelijk. Wat wordt verstaan onder technisch onderhoud en wanneer vindt dit plaats?
77
Wat wordt verstaan onder actief periodiek onderhoud?
78
Thans wordt uitgegaan van een sober en doelmatig niveau, waarbij wordt aangesloten bij provincies die voorzieningen (van een bepaalde kwaliteit) tegen lagere kosten realiseren dan andere. Is het uitgangspunt bij het uitgavenniveau dan de provincie die de voorzieningen levert tegen de laagste kosten? Of wordt er voor een gemiddelde gekozen?
79
Kan per provincie aangegeven worden wat de gevolgen zijn van de herverdeeleffecten voor lopend en nieuw beleid?
80
Kan de minister aangeven voor welke taken, bij een sober en doelmatig niveau – bij een gegeven omvang van het provinciefonds – bij herijking middelen kunnen worden «vrijgespeeld»? En kan de minister aangeven wie beslist over de besteding van de «vrijgespeelde» middelen?
81
In hoeverre wordt met het nieuwe model gegarandeerd dat de verdeling uit het provinciefonds in de komende jaren grosso modo overeenkomt met het voor het jaar 2012 gepresenteerde financiële plaatje?
82
In hoeverre wordt met het nieuwe model gegarandeerd dat het uiteindelijke resultaat voor alle provincies evenwichtig valt te noemen, in het licht van de ontstane scheefgroei door de vermogensaanwas bij diverse provincies?
83
In hoeverre is sprake van een duurzaam verdeelmodel? In hoeverre is het onderhandelingsresultaat van provincies leidend geweest, aangezien dit als referentie bij het nieuwe model staat aangegeven?
84
Is het percentage van 11% nu losgelaten en vervangen door de verrekening van rendement op vermogen?
85
Welke opmerkingen hebben de provincies gemaakt over de gehanteerde afbakening tussen beheer en ontwikkeling?
86
Gaan de provincies ook daadwerkelijk 227 mln. van het fictieve rendement per jaar inzetten voor de ontwikkeltaken op hun eigen grondgebied? Waarop is deze veronderstelling gebaseerd?
87
Hoe ontstaan de grote verschillen in het bedrag per inwoner tussen de provincies?
88
Ongeveer 40% van de uitgaven wordt gedekt uit extra inkomsten, waarmee in de verdeling van het huidige provinciefonds geen rekening wordt gehouden. Hoe is dat percentage over de individuele provincies verdeeld?
89
Is met het bepalen van het vermogen van provincies wel of niet rekening gehouden met toekomstige verkoopsommen van energiebedrijven?
90
Welke taken vallen onder het ijkpunt «bestuur»?
91
Waarom is bij het ijkpunt water en milieu gekozen voor een percentage van circa van 10% onder het feitelijke netto uitgavenniveau?
92
Hoe worden na de herijking van het provinciefonds de uitgaven aan subcluster Natuur en recreatie in de hand gehouden, nu de ervaring leert dat de provincies ongeveer driemaal zoveel uitgeven als waarop het provinciefonds is afgestemd?
93
In hoeverre wordt ingespeeld of kan men na vaststelling van het nieuwe verdeelmodel voor het provinciefonds inspelen op de ontwikkelingen met betrekking tot EHS-herijking?
94
De nieuwe maatstaf oppervlakte groen/EHS kent een beperkt gewicht. Kan dat gewicht na de EHS-herijking veranderen? Zo, ja op welke wijze en met welk effect?
95
De maatstaf inwoners vormt in feite ook een correctie voor intensiteit in het gebruik van natuur. Wat moet daaronder worden verstaan en hoe staat deze in verhouding met oppervlakte groen/EHS en maatstaven land en water welke betrekking hebben op gebieden buiten EHS? Is het een toevoeging van extra middelen voor natuur dus bovenop EHS groen en gebieden buiten de EHS?
96
Hoe, en met welk effect zou EHS/groen kunnen veranderen wanneer bijvoorbeeld het beheer van natuurgebieden naar provincies zou worden gedecentraliseerd, zoals noot 18 in het Cebeon-rapport aangeeft?
97
Hoeveel Europese subsidies ontvangen de provincies aan projectgelden? Hoeveel is dit uitgesplitst per provincie?
98
Gaat het in het cluster voorzieningen, waar in de nieuwe verdeling een uitname van € 300 mlj. is verwerkt, om de verrekening van het rendement op het vermogen? Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? Wat wordt er niet meer in het cluster voorzieningen vergoed dat in de oude verdeling wel vergoed werd?
99
Wat wordt bedoeld met noot 25: inclusief OEM, uitgaande van het huidige OEM-bedrag binnen het cluster voorzieningen?
100
Wat wordt bedoeld met de opmerking dat de feitelijke vormgeving van deze dekking buiten beschouwing blijft?
101
Over welke nationaal gewenste opgaven gaat het als in het rapport staat dat bij de inventarisatie de nationaal gewenste opgaven vertaald zijn naar jaarlijkse/structurele budgetten?
102
Wat wordt bedoeld met de opmerking «Omdat deze startbudgetten nog niet zijn geactualiseerd voor nieuwe nationaal gewenste opgaven, zijn ze herwogen voor provinciale aandelen in stuwende werkgelegenheid»?
103
Wat zijn de ontwikkeltaken van de provincies? Welke criteria zijn gehanteerd bij de toedeling van de ontwikkeltaken per provincie? Wat zijn de financiële effecten per provincie van de gehanteerde criteria? Kan de minister aangeven per provincie welke maatregelen voor welk bedrag zijn gehonoreerd als ontwikkeltaak? Welke maatregelen van regionaal belang zijn niet gehonoreerd?
104
Kan de minister aangeven of er een relatie is tussen de bedragen in kolom 1 (grote infra plus) van tabel 4.1 op pagina 27 van het Cebeon-rapport en afspraken in het MIRT-kader?
105
Kan de minister aangeven of het bedrag in kolom 4 Integratie-uitkering rivierdijkverster-king voor Gelderland hetzelfde is als in de Meicirculaire van 2010, waarin staat dat vanaf 2011 de integratie-uitkering wordt stopgezet?
106
Kan de minister de ontwikkeltaken in de tabellen 4.1 t/m 4.6 op pagina 27 t/m 36 van het Cebeon-rapport nader specificeren?
107
(rapport) Kan de minister een overzicht geven van de gehanteerde criteria bij de toedeling van ontwikkeltaken per provincie? Wat zijn de financiële effecten per provincie van de gehanteerde criteria?
108
(rapport) Kan de minister aangeven per provincie welke maatregelen voor welk bedrag zijn gehonoreerd als ontwikkeltaak?
109
Kan de minister aangeven per provincie welke maatregelen van regionaal belang niet zijn gehonoreerd? Welke bedragen zijn hier per maatregelen mee geboeid?
110
De provinciale ontwikkeltaken op het subcluster Natuur en recreatie sluiten aan bij de nationale doelen die zijn op genomen in de ILG-convenanten. Wat is het effect van de EHS-herijking hierop en wat is het gevolg voor de relevante budgetten per provincie?
111
Op welke wijze is krimp en groei binnen provincies meegenomen?
112
Kan de minister specificeren waar het verschil tussen de huidige verdeling (kolom 3) van € 2 322 mln. en de nieuwe verdeling (kolom 6) van € 2 604 mln. in de cumulatieve tabel 5.1 op pagina 40 van het Cebeon-rapport wordt gevormd?
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2011D20325.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.