Vragen van het lid Lahlah (GroenLinks-PvdA) aan de Minister en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over schuldhulpverlening (ingezonden 9 december
2024).
Vraag 1
Bent u bekend met de artikelen in Binnenlands Bestuur en andere publicaties waarin
wordt gewezen op de beperkte effectiviteit van schuldhulpverlening en de uitdagingen
rondom inkomenszekerheid en bestaanszekerheid?1
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de conclusie dat slechts 2,47 procent van de huishoudens met problematische
schulden jaarlijks schuldenvrij wordt?
Vraag 3
Welke verantwoordelijkheid ziet het kabinet voor zichzelf om deze cijfers substantieel
te verbeteren? Welke concrete handelingen verbindt het kabinet aan deze verantwoordelijkheid?
Vraag 4
Hoe reflecteert u op de afwachtende houding van schuldhulpverleners die in de artikelen
wordt genoemd?
Vraag 5
Is het kabinet bereid structurele wijzigingen door te voeren in de toegang tot schuldhulpverlening,
zoals het schrappen van drempelverhogende procedures? Waarom wel of niet?
Vraag 6
Bent u bereid om de aanbevelingen van de Commissie sociaal minimum, zoals een toegankelijk
en houdbaar sociaal minimum, op te nemen in de hervormingsagenda sociale zekerheid?
Zo ja, welke concrete maatregelen kunnen we binnen deze kabinetsperiode verwachten?
Vraag 7
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat gemeenten voldoende middelen en expertise hebben
om de verantwoordelijkheid voor inkomenszekerheid en schuldhulpverlening op een effectieve
manier uit te voeren?
Vraag 8
Welke stappen worden genomen om te voorkomen dat de verantwoordelijkheid van gemeenten
disproportioneel groot blijft door het ontbreken van een centrale aanpak op Rijksniveau?
Vraag 9
Hoe ziet het kabinet de rol van gemeenten in het ondersteunen van mensen met complexe
hulpvragen, vooral gezien het versnipperde stelsel van loketten en regelingen? Welke
kansen ziet het kabinet hier op het gebied van vereenvoudiging?
Vraag 10
Is het kabinet bereid gemeenten te ondersteunen bij het ontwikkelen van integrale
en laagdrempelige toegang tot schuldhulpverlening, bijvoorbeeld door landelijke richtlijnen
of pilots? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Vraag 11
Hoe wordt de effectiviteit van schuldhulpverlening gemonitord en geëvalueerd, en in
hoeverre is het kabinet bereid om aanvullende middelen beschikbaar te stellen om structurele
verbeteringen door te voeren?
Vraag 12
Wat doet het kabinet om ervoor te zorgen dat schuldhulpverlening niet alleen financieel
gericht is, maar ook rekening houdt met de bredere context van armoede, zoals gezondheid,
woonsituatie en sociale netwerken?
Vraag 13
Welke concrete doelen stelt het kabinet zich om het aantal huishoudens met problematische
schulden significant te verminderen?
Vraag 14
In hoeverre deelt het kabinet de visie dat het feit dat vermogen wel meeweegt in de
armoededefinitie, maar schulden niet, kan leiden tot een vertekend beeld van het aantal
mensen in armoede?
Vraag 15
Welke kansen of mogelijkheden ziet het kabinet om het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
(Nibud), Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en Centraal Planbureau (CPB) in staat
te stellen nader te onderzoeken op welke wijze schulden in de toekomst meegewogen
kunnen worden in de armoededefinitie?
Vraag 16
Is het kabinet bereid om een nationaal actieplan tegen problematische schulden op
te stellen, waarin gemeenten, schuldhulpverleners, ervaringsdeskundigen en andere
betrokkenen worden samengebracht? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Vraag 17
Is het kabinet bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?