Vragen van de leden Maatoug en Stultiens (beiden GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris
van Financiën over ontwijking van de vennootschapsbelasting (ingezonden 27 juni 2024).
Vraag 1
In hoeverre is de vennootschapsbelasting volgens u op dit moment gevoelig voor belastingontwijking,
zowel binnenlands als internationaal?
Vraag 2
Welke constructies om de vennootschapsbelasting te ontwijking dient het kabinet de
komende jaren volgens u onmogelijk te maken? Welke constructies kunnen niet zomaar
worden ingeperkt?
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat de deelnemingsvrijstelling soms gebruikt wordt om tussen bv’s
te schuiven met winsten met als doel een zo laag mogelijk effectief belastingtarief
te betalen?
Vraag 4
Kunt u uitleggen waarom het minimale bezitspercentage voor de deelnemingsvrijstelling
in Nederland substantieel lager is dan in veel andere landen, zoals Australië, België,
Estland, Finland, Griekenland, Luxemburg, Oostenrijk en Tsjechië?
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat een verhoging van dit minimale bezitspercentage kan bijdragen
aan het voorkomen van situaties waarin beleggingsinkomen wordt vrijgesteld van vennootschaps-
en/of dividendbelasting, doordat het moeilijker wordt om bepaalde fiscale constructies
op te tuigen?
Vraag 6
Wat zou de jaarlijkse budgettaire opbrengst zijn van het verhogen van het minimale
bezitspercentage naar tien procent?
Vraag 7
Bent u bereid deze maatregel op te nemen in het Belastingplan 2025? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 8
Klopt het dat het in sommige gevallen mogelijk is om het betalen van belasting over
de waardestijging van aandelen oneindig uit te stellen, omdat vervreemdingswinsten
ook onder de deelnemingsvrijstelling vallen, waardoor een moedermaatschappij bij verkoop
van een dochteronderneming die een aandelenpakket bezit geen vennootschapsbelasting
over eventuele verkoopwinsten hoeft te betalen?
Vraag 9
Hoe oordeelt u over de wenselijkheid van deze constructie?
Vraag 10
Hoe vaak komt deze constructie voor?
Vraag 11
Bent u bereid waardering op de marktwaarde van courante aandelen te verplichten op
het moment dat de moedermaatschappij of een bv die direct of indirect eigenaar is
van de desbetreffende aandelen, verkocht wordt, met als doel belasting te kunnen heffen
over de verkoopwinst (of over een fictief vervreemdingsvoordeel bij de dochteronderneming)?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 12
Wat zou de jaarlijkse budgettaire opbrengst zijn van deze maatregel?
Vraag 13
Klopt het dat op dit moment ook de rente op onzakelijke geldleningen aan moeder-,
dochter- en zustervennootschappen aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting,
ook als hiermee fiscale constructies worden opgetuigd, bijvoorbeeld bij excessieve
schuldfinanciering van overnames door private equity-fondsen?
Vraag 14
Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat rente niet aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting
waar het gaat om onzakelijke geldleningen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 15
Wat zou de jaarlijkse budgettaire opbrengst zijn van deze maatregel?
Vraag 16
Bent u bekend met onshoring-constructies, waarbij immateriële activa vanuit belastingparadijzen
worden overgeheveld naar Nederland, waardoor een afschrijvingspotentieel ontstaat?
Kunt u deze constructies uitleggen?
Vraag 17
Kunt u uitleggen waarom immateriële activa kunnen worden afgeschreven met als gevolg
een lagere grondslag voor de vennootschapsbelasting?
Vraag 18
Klopt het dat ook op de kostprijs van goodwill kan worden afgeschreven, ook als de
goodwill niet in waarde daalt?
Vraag 19
Bent u van mening dat goodwill altijd in waarde daalt, ook bij een normale voortzetting
van een goedlopende onderneming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vraag 20
Kunt u toelichten wat er fout gaat als het afschrijven op gekochte goodwill en vergelijkbare
immateriële activa niet meer mogelijk is?
Vraag 21
Bent u bereid om het afschrijven op gekochte goodwill en vergelijkbare immateriële
activa te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Vraag 22
Wat zou de jaarlijkse budgettaire opbrengst zijn van deze maatregel?