Vragen van het lid Maatoug (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën over een VPB-vrijstelling voor kinderopvang naar voorbeeld van de zorg (ingezonden 15 mei 2024).

Vraag 1

Kunt u artikel 5 van Wet op de vennootschapsbelasting 1969 («Wet VPB») toelichten?

Vraag 2

Klopt het dat de vrijstelling is gecreëerd om te voorkomen dat geld rond wordt gepompt tussen de overheid en sectoren die voor een aanzienlijk deel door de overheid zijn gefinancierd?

Vraag 3

Kunt u toelichten wat de argumentatie is voor de vrijstelling voor activiteiten van instellingen van weldadigheid of algemeen nut (onderdeel c)?

Vraag 4

Klopt het dat deze zelfde argumentatie van toepassing is voor kinderopvangorganisaties zonder winstoogmerk?

Vraag 5

Klopt het dat er geen aanpassing gedaan hoeft te worden aan artikel 4 Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 («Uitvoeringsbesluit VPB»), waarin de winstbestemmingseis is vastgelegd, als er een nieuw onderdeel wordt toegevoegd aan artikel 5, lid 1, onderdeel c?

Vraag 6

Klopt het dat als de nieuwe toevoeging aan artikel 5, lid 1, onderdeel c zou luiden: «bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint, als bedoeld in de Wet kinderopvang», conform art. 1.1 lid 1 in de Wet kinderopvang, een vrijstelling in de VPB voor de kinderopvang is geregeld?

Vraag 7

Wat voor aanpassingen zijn er volgens u nodig in het zogenaamde vpb-zorgbesluit, waarin nader beleid staat opgenomen over de vrijstellingen die zijn opgenomen in artikel 5? Op welke manier kunnen deze wijzigingen inhoudelijk ingevuld worden?

Vraag 8

Welk budgettair belang heeft de maatregel zoals voorgesteld bij vraag 6?

Naar boven