Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over het antwoord van de Minister op vraag 25 uit Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2023–2024, nr. 766 over Kamerstuk 32 043, nr. 628, over de buffer van pensioenfondsen onder artikel 129 Pensioenwet (ingezonden 18 april 2024).

Vraag 1

Kunt u bevestigen dat vraag 25 uit het Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2023–2024, nr. 766 als volgt was: «Kunt u bevestigen dat er een memo is waarin staat dat De Nederlandsche Bank (DNB) heeft aangegeven dat de buffer van pensioenfondsen onder artikel 129 Pensioenwet ten goede moet komen aan de op het moment van de transitie bestaande pensioenaanspraken en -rechten en dus niet gebruikt kan worden voor toekomstige aanspraken en rechten?»?1

Vraag 2

Kunt u bevestigen dat uw antwoord op vraag 25 als volgt was «Ja, dat staat in het memo waarnaar u refereert. Overigens is in de Wet toekomst pensioenen artikel 129 Pensioenwet aangepast, waardoor de voormalige regels voor een premiekorting op de kostendekkende premie niet meer gelden.»?

Vraag 3

Mag uit uw antwoord, dat na aanpassing van de wet per 1 juli 2023 de voormalige regels voor premiekorting op de kostendekkende premie niet meer gelden, geconcludeerd worden dat artikel 129 Pensioenwet (Pw) nog wel geldt voor wat betreft het begrip «terugstorting»?

Vraag 4

Kunt u bevestigen dat, nu het artikel 129 Pw is aangepast, De Nederlandsche Bank (DNB) van mening is dat haar visie, dat de buffer onder de grens van artikel 129 Pensioenwet ten goede moet komen aan de op het moment van de transitie bestaande pensioenaanspraken en -rechten en kan dus niet gebruikt worden voor toekomstige pensioenaanspraken en -rechten, met de aanpassing van het artikel 129 Pw is vervallen?

Vraag 5

Kunt u bevestigen dat, nu de wet aangepast is, DNB van mening is dat het financieren van compensatie uit de buffer onder de grens van artikel 129 Pensioenwet geen directe of indirecte vorm van terugstorting is zoals bedoeld in artikel 129 Pw en kunt u dit onderbouwen aangezien er toch onttrekking plaatsvindt aan het vermogen van het pensioenfonds?

Vraag 6

Kunt u bevestigen dat DNB het in het kader van haar toezichtbeleid zowel «niet onevenwichtig» als «niet maatschappelijk onbetamelijk»2 vindt, dat door het financieren van de compensatie uit de buffer feitelijk grotendeels toekomstig verschuldigde werkgeverbijdragen voor (gemiste) toekomstige pensioenopbouw voor actieve deelnemers eenmalig ten laste van bestaande pensioenaanspraken en -rechten van alle deelnemers en gepensioneerden van het fonds worden gebracht?

Vraag 7

Kunt u bevestigen dat door «compensatie afschaffing doorsneesystematiek» wél een plaats te geven in artikel 150n Pw, maar «compensatie achterstallige indexatie» niet, de wetgever daarmee bewust de mogelijkheid biedt en de mening is toegedaan dat het aan sociale partners is om te bepalen of financiering van toekomstige pensioenopbouw qua vermogenstoedeling in de transitie voorrang krijgt op de financiering van voorwaardelijke achterstallige indexatierechten, die juist zorgvuldig geborgd waren in artikel 129 Pw?

Vraag 8

Kunt u bevestigen dat Pw artikel 115c, lid 9, sub j, ofwel «Het bestuur heeft in ieder geval goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot: (j) het terugstorten van premie, bedoeld in artikel 129», nog steeds van toepassing is?

Vraag 9

Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden binnen twee weken?


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2023–2024, nr. 766.

Naar boven