Vragen van het lid Idsinga (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretaris van Financiën
over de artikelen «Fiscus belast betaaltegoed oneerlijk, bedrag loopt op naar 130 miljoen
euro» en «Spaarders betalen hogere box 3-heffing na definitieve belastingaanslag»
(ingezonden 15 januari 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met de genoemde artikelen?1 2
Vraag 2
Hoe kunt u vermogensbestanddelen die evident nihil rendement genereren maar wel jaarlijks
kosten met zich brengen, beschouwen als een «bron van inkomen» die in box 3 belastbaar
is?
Vraag 3
Als u ondanks deze kenmerken van betaalrekeningen meent dat sprake is van een bron
van inkomen, waarom belast u deze dan op basis van een forfait dat evident de werkelijkheid
niet benadert en dus strijdig is met de voorwaarden die de Hoge Raad aan het gebruik
van forfaits verbindt (zie Kerstarrest, ECLI:NL:HR:2023:1963)?
Vraag 4
Bent u bereid het saldo van betaalrekeningen uit te zonderen van de toepassing van
het forfaitaire rendement dat u toepast op spaartegoeden in box 3?
Vraag 5
Indien betaalrekeningen zouden worden uitgezonderd, hoe zou dan voorkomen kunnen worden
dat dit belastingplichtigen uitnodigt om kort vóór en kort na peildatum geld te schuiven
tussen betaal- en spaarrekening om daarmee box 3-heffing op spaargeld te vermijden?
Vraag 6
Op welke wijze wenst u de jaarlijks verschuldigde kosten van het aanhouden van een
betaalrekening (anno 2024 gemiddeld circa 35 euro per betaalrekening per jaar) bij
de bepaling van het box 3 belastbaar inkomen in aanmerking te nemen?
Vraag 7
Op welke wijze wordt in het aangifteprogramma van de Belastingdienst rekening gehouden
met die kosten zoals hiervoor genoemd bij vraag 6?
Vraag 8
Bent u bereid onderzoek te doen naar een «verfijning» binnen de categorie «banktegoeden»,
conform het gedane onderzoek naar «verfijning» binnen de categorie «overige bezittingen»?
Vraag 9
Indien u vraag 8 met «ja» beantwoordt, op welke termijn vangt dit onderzoek aan en
op welke termijn verwacht een eindrapportage dienaangaande?
Vraag 10
In het artikel wordt een bedrag van 75 miljoen euro genoemd dat volgens het artikel
zo’n 10% zou zijn van alle belasting over bank- en spaargeld dat bij de Belastingdienst
binnenkomt en voor 2024 wordt een bedrag genoemd van 130 miljoen euro, kunt u deze
bedragen bevestigen? Zo nee, wat zijn volgens u de juiste bedragen?
Vraag 11
Hoeveel rechtszaken lopen momenteel van mensen die vinden dat zij onterecht box 3-belasting
hebben betaald? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen zaken over (i) het oude
systeem, (ii) de afhandeling/compensatie daarvan en (iii) de overbruggingsregeling?
Vraag 12
Schat u in dat dit aantal zal toenemen door het belasten van betaaltegoeden?
Vraag 13
Zo ja, op hoeveel nieuwe zaken bereidt de Belastingdienst zich voor?
Vraag 14
Welk (extra) beslag zal dit leggen op personeel en middelen van de Belastingdienst?
Kan de organisatie dit nog absorberen?
Vraag 15
Klopt dat anno 2024 in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in artikel 5.2,
lid 2 voor banktegoeden nog altijd wordt uitgegaan van een forfaitair rendement van
0,01%?
Vraag 16
Omdat medio 2023 (dus voldoende ruim vóór Prinsjesdag 2023) reeds bekend was dat «de
rente» aan het stijgen was, waarom is niet voorzien in een aanpassing van dit percentage
dat per 1 januari 2024 als voorlopig cijfer in de Wet IB 2001 kon worden opgenomen,
zodat op basis van de toenmalige actuele inzichten in ieder geval zo goed mogelijk
bij de actualiteit wordt aangesloten? En indachtig de in het nieuwe artikel 9.5a Wet
IB2001 gehanteerde systematiek, het maandcijfer van de maand juli 2023 (rente: 1.03%
volgens DNB) genoemd kon worden?
Vraag 17
Hoe beoordeelt u het moeten invoeren van een extra wetsartikel (artikel 9.5a Wet IB
2001) om een manco van artikel 5.2 Wet IB 2001 op te lossen?
Vraag 18
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?