Vragen van het lid Mohandis (PvdA) aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over indiceren bij ouders en kinderen die intensieve kindzorg nodig hebben (ingezonden 27 september 2023).

Vraag 1

Bent u het eens met het in de aangenomen motie Mohandis c.s.1 gestelde dat volwaardige invulling van het zorgplan voor ouders en kinderen die intensieve kindzorg nodig hebben van essentieel belang is?

Vraag 2

Bent u het eens met het in de in vraag 1 genoemde motie Mohandis c.s. gestelde dat naast de beoordeling door de kinderverpleegkundige, de inbreng van hoofdbehandelaar, verpleegkundig specialist en ouders medebepalend dient te zijn voor het zorgplan? Zo nee, welke zwaarwegende argumenten heeft u om de inbreng van hoofdbehandelaar, verpleegkundig specialist en ouders niet medebepalend te laten zijn voor de indicatie? Wat zou minder goed worden aan het zorgplan, met deze aantoonbare extra inbreng?

Vraag 3

Kunt u zich voorstellen dat een indicerende kinderverpleegkundige die het zorgplan moet afstemmen met een zorgverzekeraar, terwijl de organisatie waarvoor deze verpleegkundige werkt afhankelijk is van met deze zorgverzekeraar gesloten contracten, niet in alle gevallen echt onafhankelijk kán zijn? Zo nee, welke argumenten, anders dan training en richtlijn, heeft u daarvoor? Kunt u zich voorstellen dat de positie van de indicerend kinderverpleegkundige ten opzichte van de zorgverzekeraar wordt verstevigd wanneer het zorgplan aantoonbaar mede wordt gedragen door hoofdbehandelaar, verpleegkundig specialist en ouders? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

Welke mogelijkheden hebben indicerende kinderverpleegkundigen als zij het niet eens zijn met de aanpassingen van een zorgverzekeraar? Hoe vaak komt dit voor? Kunt u inventariseren hoe vaak het tot nu toe is voorgekomen dat kinderverpleegkundigen en zorgverzekeraars het in eerste instantie niet eens waren, dan wel dat de zorgverzekeraar aanpassingen wenste in het zorgplan, en hoe uiteindelijk tot een besluit werd gekomen? Als u niet kunt aangeven hoe vaak dit aan de orde was, kunt u dan tenminste een paar voorbeelden geven van zorgplannen die door de zorgverzekeraar zijn aangepast?

Vraag 5

Welke stappen heeft u naar aanleiding van de in vraag 1 genoemde motie Mohandis c.s. genomen om de inbreng van de hoofdbehandelaar, de verpleegkundig specialist en de ouders, aantoonbaar onderdeel te laten worden van het zorgplan, conform de wens van de Kamer? Indien u daartoe nog geen stappen hebt ondernomen, hoe en wanneer gaat u deze motie alsnog uitvoeren? Als u niet van plan bent deze motie uit te voeren, welke zwaarwegende argumenten heeft u daar dan voor?

Vraag 6

Bent u het eens met het in een andere aangenomen motie Mohandis c.s.2 gestelde dat een zorgplan voor intensieve kindzorg dat op basis van een indicatie voor medisch noodzakelijke zorg tot stand is gekomen, niet om financiële redenen door een zorgverzekeraar gewijzigd moet worden? Zo nee, kunt u uitgebreid aangeven waarom niet?

Vraag 7

Bent u het eens met het in vraag 6 genoemde motie Mohandis c.s. gestelde dat ouders van kinderen die intensieve kindzorg nodig hebben niet extra belast moeten worden met bezwaarprocedures?

Vraag 8

Bent u het ermee eens dat de huidige gang van zaken, waarbij de ouders een bezwaarprocedure moeten starten wanneer een zorgverzekeraar een zorgplan wijzigt of afwijst, een extra belasting voor de ouders vormt? Zo ja, vindt u dit gewenst? Indien u dit niet gewenst vindt, bent u het ermee eens dat de in vraag 6 genoemde motie Mohandis c.s. voorgestelde procedure voor de ouders minder belastend is, en dat deze procedure er tevens voor zorgt dat de zorginhoudelijke inbreng van hoofdbehandelaar, ouders en verpleegkundige in het zorgplan zwaarder weegt dan mogelijke financiële overwegingen van een zorgverzekeraar?

Vraag 9

Welke stappen heeft u genomen naar aanleiding van de in vraag 6 genoemde motie Mohandis c.s. om de bezwaarprocedure aan te passen? Indien u nog geen stappen hebt ondernomen, hoe en wanneer gaat u deze motie uitvoeren?

Vraag 10

Bent u ook van mening dat het geïndiceerde zorgplan gebaseerd dient te zijn op zorginhoudelijke criteria en dat de indicatie voor benodigde zorg niet bepaald mag worden door financiële overwegingen van de zorgverzekeraar, zoals ook is bepaald in artikel 14, eerste lid van de Zorgverzekeringwet? Zo ja, waarom moet een zorgplan dan door de kinderverpleegkundige worden «afgestemd» met de zorgverzekeraar?

Vraag 11

Bent u ervan overtuigd dat in alle gevallen altijd sprake is geweest van besluiten door zorgverzekeraars, louter op grond van zorginhoudelijke criteria? Zo ja, hoe rijmt u dat met zaken waarin de rechter de zorgverzekeraar in het ongelijk stelde? Zo nee, waarom vindt u dit dan geen aanleiding om de wens van de Kamer en de in vraag 6 genoemde aangenomen motie uit te voeren?

Vraag 12

Vindt u het aannemelijk dat het in de huidige situatie kan voorkomen dat ouders die zich niet gehoord voelen door de indicerend kinderverpleegkundige, zich wenden tot de Belangenvereniging intensieve kindzorg (BVIKZ)? Herkent u de signalen op X (voorheen Twitter) van ouders en kinderverpleegkundigen dat zij, als zij via BVIKZ om (her)indicatie vragen, niet worden geholpen? Wordt BVIKZ in de HIK-training benoemd als een partij om niet mee samen te werken? Zo ja, hoe? Hoe kunt u uitsluiten dat dit aan de orde zou kunnen zijn? Bent u het ermee eens dat ouders zelf bepalen van welke organisatie zij hulp krijgen?


X Noot
1

Kamerstuk 34 104, nr. 383.

X Noot
2

Kamerstuk 34 104, nr. 384.

Naar boven