Vragen van de leden Van der Plas (BBB) en Bisschop (SGP) aan de Minister voor Natuur
en Stikstof over het Universiteit van Amsterdam (UvA)-rapport inzake stikstofdepositie
(ingezonden 19 september 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het onderzoek uitgevoerd door de UvA in opdracht van het Mesdagfonds
met de titel «Nitrogen deposition around dairy farm: spatial and temporal patterns»,
van Tietema en andere(n) (e.a.)?
Vraag 2
Denkt u, gezien de conclusies van dit onderzoek, dat het zinvol is om in het beleid
zo de focus te blijven leggen op de aanpak van zogenaamde piekbelasters, waarvan er
veel op kilometers afstand van stikstofgevoelige natuur liggen? Zo ja, waarom?
Vraag 3
Bent u bereid om meer onderzoek uit te zetten naar de droge depositie van stikstof
op basis van dit onderzoek dat een mogelijke discrepantie laat zien tussen de gemodelleerde
droge depositie en de gemeten droge depositie, ook met inachtneming van de verwachte
niet gemeten depositie? Zo nee, waarom niet?
Vraag 4
Deelt u de mening dat dit onderzoek bevestigt dat we over moeten stappen op emissiebeleid
in plaats van depositiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Ziet u mogelijkheden om op basis van dit, maar ook al eerdere onderzoeken op dit onderwerp,
het vergunningenbeleid aan te passen op basis van een afstandsgrens van 500 meter
of ten minste een wetenschappelijk onderbouwde grens die veel minder ver ligt dan
25 kilometer?
Vraag 6
Hoe waardeert u de constatering dat de metingen wijzen op een relatief lage uitstoot
van ammoniak door bemest grasland? Wordt hier meer onderzoek naar gedaan?
Vraag 7
Deelt u de mening dat de isotopenanalyse in het genoemde onderzoek, waarbij stikstof
uit mest en uit verbrandingsprocessen kan worden onderscheiden, opvallende resultaten
geeft wat betreft de verhouding tussen deze stikstofbronnen, en derhalve vraagt om
verder onderzoek met isotopen naar deze verhouding, mede gelet op internationaal onderzoek
dat wijst op onderschatting van de ammoniakemissie uit verbrandingsprocessen? Bent
u voornemens verder isotopenonderzoek in eigen land te doen?1
Vraag 8
Wordt de ammoniakconcentratie in stedelijk gebied, in industriegebieden en langs waterlopen
met veel scheepvaart gemeten? Zo nee, gaat dit nog wel gebeuren?
Vraag 9
Heeft het Rijksinstituut voor Volksvezondheid en Milieu (RIVM) inmiddels op Europees
niveau contact gelegd met andere onderzoeksinstanties met betrekking tot de ammoniakemissie
bij verbrandingsprocessen?2
Vraag 10
Heeft het RIVM inmiddels meer inzicht gekregen in de ammoniakemissie uit steenkoolverbranding?3
Vraag 11
Hoe verklaart u de analyse op basis van korstmossenonderzoek in Overijssel dat de
Nitrofiele IndicatieWaarde (een indicator voor de ammoniakconcentratie) in bebouwde
gebieden hoger is dan in agrarisch gebieden, terwijl je het andersom zou verwachten?4
Vraag 12
Wat is de stand van zaken met betrekking tot benutting van satellietdata en meerdere
modellen (modelensemble) om de huidige modellering van de stikstofdepositie te verbeteren
(Kamerstuk 35 334, nr. 158)?
Vraag 13
Is er al een eerste analyse beschikbaar van de metingen van de droge depositie met
het Conditional TimeAveraged Gradient (COTAG)-systeem in onder meer Bargerveen in
verhouding tot de berekende depositie?
Vraag 14
Is de uitbreiding van het aantal locaties voor metingen met het COTAG-systeem van
drie naar tien al gerealiseerd? Zo ja, waar?
Vraag 15
Hoe waardeert u de recente onderzoeksresultaten van Wageningen Livestock Research
waaruit zou blijken dat de ammoniakemissie uit ligboxenstallen neerkomt op 11,1 kilogram
per koe per jaar, dus lager dan de huidige emissiefactor, vanwege hogere uitstoot
van niet-reactief stikstofgas dan gedacht?5
Vraag 16
Op welke wijze worden de genoemde cijfers meegenomen in de RIVM-berekeningen rond
emissies en deposities?
X Noot
2Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1544.
X Noot
3Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1544.
X Noot
5Nieuwe Oogst, 4 augustus 2023, «Meer uitstoot van niet-reactief stikstofgas dan verwacht».