Vragen van het lid Sneller (D66) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor
Rechtsbescherming over Nederlanders in detentie in het buitenland (ingezonden 9 maart
2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «EU: Nederland moet beter omgaan met veroordeelde landgenoten
in buitenland» van 6 februari 2023?1
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Commissie, dat de procedure voor strafoverdracht
voor Nederlanders die in een ander EU-land zijn veroordeeld (hierna: WETS) als administratief
moet worden beschouwd omdat de rechter hierin slechts een adviserende rol heeft en
de Minister besluit?
Vraag 3
Wat is uw reactie op de conclusie uit het evaluatierapport dat deze administratieve
procedure onwenselijk is en onvoldoende rechtsbescherming biedt aan veroordeelden,
en dat een rechter voortaan zou moeten beslissen over de strafoverdracht op grond
van de WETS?
Vraag 4
Deelt u de conclusie van de EU dat WETS-procedures worden gevoerd zonder afdoende
rechtsbescherming voor de veroordeelde? Kunt u uiteenzetten wat de rol van de veroordeelde
is in de WETS-procedure, en op welke momenten aan de veroordeelde informatie wordt
verstrekt over de inhoud en het verloop van de WETS-procedure?
Vraag 5
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de conclusies uit het EU-rapport ook van toepassing
zijn op de WOTS-procedure?
Vraag 6
Kunt u toelichten hoe vaak een in het buitenland veroordeelde Nederlander, die niet
aan de bindingstoets in de zin van de WOTS voldeed, toch naar Nederland is teruggekeerd
na uitzitten van zijn detentie in het buitenland? Welke conclusie kunt u aan die cijfers
verbinden?
Vraag 7
Bent u bereid om de bindingstoets te laten vervallen bij aanspraak op de WOTS voor
een veroordeelde Nederlander, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
had en na invrijheidstelling naar Nederland zal worden uitgezet, zoals al het geval
is in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke
sancties (WETS)? In hoeverre is het relevant om te toetsen of een in het buitenland
veroordeelde Nederlander binding heeft met Nederland om te kunnen beoordelen of de
tenuitvoerlegging van de straf bijdraagt aan de re-integratie van de veroordeelde
alhier, wanneer vaststaat dat de veroordeelde terugkeert naar Nederland, of wanneer
bekend is dat de veroordeelde voornemens is om naar Nederland terug te keren? Onderschrijft
u, in tegenstelling tot uw antwoord op vraag 11 in de beantwoording van eerdere vragen,
de conclusie dat in dergelijke gevallen de bindingstoets in de zin van de WOTS een
papieren werkelijkheid betreft?2
Vraag 8
Kunt u uiteenzetten op basis van welke gronden afwijzend kan worden besloten op een
verzoek om strafoverdracht in de WOTS-procedure?
Vraag 9
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de veroordeelde is in de WOTS-procedure, op welke
momenten aan de veroordeelde informatie wordt verstrekt over de inhoud en het verloop
van de WOTS-procedure, en welke inzage de veroordeelde heeft in de – voor de besluitvorming
relevante – overwegingen?
Vraag 10
Kunt u uiteenzetten welke informatie in de WOTS-procedure wordt gepubliceerd?
Vraag 11
Hoe beoordeelt u, in het licht van het beginsel van openbaarheid van de rechtspraak,
de transparantie van de WOTS-procedure?
Vraag 12
Kunt u toelichten hoeveel verzoeken om strafoverdracht er sinds 2019 zijn geweest
op grond van de WOTS? Hoeveel van deze verzoeken hebben geleid tot een succesvolle
overbrenging? Hoeveel aanvragen zijn door de Divisie Individuele Zaken, Internationale
Overdracht Strafvonnissen (DIZ IOS) afgewezen, en kunt u aangeven wat de reden(en)
was voor afwijzing, bijvoorbeeld onvoldoende binding of strafrestant?
Vraag 13
Op welke wijze heeft de afgelopen vijf jaar (externe) toetsing – bijvoorbeeld door
de Inspectie J&V – plaatsgevonden van het gehanteerde WOTS/WETS-beleid én de uitvoering
van dit beleid op uw ministerie? Indien dit niet heeft plaatsgevonden, bent u bereid
een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren? Welke autoriteit zou hiertoe bevoegd zijn?
(Deze vragen hoeven niet noodzakelijkerwijs binnen de gebruikelijke termijn te worden
beantwoord.)
X Noot
2Aanhangsel van de Handelingen II, Vergaderjaar 2022–2023, nr. 1181.