Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over
de secundaire victimisatie door het OM van een slachtoffer van poging tot doodslag
(ingezonden 3 augustus 2020).
Vraag 1
Herinnert u zich de eerder schriftelijke vragen over het terugtrekken van het openbaar
ministerie (OM) uit een strafzaak vanwege «hogere belangen»?1 Bent u inmiddels bereid opheldering te geven wat deze hogere belangen dan wel mogen
zijn?
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat het slachtoffer in zijn zoektocht naar rechtvaardigheid
zijn toevlucht moet zoeken bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg
en de Nationale ombudsman?2
Vraag 3
Vindt u ook dat alle slachtoffers van misdrijven hun recht moeten kunnen halen bij
de rechter en dat dit een maatschappelijk belang dient?
Vraag 4
Waarom is deze zaak wat u betreft u een uitzondering op het principe in de vorige
vraag?
Vraag 5
Bent u er nog altijd van overtuigd dat dit een unieke zaak is en kunt u daarom uitsluiten
dat deze situatie zich niet nog eens voor zal doen?
Vraag 6
Heeft de reflectiekamer van het OM de zaak al bekeken en conclusies getrokken? Zo
nee, wanneer gaat dit gebeuren?
Vraag 7
Kunt u de conclusies van de reflectiekamer met de Kamer delen?
Vraag 8
Hebben deze conclusies tot wijziging van het interne beleid bij het OM geleid? O ja,
welke? Zo nee, waarom niet?
Vraag 9
Was u als Minister al op de hoogte van deze zaak voordat er Kamervragen over zijn
gesteld?
Vraag 10
Vindt u het wenselijk dat daders van poging tot doodslag in Nederland vrij rondlopen,
ondanks voldoende bewijs, om voor het slachtoffer en de samenleving onbekende redenen?
Vraag 11
Welk precedent schept de zaak en welk signaal zendt dit volgens u uit richting de
samenleving?
Vraag 12
Deelt u ook de mening dat de ontstane situatie in ieder geval de schijn van rechtsongelijkheid
wekt? Hoe had dit, achteraf gezien, volgens u in deze zaak voorkomen kunnen worden?
Vraag 13
Is er door het OM overwogen het slachtoffer en eventueel zijn advocaat vertrouwelijk
te informeren over de gang van zaken in een poging de situatie recht te zetten?
Vraag 14
Aangezien het hier naar verluidt om de integriteit van bewijs gaat, zijn door het
OM andere opties overwogen de zaak toch voort te zetten, bijvoorbeeld op basis van
ander bewijs?
Vraag 15
Heeft u op enig moment overwogen het OM een aanwijzing te geven vanuit uw ministeriële
bevoegdheden?
Vraag 16
Heeft het Hof volgens u voldoende rekening kunnen houden met de belangen van het slachtoffer
in het besluit het verzoek van het OM te honoreren?
Vraag 17
Hoe waardeert u de gang van zaken in deze zaak in het kader van de openbaarheid van
de Nederlandse rechtspraak?
Vraag 18
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat niemand heeft kunnen controleren wat
zich in deze zaak heeft voorgedaan en dat dit, voor het slachtoffer en de samenleving,
onduidelijk blijft? Wat gaat u hieraan doen? Hoe gaat u er voor zorgen dat zoiets
zich niet nog een keer voor kan doen?
X Noot
1Tweede Kamer, Aanhangsel van de Handelingen, 2019–2020, nr. 986