Vragen van het lid Kröger (GroenLinks) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
over het bericht «Verbreden snelweg kan ondanks stikstofcrisis doorgaan dankzij «rekentruc»
kabinet» (ingezonden 16 juli 2020).
Vraag 1
Kent u het bericht «Verbreden snelweg kan ondanks stikstofcrisis doorgaan dankzij
«rekentruc» kabinet», van EenVandaag?1
Vraag 2
Kunt u ingaan op de stelling van EenVandaag dat «95% van de stikoxiden uit verkeer
pas na 5 km neerslaan en helemaal niet worden meegeteld»? Worden die alleen voor die
wegbijdrage in het gebied binnen 5km niet meegeteld of helemaal niet als emissie?
En als ze wel in de boekhouding terecht komen, waar worden deze emissies dan als depositie
aan toebedeeld? Waarom is dit anders voor verkeer dan voor andere bronnen?
Vraag 3
Kunt u ingaan op de stelling van EenVandaag dat hier sprake is van een «dubbele boekhouding»?
Klopt het dat de (extra) emissie van 130 km/u rijden, lager (dus gunstiger) is berekend
en de opbrengst van 100 km/u rijden hoger (dus wederom gunstiger)? Hoe kan het dat
een snelheidsverhoging geen significant effect (negatief) op de natuur heeft en een
snelheidsverlaging wél een significant (positief) effect heeft?
Vraag 4
Hoe wordt de depositieafname door de emissieafname van de 100 km/u maatregel toebedeeld
aan de omgeving van een snelweg? Hoe verschilt dit met een emissietoename door bijvoorbeeld
een snelheidsverhoging of hogere verkeersintensiteit?
Vraag 5
Hoeveel stikstofruimte is er voor ieder van de zeven MIRT-projecten gereserveerd vanuit
de 100 km/u maatregel? Hoevee stikstofruimte moet er nog gevonden worden middels extern
salderen? Kunt u dit per project aangeven?
Vraag 6
Kunt u ingaan op de stelling van hoogleraar Bastmeijer dat het toebedelen van 30%
van de gerealiseerde depositieverlaging aan de natuur, mogelijk niet houdbaar is?
Sluit dit niet beter aan bij de uitleg van de Raad van State, dat we pas nieuwe depositie
kunnen toevoegen, als de kwaliteit van de natuur dat toelaat (dus dat we in zwaar
belaste gebieden eerst 100% depositieverlaging aan de natuur moeten doen toekomen,
tot de natuur voldoende is hersteld)?
Vraag 7
Is SRM-2 niet vooral ontwikkeld om concentraties luchtverontreiniging en de distributie
ervan over korte afstand te berekenen? Is het model dan wel geschikt om distributie
en depositie op grotere afstand te berekenen? Is er geen beter alternatief?
Vraag 8
Wie heeft besloten om voor verschillende emissiebronnen de depositie in verschillende
regels te vatten en anders te beoordelen? Wie heeft besloten om de effecten van emissieverlagende
maatregelen op een andere manier te beoordelen of aan een gebied toe te bedelen dan
de oorspronkelijke emissies? Was dit een beleidskeuze? Wanneer en onder wiens verantwoordelijkheid
zijn deze besluiten genomen? Is de houdbaarheid hiervan juridisch getoetst?
Vraag 9
Staat u nog steeds achter uw antwoord en advies op de motie Kröger met betrekking
tot de commissie Hordijk en het extern salderen van verkeersemissies (Kamerstuk 35 300 A, nr. 110), nu advocaten, hoogleraren en adviescommissies wijzen op de kwetsbaarheid?
Vraag 10
Worden er nu concrete en onomkeerbare stappen gezet en keuzes gemaakt, op basis van
deze manier van rekenen en het toebedelen van depositieruimte? Zo ja, kunt u aangeven
voor welke projecten?
Vraag 11
Ben u bereid juridisch advies in te winnen en te delen met de Kamer voordat er onomkeerbare
stappen worden gezet?
Vraag 12
Wat is het Plan B voor de woningbouw, de stikstofmaatregelen of de zeven MIRT-projecten,
als deze techniek van een dubbele boekhouding sneuvelt bij een juridische toets door
de bestuursrechter of de Raad van State?
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Van der Graaf,
Dik-Faber en Bruins (allen ChristenUnie), ingezonden 16 juli 2020 (vraagnummer 2020Z14086) en van de leden Schonis (D66) en Van der Graaf (ChrsitenUnie), ingezonden 16 juli
2020 (vraagnummer 2020Z14090).