Vragen van de leden Bruins (ChristenUnie), Rog (CDA) en Bisschop (SGP) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Bijzonder onderwijs furieus over intieme vragen bij inspectiebezoek» (ingezonden 14 januari 2020).

Vraag 1

Kent u het artikel «Bijzonder onderwijs furieus over intieme vragen bij inspectiebezoek»?1

Vraag 2

Waarom is onderzoek van de onderwijsinspectie naar lesmethodes uitgemond in een fysiek bezoek aan tachtig scholen? Wat is de inhoudelijke argumentatie en reden voor deze enorme inzet van menskracht vanuit de inspectie?

Vraag 3

Klopt het dat de onderwijsinspectie op eigen houtje ervoor heeft gekozen het bereik van het onderzoek te vergroten? Zo ja, waarom vindt u dat acceptabel?

Vraag 4

Hoe is de selectie van de bijna tachtig scholen tot stand gekomen? Welke inhoudelijke argumentatie, aannames en/of gegevens hebben ten grondslag gelegen aan de selectie en welke rol heeft het eerdere inspectierapport over dit thema daarbij gespeeld?

Vraag 5

Klopt het dat de inspectiebezoeken deels onaangekondigd zijn geweest? Op grond van welke inhoudelijke argumentatie, aannames en/of gegevens is de keuze gemaakt om bepaalde scholen onaangekondigd te bezoeken? In hoeverre sluit de onderwijsinspectie bij de berichtgeving over onaangekondigde bezoeken aan bij de praktijk van andere toezichthouders?

Vraag 6

Hoe reageert u op het bericht dat de aanpak van de inspectie «niet fair, niet onbevooroordeeld en niet onbevangen» zou verlopen?

Vraag 7

Kunt u aangeven wat de spreiding is van de denominaties in het onderzoek? Klopt het dat het reformatorisch onderwijs en het Joods onderwijs zwaar oververtegenwoordigd zijn in het onderzoek? Wat is hiervoor de inhoudelijke argumentatie?

Vraag 8

Klopt het dat tijdens de onaangekondigde bezoeken intieme, persoonlijke vragen zijn gesteld door inspecteurs aan minderjarige leerlingen, zonder toestemming van de school en zonder medeweten van ouders vooraf? Wat vindt u daarvan en hoe verhoudt dit optreden zich tot de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel?

Vraag 9

Deelt u de mening dat een-op-een ondervraging van leerlingen door inspecteurs, op deze wijze en over deze onderwerpen, niet onaangekondigd hoort te gebeuren zonder medeweten van ouders, zonder dat er aanwijzingen zijn dat er op een school iets grondig mis is?

Vraag 10

Klopt het dat leerlingen ongevraagd en zonder medeweten van hun ouders, vragen kregen voorgelegd over dat «papa en mama gaan scheiden en mijn vader heeft een nieuwe vriend»? Vindt u het normaal dat een inspecteur leerlingen hiermee confronteert? Bent u het met ons eens dat dit type vragen, in de context van directe ondervraging door een inspecteur, raakt aan de psychische veiligheid van leerlingen en dat dit type vraag op gespannen voet staat met het verbod van vooringenomenheid?

Vraag 11

Klopt het dat leerlingen is gevraagd of ze een mannelijk geslachtsdeel konden tekenen? Vindt u dat normaal in de context van een-op-een ondervraging door een voor leerlingen onbekende inspecteur? Bent u met ons eens dat dit raakt aan de psychische veiligheid van leerlingen?

Vraag 12

Op welke wijze zijn de scholen waarop deze ondervragingen hebben plaatsgevonden, door de onderwijsinspectie in staat gesteld om nazorg te leveren aan de leerlingen?

Vraag 13

Hoe verhoudt het uithoren van individuele leraren en leerlingen zich tot de verantwoordelijkheid van de inspectie om te beoordelen of de kwaliteitszorg van het bevoegd gezag ten aanzien van een specifiek thema op orde is? Hoe geeft de inspectie zich rekenschap dat het toezicht met het oog op de vrijheid van onderwijs proportioneel van aard moet zijn?


X Noot
1

Reformatorisch Dagblad, 10 januari 2020, «Bijzonder onderwijs furieus over intieme vragen bij inspectiebezoek»

Naar boven