Vragen van de leden Groothuizen (D66), Van Nispen (SP), Kuiken (PvdA), Buitenweg (GroenLinks)
en Krol (50PLUS) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de mogelijke betrokkenheid
van de Minister in de strafzaak tegen het lid Wilders (ingezonden 12 juni 2019).
Vraag 1
Kent u het artikel «Nieuwe losse eindjes in de zaak-Wilders»?1
Vraag 2
Kunt u in een tijdlijn aangeven op welke momenten in de periode van 19 maart 2014
tot heden uw ambtsvoorganger, de heer Opstelten, en/of ambtenaren van uw ministerie
(desnoods geanonimiseerd) op enigerlei wijze contact hebben gehad met het Openbaar
Ministerie (OM) over de aangiften die tegen de heer Wilders zijn gedaan naar aanleiding
van diens uitspraken op 19 maart 2014? Zo nee, waarom niet? Kunt u telkens aangeven
wat de inhoud van die contacten was? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Zijn er voorafgaand aan 19 maart 2014 uitlatingen gedaan door de heer Opstelten over
de mogelijkheid de heer Wilders strafrechtelijk aan te pakken «omdat hij ons te veel
voor de voeten loopt», of woorden van soortgelijke strekking die als zodanig zouden
kunnen zijn opgevat door hoge ambtenaren van uw ministerie of door het OM? Kunt u
dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Vraag 4
Kunt u alle uitspraken van de heer Opstelten, gedaan in de media en gedaan in of naar
de Kamer over de zaak Wilders, in bovengenoemde tijdlijn zetten? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Wat bedoelde het OM met de stelling dat de heer Opstelten als getuige niet uit eigen
wetenschap kon verklaren over de besluitvorming bij het OM (ECLI:NL:RBDHA:2016:3630)?
Hoe verhoudt die stellingname zich tot het ambtsbericht van 10 september 2014 dat
aan de heer Opstelten is toegezonden en tot de overleggen tussen de heer Opstelten
en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal (hierna: het College) op
2 april 2014 en 25 september 2014?
Vraag 6
Klopt het dat het College in de brief van 6 februari 2018 aan het Gerechtshof heeft
geschreven dat er «geen overleg is gevoerd over het aangiftetraject»? Zo nee, wat
staat er wel in die brief? Bent u bereid deze brief met de Kamer te delen. Zo nee,
waarom niet?
Vraag 7
Indien het citaat uit vraag 6 klopt, hoe verhoudt dit zich dan tot uw antwoorden op
vragen van het lid Wilders van 30 november 2018, waarin staat dat er op 2 april 2014
een overleg is geweest tussen de heer Opstelten en de voorzitter van het College,
waarbij is gesproken over de aangiften tegen de heer Wilders? Hoe verhoudt bedoeld
citaat zich tot het overleg van 25 september 2014?
Vraag 8
Wat was de reden voor het overleg op 25 september 2014, nu de vervolgingsbeslissing
al op 10 september 2014 was genomen?
Vraag 9
Klopt het dat u met de verwijzing naar artikel 4 onder d van het Besluit Voorschrift
Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013), eigenlijk
doelt op artikel 4, tweede lid, aanhef en onder d van het VIRBI 2013? Kunt u toelichten
waarom uit deze bepaling voortvloeit dat het ambtsbericht en de nota vertrouwelijk
zijn, aangezien het hier gaat om gevallen waarin kennisname door niet-geautoriseerden
kan leiden tot schade aan belangen van een of meerdere ministeries? Deelt u de mening
dat niet alle ambtsberichten en bijbehorende nota’s automatisch onder dit criterium
vallen? Zo ja, welk belang van welk ministerie kan in de onderhavige kwestie, volgens
u, precies worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Vraag 10
Kunt u, in algemene zin, toelichten waarom het delen van een ambtsbericht en een daarop
gebaseerde ambtelijke nota, in de fase van vervolging in hoger beroep, waarbij de
visie van het OM op de strafzaak dus al ruimschoots aan de orde is gekomen, de opsporing
en vervolging nog kan frustreren?
Vraag 11
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat de Minister van Justitie en
Veiligheid op grond van de artikelen 127 en 128 van de Wet op de rechterlijke organisatie
een bijzondere aanwijzing heeft gegeven «betreffende de uitoefening van de taken en
bevoegdheden van het openbaar ministerie»? Hoe vaak betrof dat een aanwijzing tot
vervolging over te gaan en hoe vaak betrof dat een aanwijzing om niet tot vervolging
over te gaan, dan wel een vervolging te staken?
Vraag 12
Acht u het, in zijn algemeenheid, mogelijk dat de Minister van Justitie en Veiligheid
in het reguliere overleg met het College een opvatting kenbaar maakt over het al dan
niet vervolgen van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon? Zo ja, waarom en maakt
u zelf weleens een dergelijke opvatting kenbaar? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Vraag 13
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op 19 juni 2019 beantwoorden?
Vraag 14
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?