Vragen van de leden Kröger en Van Ojik (GroenLinks) aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «Sea-Watch
3 op last van Nederland aan ketting gelegd» (ingezonden 28 februari 2019).
Vraag 1
Kent u het het bericht «Sea-Watch 3 op last van Nederland aan ketting gelegd»?1
Vraag 2
Kunt u toelichten waarom de inspectie door de Inspectie Leefomgeving en Transport
(ILT) nodig was, wat de inspectie inhield, wat deze heeft opgeleverd en waarom daarvoor
het schip moest en moet worden vastgehouden?
Vraag 3
Wat was de aanleiding van de eerste inspectie, die afgelopen zomer door de ILT is
uitgevoerd, en wat heeft die inspectie opgeleverd? Wat was de aanleiding van deze
tweede inspectie?
Vraag 4
Hoe rijmt u uw toezegging in het algemeen overleg Maritiem van 6 december 2018, dat
de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en hun schepen door de beleidswijziging
absoluut niet acuut in de problemen zouden komen, met uw verzoek aan de Italiaanse
autoriteiten om het schip aan de ketting te leggen?
Vraag 5
Hoe verhoudt uw actie zich tot uw uitspraken in dat algemeen overleg, dat er «eerst
gesprekken komen», dat «de veiligheidseisen niet morgen klaar moeten zijn», «dat we
daar een rustige overgangstermijn voor gaan creëren» en dat «de organisaties nergens
bang voor hoeven te zijn»?
Vraag 6
Is deze handhavingsactie het gevolg van de nieuwe, nog op te stellen beleidsregels,
of oude reeds langer bestaande regels? Hoe valt dit te rijmen met uw toezegging dat
er eerst een terugkoppeling naar de Kamer zou plaatsvinden?
Vraag 7
Hoe kan het dat er nog geen antwoord is op het schriftelijk overleg van 23 januari
2019 (Kamerstuk 31 409, nr. 203), «omwille van een zorgvuldige beantwoording», maar er wel al wordt ingegrepen en
gehandhaafd op regels die nog niet eens afgesproken zijn? Geldt die zorgvuldigheid
daar dan niet voor?
Vraag 8
Hoe verhoudt uw uitspraak, dat de beleidswijziging niet het gevolg is van buitenlandse
druk, zich tot het bericht dat deze inspectie op verzoek van de Italiaanse autoriteiten
plaatsvindt?
Vraag 9
Worden naar uw mening drenkelingen die door Sea-Watch 3 uit zee worden gered, door
die redding en hun verblijf op de Sea-Watch3 aan onaanvaardbare risico’s of onmenselijke
levensomstandigheden blootgesteld?
Vraag 10
Kunt u inschatten hoeveel mensen in de Middellandse zee zijn verdronken of vermist,
sinds u de Sea-Watch 3 aan de ketting heeft laten leggen?
Vraag 11
Kunt u een beeld geven van de reddingscapaciteit op de Middellandse zee en in de Libische
search and rescue-zone (SAR-zone)? Is dit voldoende?
Vraag 12
Wat doet Nederland om die reddingscapaciteit te vergroten?
Vraag 13
Klopt het, dat alle drenkelingen die worden gered in de Libische SAR-zone naar Libische
detentiecentra worden gebracht, alwaar zij kunnen worden blootgesteld aan martelingen
en misbruik? In welke mate acht u dit een wenselijk of een redelijk alternatief voor
reddingsoperaties door ngo-schepen?
Vraag 14
Kunt u aangeven wie volgens het Internationale verdrag inzake opsporing en redding
op zee (1979 en 2006) verantwoordelijk is voor het zo snel als mogelijk vinden van
een veilige haven voor geredde mensen in zeenood? Hoe verhoudt uw standpunt van 14 januari
2019 zich dan met artikel 3.1.9. van het genoemde verdrag, waarin duidelijk staat
dat het de ondertekenende landen zijn, niet de kapitein?