Vragen van het lid Wassenberg (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de zienswijze «Dierproeven ten behoeve van de Veehouderij» van de Raad voor Dieraangelegenheden. (ingezonden 9 oktober 2018).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de zienswijze «Dierproeven ten behoeve van de Veehouderij» van de Raad voor Dieraangelegenheden?1

Vraag 2

Erkent u dat de zienswijze geen antwoord geeft op de eerste twee opdrachtvragen? Kunt u alsnog een antwoord geven op deze vragen?2

Vraag 3

Erkent u dat het in de zienswijze ontbreekt aan een fundamentele afweging of de (intensieve) veehouderij als doel gerechtvaardigd is voor het doen van dierproeven? Vindt u dit een tekortkoming van de zienswijze? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

Kunt u aangeven, in absolute aantallen en in percentages, hoe vaak de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar een aanvraag voor dierproeven ten behoeve van de (intensieve) veehouderij heeft afgewezen?

Vraag 5

Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar heeft beoordeeld waarin het productievermogen van het dier zijn natuurlijke grenzen had bereikt of dreigde te overschrijden? Hoe zijn deze dierproeven beoordeeld?

Vraag 6

Deelt u de mening dat dierproeven die direct of indirect bijdragen aan het verder belasten van dieren niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?

Vraag 7

Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar heeft beoordeeld die gericht waren op het bestrijden van symptomen van gezondheids- en welzijnsproblemen van dieren in de intensieve veehouderij, maar waarbij geen of weinig aandacht was voor onderliggende oorzaken of voor alternatieve oplossingen? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?

Vraag 8

Deelt u de mening dat dit soort dierproeven niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?

Vraag 9

Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar heeft beoordeeld ten behoeve van de veehouderij, waarbij sprake was van ernstig ongerief?

Vraag 10

Kunt u aangeven wat het doel van deze experimenten was, waaruit de experimenten bestonden en welk ongerief de dieren ondergingen? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?

Vraag 11

Deelt u de mening dat dierproeven voor de (intensieve) veehouderij in ieder geval niet zouden mogen worden uitgevoerd als er ernstig ongerief optreedt? Zo nee, waarom niet?

Vraag 12

Wat vindt u ervan dat de zienswijze dierproeven toestaat wanneer er voordelen zijn voor andere duurzaamheidsdoelen binnen de veehouderij dan dierenwelzijn en de gezondheid van dieren zelf?

Vraag 13

Deelt u de mening dat door de brede definitie van duurzaamheid die wordt gehanteerd in de zienswijze (namelijk een betere gezondheid van mens en dier, een rendabele bedrijfsvoering, minder uitstoot en beter dierenwelzijn) er onvoldoende kritisch naar de noodzaak van dierproeven wordt gekeken?

Vraag 14

Deelt u de mening dat er binnen deze definitie tegenstrijdige belangen bestaan? Zo nee, waarom niet?

Vraag 15

Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat er in de zienswijze geen concreet streefbeeld is opgenomen ten opzichte van proefdiervrije innovatie en het afbouwen van het aantal proefdieren ten behoeve van de veehouderij? Zo nee, waarom niet?

Vraag 16

Bent u bereid in uw reactie op de zienswijze te komen tot een concreet afbouwplan ten opzichte van het aantal dierproeven ten behoeve van de veehouderij en het aantal dieren dat daarvoor gebruikt wordt?

Vraag 17

Bent u bereid om uw reactie naar de Kamer te sturen voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die gepland is in week 44?


X Noot
2

Hoe wordt voorkomen dat proefdierendierenonderzoek niet leidt tot het verder belasten van het dier in de (intensieve) veehouderij en hoe kan worden ingebed dat bij de opzet van het onderzoek ook fundamentele aanpassingen van het (intensieve) houderijsysteem worden overwogen.

Naar boven