Vragen van het lid Jasper vanDijk (SP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over de gevolgen van arbeidsmigratie (ingezonden 23 juli 2018).
Vraag 1
Kent u de uitzending van Nieuwsuur «Genoeg werk, maar geen slaapplaatsen voor arbeidsmigranten»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Vraag 2
Deelt u de verwachting van de uitzendbureaus, dat er op korte termijn onderdak moet
komen voor ongeveer 100.000 arbeidsmigranten? Zo ja, deelt u de mening dat hun komst
nogal onverantwoord is als er onvoldoende woningen beschikbaar zijn om fatsoenlijk
onderdak te kunnen bieden?
Vraag 3
Wat is de status van het onderzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
hoe deze groep beter in beeld kan komen en meegenomen kan worden in rapportages over
het woningtekort?2
Vraag 4
Wat is de status van de handreiking die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
voor de zomer van 2018 zou opstellen voor gemeenten en hun partners om het gesprek
aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten en de leefbaarheid
in wijken?
Vraag 5
Hoe vaak heeft de Inspectie SZW gecontroleerd op de rechtmatigheid van inhoudingen
op het loon voor huisvesting en in hoeveel gevallen is een overtreding geconstateerd?
Vraag 6
Deelt u de mening dat huisvesting van een hoge concentratie van arbeidsmigranten in
bijvoorbeeld portacabins ongewenst is? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Vraag 7
Deelt u de mening dat huisvesting van werknemers op het bedrijventerrein van de werkgever
kan leiden tot een ongewenste afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever (tevens huurbaas)
en werknemer, die verder strekt dan de afhankelijkheid van huisvesting?
Vraag 8
Hoe wordt gecontroleerd of iedereen die langer dan vier maanden per half jaar in Nederland
verblijft, zich ingeschreven heeft in de Basisregistratie Personen (BRP)?
Vraag 9
Deelt u de mening dat de plaatselijke bevolking niet beter wordt van de ongebreidelde
groei van het aantal kassen, maar juist geconfronteerd wordt met steeds minder groen
en steeds meer arbeidsmigranten waar zij niet of nauwelijks mee kunnen communiceren,
waardoor de leefbaarheid afneemt?
Vraag 10
Wat is uw oordeel over de opmerking dat inwoners zich weggejaagd voelen als ze meer
Pools dan Nederlands horen in hun buurt?
Vraag 11
Wat is uw oordeel over de uitspraak dat «we de landbouwindustrie niet in Nederland
kunnen houden met de handjes die wij nog over hebben en met wat we willen betalen»
en dat «Nederlanders te duur zijn»? Erkent u dat de lonen blijkbaar te laag zijn en
dat dit precies de neerwaartse spiraal is waar u tegen moet optreden?
Vraag 12
Hoe kan het dat er in Nederland honderdduizenden werklozen zijn, maar dat er tegelijk
(honderd)duizenden arbeidsmigranten naar Nederland worden gehaald?
Vraag 13
Wat onderneemt u tegen verdringing, aangezien de instroom van Oost-Europese arbeidsmigranten
ongebreideld is? Bent u bereid een systeem van werkvergunningen te overwegen, zodat
Nederland alleen arbeidsmigranten toelaat voor functies waar beslist geen Nederlander
voor te vinden is?
Vraag 14
Deelt u de mening dat inburgering ook verplicht zou moeten worden voor Europese arbeidsmigranten,
waarbij kennis van de taal de hoogste prioriteit heeft? Zo nee, wat onderneemt u tegen
de vervreemding in buurten waar honderden Oost-Europese arbeidsmigranten komen wonen,
terwijl zij geen woord Nederlands spreken?
X Noot
2Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2196