Vragen van de leden Bruins Slot, Omtzigt (beiden CDA) en RudmerHeerema (VVD) aan de
Minister voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Financiën over de btw-vrijstelling
voor denksporten (ingezonden 9 maart 2018).
Vraag 1
Bent u bekend met het arrest van 26 oktober 2017 waarin het Europees Hof heeft verklaard
dat een activiteit zoals wedstrijdbridge, die wordt gekenmerkt door een te verwaarlozen
lichamelijke component, niet onder het begrip «sport» valt in de zin van artikel 132,
lid 1, onder m, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende
het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006,
L 347, blz. 1?1
Vraag 2
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn als door dit arrest denksportbonden
en -verenigingen in Nederland, die bij elkaar bijna 150.000 actieve leden hebben,
financieel nadeel ondervinden en/of een afname van het ledental ondervinden? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 3
Klopt het dat bonden en verenigingen binnen de denksport, zoals bridge, schaken en
dammen, door de sportvrijstelling (artikel 11, eerste lid, sub e, Wet op de omzetbelasting
1968) en de vrijstelling van leveringen en diensten van bijkomstige aard (artikel
11, eerste lid, sub v, Wet op de omzetbelasting 1968) nu veelal geen btw hoeven af
te dragen en dat door het vervallen van de sportvrijstelling wel zullen moeten? Zo
nee, waarom niet?
Vraag 4
Welke financiële gevolgen (gemiddeld) kan het vervallen van de sportvrijstelling in
de btw hebben voor denksportverenigingen, zoals bridge, schaken en dammen?
Vraag 5
Deelt u de mening dat voor zowel andere belastingen (zoals vennootschapsbelasting)
als voor niet-fiscale aspecten denksporten, zoals bridge, schaken en dammen, gewoon
als sport gezien moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Vraag 6
Klopt het dat het Europees Hof in het arrest heeft aangegeven dat een activiteit met
een te verwaarlozen lichamelijke component in voorkomend geval onder het begrip «culturele
diensten» kan vallen, wanneer zij, gelet op de beoefening en de geschiedenis ervan
en op de tradities waarvan zij deel uitmaakt, in een bepaalde lidstaat een dermate
grote plaats in het sociale en culturele erfgoed van het land inneemt dat zij als
een onderdeel van de cultuur van dat land kan worden beschouwd?
Vraag 7
Klopt het dat voor de toepassing van de vrijstelling voor culturele diensten het van
belang is dat de aard van de activiteiten gericht is op bescherming van sociale risico’s?
Deelt u de mening dat dit voor denksporten, zoals bridge, schaken en dammen, het geval
is, aangezien denksporten vereenzaming tegengaan2 3, de geestelijke vermogens en leerprestaties verbeteren4 en voor alle doelgroepen toegankelijk zijn?
Vraag 8
Deelt u de mening dat denksporten in Nederland om bovenstaande redenen een sociaal
en cultureel belang dienen, maar ook omdat denksportbonden en verenigingen geen winst
beogen en niet in concurrentie met derden wordt getreden?
Vraag 9
Bent u bereid om de denksport onder de sociaal culturele vrijstelling van artikel
11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting te brengen, zodat de
btw-vrijstelling met zo weinig mogelijk administratieve lasten kan worden gecontinueerd?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren?
X Noot
2Kennisbank Sport en bewegen, «Denksporten tegen de vereenzaming», in: Magazine Sport
en gemeenten, juni 2016, pp. 14–17.
X Noot
3C.J. Leemrijse & C. Veenhof. Denken en Doen, bridgend de eenzaamheid te lijf, Factsheet.
Utrecht: NIVEL, juni 2012.