Vragen van het lid EdgarMulder (PVV) aan de Staatssecretaris van Financiën over de
uitspraak van Het Hof van Justitie van de Europese Unie op 22 februari 2018 over de
verenigbaarheid van het Nederlandse fiscale-eenheidsregime (ingezonden 28 februari
2018).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie
(HvJ EU) op 22 februari 2018 over de verenigbaarheid van het Nederlandse fiscale-eenheidsregime
in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) met de uit het EU-recht
voortvloeiende vrijheid van vestiging?
Vraag 2
Aangezien de spoedreparatiemaatregelen, met terugwerkende kracht tot 25 oktober 2017,
beogen schade volgend uit de uitspraak van het HvJ EU te beteugelen, kunt u aangeven
op welke bedrijfs(economische) onderdelen deze maatregelen betrekking hebben, op hoeveel
bedrijven deze maatregelen van toepassing zijn en met welke financiële gevolgen deze
bedrijven door de maatregelen worden geconfronteerd?
Vraag 3
Bent u bekend met de bijdrage getiteld «Blauwdruk voor een grensoverschrijdende fiscale
eenheid in de vennootschapsbelasting» van de hoogleraren prof. Dr. Kok en prof. Mr.
De Vries in het Weekblad Fiscaal Recht?
Vraag 4
Hoeveel bedrijven (absoluut en procentueel) in het midden- en kleinbedrijf (mkb) maken
momenteel gebruik van het huidige fiscale-eenheidsregime?
Vraag 5
Bent u van mening dat het huidige fiscale-eenheidsregime niet alleen belastingplichtigen
maar ook de fiscus belangrijke voordelen biedt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Welk effect hebben de spoedreparatiemaatregelen op deze voordelen?
Vraag 6
Bent u van mening dat de Nederlandse belastinggrondslag beschermd moet worden en dat
de fiscale voordelen van de fiscale eenheid moet worden gehandhaafd? Zo ja, waarom?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 7
Deelt u de mening van de voorgenoemde hoogleraren dat de fiscale eenheid is gebaseerd
op de neutraliteitsgedachte en dat belastingheffing het handelen van personen en rechtspersonen
zo min mogelijk moet beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Vraag 8
Bent u van mening dat handhaving van het fiscale-eenheidsregime gunstig is voor het
Nederlandse vestigingsklimaat? Zo nee, waarom niet?
Vraag 9
Kunt u onderschrijven dat een belastingplicht van alle gevoegde dochtermaatschappijen
in Nederland leidt tot ongeveer 200.000 extra aangiftes voor de vennootschapsbelasting
(vpb), zoals de auteurs stellen?
Vraag 10
Beaamt u de uitspraak in Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no.
199, Deventer, Kluwer 1996, p.125: «De afschaffing, de noodzakelijke overgangsmaatregelen
en de introductie van een nieuw regime vormt daarnaast op zich al een niet te onderschatten
belasting voor de praktijk»?
Vraag 11
Hebt u kennisgenomen van het pleidooi van de auteurs om een grensoverschrijdende fiscale
eenheid, waarbij het belastingplichtigen wordt toegestaan buitenlandse moeder- en
dochtermaatschappijen op te nemen in een fiscale eenheid, waarbij alle gevoegde lichamen
worden behandeld alsof sprake is van één belastingplichtige, in die zin dat voor vennootschapsbelastingdoeleinden
het gehele vermogen en alle werkzaamheden van alle tot de fiscale eenheid behorende
dochtermaatschappijen worden toegerekend aan de moedermaatschappij van die eenheid,
zodat enerzijds de Nederlandse belastinggrondslag wordt beschermd en anderzijds de
verdeling van heffingsrechten tussen de diverse staten op grond van belastingverdragen
en het internationale belastingrecht niet wordt doorkruist? In hoeverre is het mogelijk
een dergelijk grensoverschrijdend fiscale-eenheidsregime te implementeren?
Vraag 12
Bent u van mening dat de herziene richtlijn belastingontwijking (ATAD2) reeds voorziet
in een rechts- en regelkader om eventueel uit het fiscale-eenheidsregime van de grensoverschrijdende
fiscale eenheid (conceptueel) voortvloeiende potentiële mismatches tegen te gaan?
Vraag 13
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 6 maart 2018, zodat uw antwoorden kunnen worden
betrokken bij de inbreng van feitelijke vragen aangaande het onderzoek naar rulings
met een internationaal karakter d.d. 8 maart 2018?