Vragen van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA) aan de Ministers van Financiën en van Veiligheid en Justitie over de positie van de aandeelhouder bij faillissementen (ingezonden 23 november 2016).

Vraag 1

Bent u bekend met de oratie van professor De Weijs «Wanorde?», waarin hij stelt dat het faillissementsrecht vaak wordt gebruikt ten koste van leveranciers en werknemers, terwijl het in eerste instantie juist bedoeld is ter bescherming van deze belanghebbenden?1

Vraag 2

Bent u bekend met het feit dat sommige aandeelhouders een onderneming met zoveel mogelijk vreemd vermogen financieren om het rendement te maximeren? Deelt u de mening dat dit grote risico’s meebrengt voor de levensvatbaarheid van ondernemingen?

Vraag 3

Bent u het ermee eens dat daarmee andere belanghebbenden zoals werknemers, leveranciers en consumenten kunnen worden geschaad? Zo ja, hoe kan deze praktijk worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat zulke praktijken niet passen in het Rijnlandse ordeningsmodel, zoals wij dat in Nederland kennen?

Vraag 4

Bent u bekend met het feit dat aandeelhouders soms zelf het vreemd vermogen aandragen en hiervoor het recht op onderpand of een andere zekerheid bedingen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als een aandeelhouder ook als gesecureerde crediteur optreedt, omdat hierdoor een tegenstrijdig belang ontstaat? Zo nee, waarom niet?

Vraag 5

Bent u ermee bekend dat de aandeelhouder door bovengenoemde praktijk bij faillissement vaak als enige in staat is om kredieten terug te vorderen ten koste van bijvoorbeeld leveranciers? Deelt u de mening dat het faillissementsrecht er juist is om de belangen van de gezamenlijke schuldeisers te beschermen en niet die van de aandeelhouders?

Vraag 6

Deelt u de mening dat een aandeelhouder het risico voor het ingebrachte eigen vermogen moet dragen? Deelt u de mening dat een aandeelhouder door ook op te treden als gesecureerde crediteur, wel de lusten, maar niet de lasten van het ondernemerschap draagt en dat dit dus ongewenst is?

Vraag 7

Deelt u de mening dat kredieten die door een aandeelhouder zelf worden verstrekt in geval van een faillissement als achtergesteld moeten worden behandeld? Bent u bereid hier wetsvoorstellen voor te doen? Zo ja, op welke termijn kunnen die tegemoet worden gezien?

Vraag 8

Bent u bekend met de situatie in Oostenrijk waarbij van een lening die bij een solvabiliteit van minder dan 8% is verstrekt automatisch wordt aangenomen dat deze nooit door een derde kan zijn verstrekt en daarom als kapitaal wordt beschouwd? Bent u bereid om deze wetgeving ook voor Nederland in te voeren? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 9

Bent u ermee bekend dat aandeelhouders na een pre-pack faillissement vaak zelf de onderneming weer overnemen en op deze manier met andere schuldeisers kunnen afrekenen, alsmede eenvoudig van werknemers kunnen afkomen? Deelt u de mening dat er op deze manier misbruik wordt gemaakt van het pre-pack?

Vraag 10

Hoeveel pre-pack faillissementen waren er in 2015 in Nederland? In hoeveel gevallen daarvan werd de onderneming door dezelfde aandeelhouder overgenomen? Zijn de werknemers en andere schuldeisers hierdoor benadeeld?

Vraag 11

Deelt u de mening dat een rechter bij het verlenen van een pre-pack er zorg voor moet dragen dat de aandeelhouder niet als enige een bod kan uitbrengen om de faillerende onderneming over te nemen?

Vraag 12

Bent u ook bekend met de praktijk waarbij in een pre-pack een onderneming failleert die door de aangebrachte – veelal opgeknipte structuur- zelfstandig niet verkoopbaar is, waardoor de aandeelhouder als enige als koper kan optreden?

Vraag 13

Deelt u de mening dat in deze gevallen een pre-pack niet verleend moet worden door de rechter? Bent u bereid om hiervoor met wetsvoorstellen te komen?

Vraag 14

Bent u ermee bekend dat bijvoorbeeld in surseance schuldeisers gedwongen kunnen worden delen van hun schuld af te schrijven, maar dat aandeelhouders hiervan veelal profiteren? Deelt u de mening dat ook hiermee het faillissementsrecht gebruikt wordt ten koste van bijvoorbeeld leveranciers, terwijl het faillissementsrecht er eigenlijk toe strekt om hen te beschermen?

Vraag 15

Deelt u de mening dat juist leveranciers die worden afgeschreven ten minste een aandeel moeten krijgen in de overlevende vennootschap om hun verlies te compenseren? Bent u bereid om te kijken naar een zogenoemde carve-out regeling waarbij tenminste een bepaald gedeelte van de liquidatiewaarde ten goede komt aan toeleveranciers en andere crediteuren?

Vraag 16

Deelt u de mening dat door bovengenoemde praktijken het doel van het faillissementsrecht, het maximeren van de liquidatiewaarde van de onderneming om zo crediteuren en leveranciers te beschermen, wordt ondermijnd? Deelt u de mening dat deze praktijken vaak ten koste gaan van bijvoorbeeld het MKB, dat vaak optreedt als leverancier? Bent u bereid om snel met voorstellen te komen om het faillissementsrecht weer in dienst te stellen van het lange termijn perspectief van ondernemingen en de bescherming van toeleveranciers en werknemers?

Vraag 17

Banken hebben veelal een relatief sterke positie bij faillissementen; acht u dat redelijk en wenselijk? Bent u bereid voorstellen te doen om ook andere schuldeisers een stevige positie te geven?

Vraag 18

De Faillissementswet stamt uit 1895; deelt u de mening dat deze ernstig gedateerd is? Vindt u ook dat door bovengenoemde constructies het recht juist omgekeerd werkt, namelijk dat de positie van aandeelhouders bij faillissementen onredelijk groot is, terwijl juist crediteuren beschermd dienen te worden? Bent u bereid dit in het kader van het lopende Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht mee te nemen?

Vraag 19

Kunt u de bovenstaande vragen vóór het Wetgevingsoverleg over de Wet versterking positie curator beantwoorden?


X Noot
1

Wanorde? R.J. de Weijs, 1 september 2016

Naar boven