Vragen van de leden Van Veldhoven (D66) en Van Tongeren (GroenLinks) aan de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Milieu over een conflict tussen het verpakkende bedrijfsleven
en gemeenten aangaande het inzamelen van kunststof verpakkingen (ingezonden 4 november
2016).
Vraag 1
Bent u bekend met de brief van Nedvang aangaande niet-verpakkingen,1 het bericht «Toename PET-trays vraagt om structurele oplossingen»2 en het bericht «PET-trays momenteel niet recyclebaar, en nu ...»?3
Vraag 2
Bent u ervan op de hoogte dat er een conflict is ontstaan tussen het verpakkende bedrijfsleven
en de gemeenten over de uitbetaling voor geleverde diensten met betrekking tot het
inzamelen van kunststofverpakkingen door de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Klopt het dat het verpakkende bedrijfsleven van mening is dat het een minder hoge
vergoeding hoeft te betalen (uit het Afvalfonds) voor het ingezamelde kunststof, omdat
dat een te hoog percentage zogenaamd «kunststof niet-verpakkingen» (KNV) zou bevatten?
Vraag 4
Klopt het dat om deze vraag te beantwoorden er reeds onderzoek is gedaan naar dat
percentage, en dat daaruit blijkt dat het gemiddeld 9,8% van het gesorteerde materiaal
uit 2015 KNV was, waarvan 2,8% bestond uit de zakken die worden gebruikt voor de inzameling?
Zo nee, wat waren dan de uitkomsten van dat onderzoek? Zo ja, betekent dit dat wanneer
de zakken niet worden meegenomen, er sprake is van een gemiddelde van zo’n 7% KNV
in 2015? Is dat percentage vrijwel gelijk aan het percentage dat bij aanvang van de
Raamovereenkomst Verpakkingen bekend was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusie
verbindt u hieraan?
Vraag 5
Klopt het dat het voorafgaand aan de vaststelling van de Raamovereenkomst al duidelijk
was dat er KNV in het ingezamelde kunststof zou zitten dat niet volledig verwijderd
kan worden in het sorteerproces, en klopt het dat de afgesproken kostenvergoeding
gebaseerd is op de inzamel- en sorteermethodiek van destijds? Zo ja, wat is dan de
reden dat hier nu onenigheid over ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Vraag 6
Deelt u de mening dat het geëigende moment om te bezien of er sprake moet zijn van
een eventuele korting op de vergoeding over het ingezamelde kunststof uit 2015 het
evaluatiemoment van de Raamovereenkomst is dat is voorzien voor 2017? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat in de Raamovereenkomst verpakkingen het principe «de vervuiler
betaalt» onverkort leidend is en dat alle partijen gehouden zijn aan de afspraken
die in de Raamovereenkomst zijn vastgelegd, tot het moment dat er in het kader van
een evaluatie eventueel andere keuzes worden gemaakt?
Vraag 8
Klopt het dat het uit de stroom halen van KNV een extra sorteerslag en dus extra kosten
zou betekenen waar geen rekening mee is gehouden bij het vaststellen van de vergoeding
in de Raamovereenkomst? Kunt u voorts aangeven of u er voorstander van bent dat gemeenten
extra kosten moeten maken voor een extra sorteerslag in het licht van het principe
«de vervuiler betaalt»? Zo nee, waarom niet?
Vraag 9
Kunt u aangeven hoe u vanuit uw verantwoordelijkheid binnen de Raamovereenkomst bij
zult dragen aan het oplossen van dit conflict, aangezien dit op grote schaal kan leiden
tot onzekerheid bij gemeenten ten aanzien van de te ontvangen vergoedingen? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u concreet ondernemen?
Vraag 10
Kunt u aangeven of er op dit moment door het verpakkende bedrijfsleven steeds meer
zogenaamde PET-trays op de markt worden gebracht, die erg moeilijk te recyclen zijn
en vrijwel zeker niet hergebruikt zullen worden?
Vraag 11
Bent u van mening dat er voor deze PET-trays geen vergoeding uitbetaald hoeft te worden
aan de gemeenten die de verpakkingen inzamelen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het
principe «de vervuiler betaalt»? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat er steeds meer gekozen
wordt voor dit type verpakkingen, terwijl er vervolgens geen vergoeding voor het inzamelen
ervan tegenover staat voor de gemeenten? Wordt deze ontwikkeling meegenomen in de
evaluatie van de Raamovereenkomst verpakkingen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 12
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de handhaving van de afspraken door toepassing
van het opleggen van dwangsommen?