Vragen van het lid Mei Li Vos (PvdA) aan de ministers van Economische Zaken en van Veiligheid en Justitie over de onwil bij OM en FIOD om frauderende franchisegevers aan te pakken (ingezonden 23 juni 2016).

Vraag 1

Herinnert u zich het antwoord op vraag zeven van eerdere vragen over de onwil bij Openbaar Ministerie (OM) en Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) om frauderende franchisegevers aan te pakken?1

Vraag 2

Wat is uw reactie op de brief van het OM aan gedupeerde franchisenemers, waarin het OM meedeelt na een FIOD-onderzoek aangiften over franchisefraude niet te vervolgen omdat volgens het OM en FIOD niet gebleken is van een redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, maar dat dit niet inhoudt dat er wel sprake kan zijn van een civielrechtelijke aansprakelijkheid?2

Vraag 3

Deelt u de mening dat het ontbreken van een vervolgbeslissing gedupeerde franchisenemers van de wal in de sloot helpt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het OM volstaat met meedelen van eindconclusies zonder enige vorm van concrete onderbouwing, ook vanuit haar voorlichtende taak? Zo ja, gaat u erop toezien dat het OM helder uitlegt waarom zij geen aanknopingspunten ziet? Zo nee, waarom niet?

Vraag 5

Ziet u overeenkomsten met het verloop van de rechtszaak waarin het OM DTZ Zadelhoff verdenkt van vervalsen van vastgoedtaxaties voor Klaas Hummel en de zaak van de gedupeerde franchisenemers? Zo ja, kunnen de gedupeerde franchisenemers dan ook hun recht halen? Zo nee, waarom niet?3

Vraag 6

Wat is uw inhoudelijke reactie op het gegeven dat in één van de franchisezaken, waar in vraag twee aan wordt gerefereerd, sprake was van rapporten voor de verzekering (over nieuwwaarde/vervangingswaarde) die in het bedrijfsplan door de franchisegever waren gebruikt om een hoge koopsom van de inventaris te onderbouwen? Is het aannemelijk en daarmee laakbaar dat de koper (franchisenemer) en de bank op basis van verkeerde informatie zijn overgehaald tot het betalen en het financieren van dat bedrag? Welke consequenties trekt u daaruit voor het beleid?

Vraag 7

Kunt u toelichten wat het juridische doorslaggevende verschil is tussen een misbruikt taxatierapport roerende zaken/bedrijfsinventaris (verzekeringswaarde) enerzijds en een «geforceerd lage waardebepaling» van onroerende zaken anderzijds?

Vraag 8

Welke conclusies trekt u bij de casus waarin door een franchiseketen bij tientallen financieringsaanvragen door de franchisegever is gerekend met een loonkostenpercentage van 6 tot 8%, terwijl een gerechtelijke deskundige heeft verklaard dat dit een «ridicuul laag» percentage was, omdat het percentage 6 tot 8% de helft is van wat in de branche gebruikelijk is?

Vraag 9

Kunt u verklaren waarom het structureel rekenen met een te lage kostenfactor in exploitatiebegrotingen niet als «listige kunstgreep»4 kan worden aangemerkt om franchisenemers tot het aangaan van een schuld (investeringen, fee’s e.d.) te bewegen? Welke gevolgen heeft dit voor uw beleid ten aanzien van franchising?

Vraag 10

Vallen publiekelijk gewekte verwachtingen die niet worden waargemaakt na het aangaan van de samenwerking tussen franchisegever en franchisenemer mogelijk onder de strafbaarstelling volgens de wet over acquisitiefraude? In welke mate heeft de franchisenemer met deze mogelijkheid in de wet over acquisitiefraude voldoende juridische bescherming?

Vraag 11

Welke opvallende veranderingen, ontwikkelingen of gebeurtenissen heeft u in de franchisewereld waargenomen nu de Nederlandse Franchise Code (NFC) ongeveer een half jaar geldt?

Vraag 12

Onlangs verklaarde u dat u de mogelijkheid verkent tot wettelijke verankering van de NFC; wat is de voortgang van deze verkenning?5

Vraag 13

Hoeveel franchisenemers zijn failliet gegaan door toedoen van franchisegevers die wisselende inboedeltaxaties of onjuiste informatie opgaven in de precontractuele fase? Kunnen deze gedupeerde franchisenemers met terugwerkende kracht beroep doen op de wet acquisitiefraude die per 1 juli ingaat en eventueel ook aangifte doen op basis van deze wet?

Vraag 14

Zijn aspirant-franchisenemers die in onderhandeling zijn met franchisegevers (de precontractuele fase) te kwalificeren als ondernemer? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen heeft dit voor het beleid? Kunnen gedupeerde franchisenemers beroep doen op de wet oneerlijke handelspraktijken6 als burger en consument wanneer de franchisegever onjuiste informatie in de precontractuele fase aan de aspirant-franchisegever heeft gegeven?

Vraag 15

Genieten toekomstige franchisenemers en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die nog geen bedrijf hebben op het moment van het aangaan van (financierings)overeenkomsten consumentenbescherming (volgens de wet oneerlijke handelspraktijken), of dient de wetsbepaling te worden gelezen als «toekomstige uitoefening», of ligt juist vanwege de rechtsbescherming een beperktere uitleg voor de hand?

Vraag 16

Beschouwt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de aspirant (de nog niet gestarte) franchisenemer en zzp’er ook als haar doelgroep bij de controle van banken, gelet op de definitie van consument van wet op financieel toezicht?

Vraag 17

Deelt u de mening dat de groeiende groep starters zonder de kennis en ervaring die vergelijkbaar is met die van hun contractspartij extra bescherming nodig hebben, gezien de ongelijke machtsverhouding?

Vraag 18

Deelt u de mening dat, alles beschouwend, het tijd is om de franchiseovereenkomst «benoemd» te maken? Zo ja, wanneer komt u met het voorstel? Zo nee, waarom niet?


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2286

X Noot
2

Onderhands meegezonden

X Noot
4

Sr, artikel 326

X Noot
5

Kamerstuk 31 311, nr. 165

X Noot
6

BW, artikel 6:193b

Naar boven