Vragen van het lid Gesthuizen (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over overdracht van persoonsgegevens op grond van de Europese Dataprotectieverordening (ingezonden 18 januari 2016).

Vraag 1

Klopt het dat het nieuwe artikel 43a van de Europese Dataprotectieverordening vereist dat het vorderen van persoonsgegevens van Europese burgers, door bijvoorbeeld the Federal Trade Commission of belastingdienst, bij een onderneming alleen mogelijk is op grond van een internationale overeenkomst («international agreement»)? Is bij de discussie hierover ook gesproken over de nadelen voor het bedrijfsleven? Kunt u uw antwoord toelichten?

Vraag 2

In hoeverre kan van (kleinere) ondernemingen worden verwacht dat zij bij een dergelijke vordering onderzoeken of sprake is van een dergelijke international agreement en welke rechten en plichten hieruit voortvloeien? Klopt het dat zij hiervoor standaard een gespecialiseerd jurist moeten inhuren? Kunt u uw antwoord toelichten?

Vraag 3

Wat zijn de consequenties voor ondernemingen als zij wegens het ontbreken van een international agreement geen persoonsgegevens mogen overdragen, terwijl het recht van het derde land dat die gegevens vordert stelt dat betreffende ondernemingen wel gehoor moeten geven aan de vordering? Kunnen deze situaties voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Vraag 4

Klopt het dat een onderneming, die bijvoorbeeld een vordering van de Verenigde Staten afwijst wegens strijd met EU-recht, het risico loopt gesanctioneerd te worden door de VS in verband met strijdigheid met het Amerikaanse recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunnen dergelijke situaties worden voorkomen of opgelost?

Vraag 5

Wat is uw appreciatie van het nieuwe artikel 43a van de Europese Dataprotectieverordening?

Naar boven