Vragen van de leden Hachchi en Van Veldhoven (beiden D66) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over het bericht «Weesboten steeds groter probleem». (ingezonden 13 mei 2015).

Vraag 1

Ben u bekend met de berichten «Weesboten steeds groter probleem»1 en «Nederland telt over een paar jaar 35.000 spookboten»?2

Vraag 2

Deelt u de inschatting van Waterrecreatie Advies BV3 dat het aantal zogenaamde spookboten de komende jaren kan stijgen tot 35.000 en het probleem steeds groter wordt, vergeleken met de situatie in 2013, toen al vragen4 over dit onderwerp zijn gesteld?

Vraag 3

Bent u op de hoogte van de uitkomsten van het rapport van Waterrecreatie Advies BV, dat mede mogelijk is gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken, waarin verontrustende scenario’s zijn opgenomen voor de periode 2015–2030? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

In het licht van het feit dat u twee jaar geleden in uw beantwoording van genoemde eerdere vragen aangaf dat u geen verantwoordelijkheid zag voor de rijksoverheid om het inmiddels steeds groter wordende probleem van spookboten aan te pakken en bij te dragen aan mogelijke oplossingen die destijds werden voorgedragen; hebt u in de afgelopen twee jaar inderdaad geen enkele actie ondernomen om, samen met de betrokken brancheorganisaties, het probleem van spookboten structureel aan te pakken, terwijl u er door het eerder genoemde rapport ervan op de hoogte was dat het probleem steeds groter werd?

Vraag 5

Bent u nog altijd van mening dat de rijksoverheid geen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om het aanpakken van het probleem van spookboten en de daarmee gepaard gaande schade aan en/of risico’s voor landschap, natuur, milieu en de gezondheid/veiligheid van recreanten, door bij te dragen aan mogelijke oplossingen? Hoe valt dit te rijmen met het feit dat het Ministerie van Economische Zaken wel degelijk een subsidie heeft verleend om het eerder genoemde onderzoek van Waterrecreatie Advies BV mogelijk te maken?

Vraag 6

In 2013 erkende u dat er naast de kosten die gemaakt worden door jachthavens om spookboten op te ruimen er ook kosten gemaakt worden door lokale overheden voor spookboten in wateren die worden beheerd door gemeenten en waterschappen; deelt u de mening dat er dan ook sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel overheid als producenten en importeurs van pleziervaartuigen en van overkoepelende branche- en belangenorganisaties?

Vraag 7

Deelt u voorts de mening dat een fonds voor het opruimen van spookboten in heel Nederland een goede manier zou zijn om deze gezamenlijke verantwoordelijkheid tot uitdrukking te brengen en daarmee tevens te garanderen dat belastinggeld op een zo efficiënt mogelijke wijze wordt uitgegeven?

Vraag 8

Handhaaft u met de kennis van nu uw uitspraak uit 2013 dat u niet wilt bijdragen aan een landelijk fonds en kunt u daarbij nader ingaan op uw inschatting uit 2013, dat een dergelijk fonds «waarschijnlijk niet op korte termijn voldoende gevuld zal zijn»?

Vraag 9

Heeft u contact gehad met producenten en importeurs van pleziervaartuigen en van overkoepelende branche- en belangenorganisaties over de haalbaarheid van een landelijk registratiesysteem voor pleziervaartuigen?

Vraag 10

Bent u op de hoogte van het succesvolle registratiesysteem voor pleziervaartuigen dat de gemeente Amsterdam hanteert? Is het mogelijk om een dergelijk systeem landelijk in te voeren?

Vraag 11

Deelt u de mening dat het probleem van de spookboten groter is dan enkel de gemeente Amsterdam, dat meerdere gemeenten, waterschappen en jachthavens, verspreid over heel Nederland, kampen met dezelfde problematiek en er daarom sprake is van een sterke landelijke dimensie? Zo nee, waarom niet?

Vraag 12

Handhaaft u voorts onverkort uw uitspraak uit 2013 ten aanzien van de twee bestaande registratiesystemen dat u «geen noodzaak ziet om als rijksoverheid aanvullend aan deze twee systemen een nieuw systeem in te voeren of een van de twee systemen om te bouwen tot een verplicht landelijk systeem voor alle pleziervaartuigen», terwijl ook de brancheorganisatie van de watersportindustrie Hiswa Vereniging juist opnieuw vraagt om een landelijk registratiesysteem voor pleziervaartuigen, zoals ook het geval is bij auto’s, motoren en brommers?5

Vraag 13

Hoe denkt u over het inrichten van een aantal strategische locaties, verspreid door het land, om zo een laagdrempelige manier te creëren voor eigenaren om verantwoord afstand te kunnen doen van hun pleziervaartuig?

Vraag 14

Kunt u in dit verband ingaan op de inschatting van de Nederlandse Jachtbouw Industrie (HJI) dat er behoorlijke grote «prop» aan zit te komen van af te danken pleziervaartuigen en dat het daarom zaak is ervoor te zorgen dat de infrastructuur op orde is voordat het echt te laat is en schepen her en der verweesd het milieu gaan belasten?

Vraag 15

Deelt u de mening dat bij milieustraten voor pleziervaartuigen vanuit milieuoogpunt ook kansen liggen, aangezien verschillende afvalstromen direct gescheiden kunnen worden?

Vraag 16

Deelt u de mening dat er, door middel van concentratie op voorgenoemde locaties, genoeg volume van afgedankte pleziervaartuigen kan ontstaan opdat een milieustraat voor pleziervaartuigen ook economisch aantrekkelijk kan zijn voor gemeenten en waterschappen? Bent u bereid de business case hiervan te onderzoeken?

Vraag 17

Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Scheepvaart voorzien op 25 juni 2015?


X Noot
1

«Weesboten steeds groter probleem», EenVandaag (7 mei 2015) (http://binnenland.eenvandaag.nl/tv-items/59353/weesboten_steeds_groter_probleem).

X Noot
2

«Nederland telt over een paar jaar 35.000 spookboten», BNR (6 mei 2015) (http://www.bnr.nl/nieuws/mobiliteit/975678–1505/nederland-telt-over-een-paar-jaar-35.000-spookboten).

X Noot
3

Waterrecreatie Advies 2014 «Aantal «end of life» boten in Nederland en potentiële afvalstromen», Waterrecreatie Advies BV ()januari 2015) (http://www.waterrecreatieadvies.nl/eng/pdf/'End%20of%20life'%20boten%20in%20Nederland-v3.pdf).

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3003

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3003

Naar boven