Vragen van de leden Kooiman en Van Nispen (beiden SP) aan de Minister van Veiligheid
en Justitie over diverse ontwikkelingen en reorganisaties in de strafrechtketen en
de gevolgen hiervan voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit (ingezonden
23 oktober 2014).
Vraag 1
Is het waar dat de bovenregionale recherche wordt opgeheven in Brabant en Zeeland
en dat de capaciteit van deze teams terecht komt in het op te richten «Team ondermijning»?
Zo nee, gaat de oprichting van het «Team ondermijning» ten koste van de recherchecapaciteit
aldaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vraag 2
Is het waar dat, in ieder geval in Brabant, de prioriteiten bij deze Teams ondermijning,
komen te liggen bij het bestrijden van synthetische drugs, hennep en criminele motorbendes?
Wat gebeurt er met de vorige prioriteiten van de voormalige bovenregionale recherche,
zoals het aanpakken van skimming, woninginbraken, plofkraken en andere vormen van
mobiel banditisme? Hoe wordt de continuïteit van deze aanpak gewaarborgd, zoals het
zicht op de daders en de werkwijzen?
Vraag 3
Is het waar dat het Team Bijzondere Zaken van het Openbaar Ministerie (OM), dat zware
en gebiedsoverstijgende criminaliteit onderzocht, is opgeheven? Bent u bekend met
het feit dat er grote werkdruk is bij de officieren van justitie die zich hiermee
(gespecialiseerd) bezig hielden en die zich nu ook weer moeten richten op de weekdienst,
ZSM-zaken en andere voorkomende werkzaamheden?
Vraag 4
Bent u bereid te bezien of de zorgen terecht zijn die in ieder geval in Brabant leven
ten aanzien van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, in het bijzonder
met betrekking tot de verminderde beschikbaarheid van de officieren van justitie voor
overleg over lopende zaken?
Vraag 5
Is deze reorganisatie een gevolg van de bezuinigingen op het OM? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Vraag 6
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de kwaliteit van de opsporing als de werkdruk
op het OM toeneemt en de beschikbare tijd van een officier van justitie voor een zware
zaak afneemt?
Vraag 7
Wat zijn de gevolgen van deze reorganisatie voor het langer door rechercheren op criminelen
die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen? Als er vaker wordt gekozen
voor de «korte klap», zoals het oprollen van een drugslab, wordt er daarna nog wel
aanvullend onderzoek gedaan, zoals het door rechercheren op geldstromen? Kunt u verzekeren
dat bij ieder strafbaar feit zo mogelijk ook crimineel geld wordt afgepakt?
Vraag 8
Hoe beoordeelt u het feit dat personen die verdacht worden van bijvoorbeeld een groot
aantal inbraken, op de strafzitting doorgaans slechts geconfronteerd worden met maximaal
drie «uitgewerkte» inbraken in de tenlastelegging? Welke oorzaken zijn er voor de
werkwijze dat al die andere verdenkingen van strafbare feiten slechts «ad info» worden
gevoegd? Waar is deze werkwijze op gebaseerd en waar is deze beschreven?
Vraag 9
Heeft de beperking in het aantal tenlasteleggingen te maken met beperkingen aan de
kant van het OM, de zittingscapaciteit bij de rechterlijke macht, of beide?
Vraag 10
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de mogelijke strafmaat, nu de ernst van de gepleegde
misdrijven niet voldoende tot uitdrukking komt en het «stapelen» van straffen minder
goed mogelijk wordt? Is het waar dat aan deze werkwijze tevens negatieve gevolgen
kleven voor de slachtoffers van de strafbare feiten die, al dan niet uit efficiencyoverwegingen,
niet op de tenlastelegging terecht zijn gekomen? Hoe beoordeelt u dit?
Vraag 11
Bent u bekend met het feit dat de zittingscapaciteit bij rechtbanken soms dusdanig
beperkt is, dat grote zaken (zogenaamde megazaken) soms nauwelijks gepland kunnen
worden binnen een redelijke termijn, met als gevolg dat verdachten soms op vrije voeten
worden gesteld omdat de hechtenis niet langer verlengd kan worden? Wat vindt u hiervan?
Gaat u maatregelen nemen om deze druk op de zittingscapaciteit te verlichten?
Vraag 12
Deelt u de mening dat de rechercheur een cruciale schakel is in de opsporing? Vindt
u dat dit voldoende tot uitdrukking komt in het salaris? Bent u bekend met het feit
dat het vak van rechercheur thans onvoldoende aantrekkelijk wordt gevonden? Ziet u
mogelijkheden hier verbeteringen aan te brengen?
Vraag 13
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg in de Kamer over
georganiseerde criminaliteit op 30 oktober 2014?