Vragen van het lid Albert deVries (PvdA) aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst over een uitspraak van de Raad van State over woonboten (ingezonden 5 juni 2014).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State over de status van woonboten?1

Vraag 2

Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van deze uitspraak waarin de Raad van State een boot als bouwwerk definieert met als primaire argument dat «een boot ter plaatse functioneert als bouwwerk»?

Vraag 3

Deelt u de constatering dat de Raad van State in haar uitspraken door de jaren heen meer gewicht geeft aan het criterium «ter plaatse functioneren», waardoor nu een woonboot standaard als bouwwerk wordt geclassificeerd? Ziet u aanleiding om in wet- en regelgeving deze categorie drijvende bouwwerken nader te definiëren om zodoende recht te doen aan de bijzondere bouwkundige eigenschappen ervan?2

Vraag 4

Kunt u aangeven in hoeverre de verordeningen voor woonboten op basis van artikel 149 Woningwet niet meer geldig zijn, omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht benodigd zijn voor gebruik en (ver)bouw en kunt u toelichten welke gevolgen dit heeft voor bestemmingsplannen en daarmee voor gemeenten en verpachters van woonbootpercelen?


X Noot
1

ECLI:NL:RVS:2014:1331

X Noot
2

www.uitspraken.rechtspraak.nl: in de jurisprudentie van afgelopen jaren lijkt de Afdeling telkens een stukje verder op te schuiven in de richting dat een woonboot een bouwwerk kan zijn. Waar er eerst nog nadrukkelijk van werd uitgegaan dat een woonboot, ongeacht de verbondenheid met de grond en een plaatsgebonden karakter, nimmer een bouwwerk kon zijn omdat dit door de wetgever met de intrekking van de Wet op de woonwagens en woonschepen nadrukkelijk zo was beoogd (ABRvS 12 juli 2006, No. 200507895/1, ECLI:NL:RVS:2006:AY3703, Gst. 7264/173, m.nt. Teunissen en duidelijker ABRvS 30 juni 2004, No. 200303096/1, ECLI:NL:RVS:2004:AP4611), wordt later langzaam een andere koers ingezet. Bij een meer solide verankering, met spud- of meerpalen, wordt een woonboot toch wel een bouwwerk geacht (ABRvS 7 april 2010, No. 200905090/1/H1, ECLI:NL:RVS: 2010:BM0217 en ABRvS 25 augustus 2010, No. 200908871/1/H1, ECLI:NL:RVS:2010:BN4907, TBR 2011/87). Als de woonboot alleen met trossen en kabels vastligt en na het afkoppelen van de nutsvoorzieningen nog vrij gemakkelijk kan wegvaren, is geen sprake van een bouwwerk (ABRvS 16 november, No. 201105264/1/H1, ECLI:NL:RVS:2011:BU4585, TBR 2012/33). In bovenstaande uitspraak verlaat de Afdeling deze benadering en plaatst het criterium van de mate waarin een woonboot verbonden is met de grond verder op de achtergrond. Het zwaartepunt wordt gelegd bij het criterium van het plaatsgebonden karakter. Als de woonboot gelet op het gebruik bedoeld is om ter plaatse te functioneren, moet een woonboot aangemerkt worden als een bouwwerk. Niet bepalend is hoe de fysieke verbondenheid is vormgegeven. Ook al ligt een woonboot dus slechts met visdraad vast, bij een plaatsgebonden karakter zal sprake zijn van een bouwwerk. Dat plaatsgebonden karakter wordt bij een woonboot bepaald door de bedoeling om deze ter plaatse als woning te laten functioneren. Nu in overweging 5.2 in meer algemene bewoordingen wordt aangegeven dat aan de hand van de aard en hoedanigheid en het gebruik dat ervan wordt gemaakt moet worden bepaald of het «object» als bouwwerk is te kwalificeren, lijkt de accentverschuiving in deze uitspraak ook voor andere drijvende objecten relevant te kunnen zijn.

Naar boven