Vragen van het lid Leegte (VVD) aan de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de drama’s in de textielindustrie in Bangladesh (ingezonden 26 april 2013).

Vraag 1

Bent u bekend met de berichten «Ploumen: drama Bangladesh geen incident» en «Brand zet C&A op scherp»?1

Vraag 2

Kunt u aangeven welke Nederlandse bedrijven producten laten maken in de fabriek die is ingestort? En heeft u contact gehad met deze bedrijven na het drama?

Vraag 3

Deelt u de opvatting dat extra regelgeving naast de OESO-richtlijnen voor Nederlandse bedrijven die produceren in Bangladesh, niet direct een oplossing is, omdat er hierdoor minder investeringen richting Bangladesh zullen gaan, zeker vanuit de kleinere Nederlandse bedrijven?

Vraag 4

Deelt u de mening van het Business Social Compliance Initiative dat er weliswaar nationale regels zijn voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken, maar dat die niet worden nageleefd en dat er door de nationale en lokale overheid niet op naleving wordt gecontroleerd?

Vraag 5

Welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid richting landen als Bangladesh om te zorgen dat er de overheid aldaar verantwoordelijkheid neemt voor het opstellen, maar vooral het naleven van regels inzake brand- en bouwveiligheid en om overtreders van die regels te straffen?

Vraag 6

Klopt het bericht dat het gemeentebestuur van Dhaka aangifte heeft gedaan tegen de eigenaren van het bedrijf?

Vraag 7

Deelt u de mening dat Nederland het juridische proces in Bangladesh moet respecteren voordat het zelf met nieuwe maatregelen en regels komt?

Vraag 8

Is het waar dat de Nederlandse overheid deelneemt aan een dialoog van de Nederlandse brancheorganisaties in de textielsector, VGT, CBW-MITEX en MODINT, die gericht is op zelfregulering om misstanden in de textielsector aan te pakken? Zo ja, wat is het doel van die dialoog en wat zijn uw verwachtingen?

Vraag 9

Deelt u de opvatting dat zelfregulering en bedrijfsinitiatieven zoals BSCI en de Fair Wear Foundation goede manieren zijn om dit soort drama’s in de toekomst te voorkomen?

Vraag 10

Aangezien u bij meerdere gelegenheden hebt aangegeven dat het Nederlandse bedrijfsleven een koploperspositie heeft daar waar het aankomt op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, deelt u de mening dat striktere nationale regels die koploperspositie negatief beïnvloeden en dat er altijd Europese, maar liever nog internationale samenwerking gezocht moet worden?

Vraag 11

Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg op 23 mei over uw nota beantwoorden?

Naar boven