Vragen van het lid Bouwmeester (PvdA) aan de minister en staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij overlijden in zorginstelling (ingezonden 15 februari 2013).

Vraag 1

Heeft u de uitzending gezien waarin aandacht werd besteed aan de situatie rond het overlijden van een cliënt in SEIN?1

Vraag 2

Wat vindt u ervan dat er onduidelijkheid en onenigheid is tussen zorgaanbieder en igz bij het overlijden van een patient, waar nabestaanden de dupe van zijn?

Vraag 3

Vindt u ook dat in dergelijke pijnlijke situaties ouders en betrokkenen meteen recht hebben op alle juiste informatie?

Vraag 4

Welke werkwijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gehanteerd, waardoor niet in eerste instantie alle feiten boven tafel kwamen, maar de vader van de overleden jongen feiten moest aandragen? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?

Vraag 5

Deelt u de mening dat een goed onderzoek meteen duidelijkheid kan verschaffen, en daarmee leed bij alle betrokkenen kan voorkomen?

Vraag 6

Hoe oordeelt u over de telefonische uitspraak van een IGZ-medewerker « dit zou je bij wijze van spreken beter op straat kunnen overkomen, dan zou je beter behandelt worden, dan dat het hier verlopen is»?

Vraag 7

Als de situatie zo ernstig is als hierboven beschreven, waarom heeft de IGZ dan niet minimaal tot verscherpt toezicht of tot sluiting besloten? Hoe verhoudt deze uitspraak zich met enkel algemeen toezicht door de IGZ op deze instelling?

Vraag 8

Wat houdt algemeen toezicht door de IGZ hier precies in, en op welke wijze zou het moeten bijdragen aan voorkomen van herhaling?

Vraag 9

Deelt u de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de werkwijze, uitspraken en daaruit voortvloeiende handelwijze van de IGZ?

Vraag 10

Er is een nieuwe werkwijze-IGZ in de maak? Wat gaat er veranderen, waardoor bovenstaande situatie en onduidelijkheid wordt voorkomen?


X Noot
1

de vijfde dag, EO, 13 februari 2013

Naar boven