Vragen van de leden Schouten (ChristenUnie), Dijkgraaf (SGP) en Gesthuizen (SP) aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over het raadsbesluit om in Zoetermeer 52 koopzondagen toe te staan (ingezonden 30 juni 2011).

Vraag 1

Deelt u de mening dat het wegvloeien van koopkracht naar nabijgelegen gemeenten geen zelfstandig argument of aanleiding mag zijn om de toerismebepaling te benutten? Deelt u tevens de opvatting dat het vooral benadrukken van de economische aantrekkingskracht van een winkelcentrum elders een belangrijke aanwijzing is dat niet de ondersteuning van bestaand substantieel, autonoom toerisme, maar een vooral economische argumentatie de hoofdreden is om gebruik te maken van de toerismebepaling?

Vraag 2

Deelt u de mening dat uw bevestiging dat toerisme en aantrekkingskracht strikt moeten worden geïnterpreteerd, ook op Zoetermeer van toepassing is? Kunt u nader onderbouwen waarom Zoetermeer zich op het gebied van toerisme «in betekenende mate onderscheidt van andere gemeenten», zoals het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) in diverse uitspraken als maatstaf heeft gegeven?

Vraag 3

Deelt u de mening dat het CBb die strikte interpretatie uitdrukkelijk baseert op het uitgangspunt van de wet dat winkels op zondag in principe gesloten zijn en stelt dat «aangezien bij een andere benadering het verbod tot zondagsopenstelling zoals vervat in artikel 2, eerste lid, van de Wet, feitelijk illusoir zou worden gemaakt»? Kunt u aangeven op welke wijze de door de gemeente Zoetermeer gekozen benadering het verbod tot zondagsopenstelling niet feitelijk illusoir maakt?

Vraag 4

Deelt u de mening dat het op grond van wet en jurisprudentie niet voldoende is als vastgesteld wordt dat (een deel van) de bevolking van een gemeente tegen winkelopenstelling op zondag is, maar dat het eveneens vereist is dat een gemeente bij het gebruik maken van de toerismebepaling een zo beperkt mogelijke inbreuk op het verbod van winkelopenstelling op zondag doet om het wettelijk verbod niet uit te hollen? Kunt u aangeven hoe de gemeente Zoetermeer gekozen heeft voor een zo beperkt mogelijke inbreuk op dit wettelijk verbod en het uitzonderingskarakter van de toerismebepaling heeft laten meewegen?

Vraag 5

Deelt u de mening dat de toeristische aantrekkingskracht, waar de gemeente Zoetermeer zich op beroept, geldt voor de gehele gemeente? Ligt het niet in de aard van de Winkeltijdenwet dat winkelopening als gevolg van autonoom toerisme ook binnen het toeristisch gebied moet begeven en dat er in ieder geval ook een aantoonbaar verband moet zijn tussen het in een gemeente voorkomende toerisme en de openstelling van winkels als ondersteuning van dat toerisme? Bent u met ons van mening dat artikel 3 van de Winkeltijdenwet dit verband uitdrukkelijk vraagt, gezien het feit dat de vrijstelling of ontheffing gegeven kan worden «ten behoeve van» het reeds bestaande toerisme?

Vraag 6

Deelt u de mening dat de in het kader van het door de gemeente Zoetermeer uitgevoerde onderzoek gehanteerde vraagstelling of winkeliers zelf mogen beslissen om open te gaan op zondag enigszins misleidend is, aangezien geen enkele ondernemer verplicht wil worden om open te gaan? Geeft het onderzoek wel een eerlijk beeld over het draagvlak onder ondernemers in de gehele gemeente voor het vrijgeven van 52 koopzondagen per jaar?

Vraag 7

Op welke wijze is door de gemeente Zoetermeer voldaan aan de voorwaarde in de wet dat het belang van werknemers en winkeliers met weinig of geen personeel om niet op zondag te hoeven werken moet worden meegewogen?1


X Noot
1

Artikel 6 onder c Wtw en de parlementaire geschiedenis, zie Memorie van antwoord, Kamerstukken I 2009–2010, 31 728, C, p. 19.

Naar boven