Vragen van het lid Van Dam (PvdA) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het onderzoek naar de integriteit van instituties op Curaçao (ingezonden 23 juni 2011).

Vraag 1

Kent u de berichten «RMR: Geen onderzoek, wel aanbevelingen1,» «Donner: Geen onderzoek naar regering Curaçao»2 en «Nederland doet toch onderzoek naar Centrale Bank-affaire»3?

Vraag 2

Begrijpt u dat, als u in deze zaak op het ene moment spreekt over een onderzoek in opdracht van de Rijksministerraad naar «de gehele situatie welke is ontstaan» op Curaçao en op het andere moment verklaart dat dit onderzoek geen betrekking heeft op «de gedragingen en feiten die onlangs boven water zijn gekomen» en dat een onderzoek naar de regering van Curaçao «niet de bedoeling is», er veel verwarring ontstaat over de zaken waar dan wel onderzoek naar gedaan zal worden?

Vraag 3

Op welke «gehele situatie» doelt u als daartoe niet behoren «de gedragingen en feiten die onlangs boven water zijn gekomen»? In deze «gehele situatie» spelen de onderlinge beschuldigingen tussen het kabinet en de directeur van de Centrale Bank waar u op doelt met de woorden «gedragingen en feiten die onlangs boven water zijn gekomen» toch juist een prominente rol? Ligt het daarom niet voor de hand om deze zaken wel mee te nemen in het onderzoek? Hoe kan de «gehele situatie» in kaart gebracht worden als kwesties als deze vermeden worden?

Vraag 4

Kunt u helderheid verschaffen over het onderzoek waartoe de Rijksministerraad precies besloten heeft? Wat zal er onderzocht worden? Door wie zal het onderzoek uitgevoerd worden? Wanneer zal het onderzoek beginnen en afgerond worden? Welke mogelijke consequenties zullen er verbonden worden aan de uitkomsten van het onderzoek?

Vraag 5

In hoeverre is de conclusie gerechtvaardigd dat, als u verklaart dat de Rijksministerraad niet bevoegd is onderzoek te doen naar de situatie bij de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten omdat alleen de Raad van Commissarissen dit kan doen omdat dit in het statuut van de Centrale Bank staat,u alsnog door de knieën gaat voor de regering van Curaçao die dit precieze standpunt per brief aan u heeft medegedeeld om het aangekondigde onderzoek door de Rijksministerraad te vermijden? Komt u hiermee niet terug op uw eerdere verklaring dat de brief van de regering van Curaçao niet van invloed zou zijn op het besluit van de Rijksministerraad om een onderzoek in te stellen?

Vraag 6

Kunt u toelichten waarom een artikel uit het statuut van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten het onmogelijk zou maken voor de Rijksministerraad, de hoogste autoriteit binnen het Koninkrijk, om een onderzoek te gelasten naar de Centrale Bank? Zijn er nog meer rechtspersonen die voor zichzelf kunnen bepalen dat ze uitgesloten zijn van onderzoek door hierover een passage op te nemen in de eigen statuten? Zo ja, welke?

Vraag 7

Kunt u uitleg verschaffen over uw stelling dat het onderzoek in opdracht van de Rijksministerraad plaats zal vinden «in goed overleg met Curaçao» op basis van artikel 36 van het Statuut dat over wederzijdse ondersteuning gaat terwijl Curaçao u per brief heeft geïnformeerd niet langer in te kunnen stemmen met het door de Rijksministerraad gelaste onderzoek? Is het onderzoek, nu Curaçao niet langer instemt, niet noodzakelijkerwijs gebaseerd op artikel 43 tweede lid van het Statuut dat gaat over waarborging van deugdelijk bestuur door het Koninkrijk? Is er – indien het onderzoek inderdaad plaatsvindt op basis van artikel 43 tweede lid van het Statuut – niet al sprake van (een vorm van) hoger toezicht?

Vraag 8

In hoeverre heeft u – in ogenschouw nemende het feit dat Curaçao u heeft laten weten er niet meer mee in te stemmen – vertrouwen in voldoende medewerking door Curaçao met het door de Rijksministerraad gelaste onderzoek? Was het de bedoeling dat Curaçao leden zou voordragen voor de beoogde onafhankelijke commissie? Zo ja, is Curaçao daartoe nog bereid? Hoe kan gewaarborgd worden dat de onafhankelijke commissie toegang krijgt tot de benodigde informatie? Is Curaçao bereid om in dit kader medewerking te verlenen?

Vraag 9

Heeft u in deze situatie (een vorm van) hoger toezicht overwogen? In hoeverre acht u gezien de verstoorde relatie tussen regering en overheidsapparaat en overheids-nv’s – in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek – een extra controle door het Koninkrijk op benoemingen en ontslagen wenselijk? Is gedurende de periode 1993–1996 op Sint Maarten een dergelijke verantwoordelijkheid niet gelegd bij de gezaghebber? In welke mate is dit een voorbeeld wat in deze kwestie gevolgd zou kunnen worden?


X Noot
1

Versgeperst, 20 juni 2011.

X Noot
2

Volkskrant, 21 juni 2011.

X Noot
3

Wereldomroep, 21 juni 2011.

Naar boven