Vragen van het lid Van der Staaij (SGP) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over een onderzoek naar de relatie tussen abortussen en prenatale screening bij Downsyndroom (ingezonden 20 september 2010).

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van het onderzoek van de Stichting Downsyndroom naar het afbreken van een zwangerschap, als na prenatale screening blijkt dat er sprake is van een kind met het syndroom van Down?1

Vraag 2

Hoe beoordeelt u een percentage zwangerschapsafbrekingen van negentig procent in het licht van het beleid dat uitgaat van een gelijkwaardige behandeling van gehandicapten en niet-gehandicapten?

Vraag 3

Welke concrete stappen zijn gezet sinds de uitspraken van de voormalige staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in april 2008 dat «de informatie over deze echo volledig moet zijn. Ook tijdens de opleiding moet specifieke aandacht worden besteed aan de wijze waarop men deze echo presenteert. Dat krijgt al alle aandacht door middel van aparte cursussen voor degenen die met deze echo’s werken. Het is nog wel voor verbetering vatbaar, maar wij zijn daar constructief mee bezig.»?2

Vraag 4

Deelt u de conclusies van deze onderzoekers dat er «duidelijk gebrek is aan objectieve informatie over het syndroom van Down»? Zo ja, welke concrete wegen wilt u dan bewandelen om deze objectieve informatie te bevorderen in opleiding en informatievoorziening?

Vraag 6

Bent u bereid de inspanningsverplichting op u te nemen, om te waarborgen dat ook beslissingen rond het leven van ongeboren kinderen met het syndroom van Down genomen kunnen worden op grond van objectieve en verantwoorde informatie over hun levenskansen en -perspectieven?


XNoot
1

Reformatorisch Dagblad, «Jaarlijks 200 abortussen na test op downkind», 16 september 2010.

XNoot
2

Handelingen II, vergaderjaar 2007–2008, blz. 5193.

Naar boven