CXXXII Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften

B VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN S.B.V. TE U.2 BETREFFENDE EEN KLACHT OVER DE BELASTINGDIENST

Vastgesteld 27 november 2018

Klacht

Verzoeker, een onderneming die zich laat vertegenwoordigen door een advocaat-belastingkundige, beklaagt zich over de handelwijze van de Belastingdient bij de beoordeling van een verzoek tot sanering van belastingschulden. Ook wordt beklag gedaan over de opeenstapeling van fiscale verzuimboetes en invorderingskosten, waarmee verzoeker geconfronteerd wordt.

Naar aanleiding van deze klacht heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

De onderneming, een detachteringsbureau dat gemeenten ondersteuning biedt bij het uitvoeren van sociale zekerheidstaken, is als gevolg van economische omstandigheden in zwaar weer terechtgekomen door teruglopende opbrengsten in 2011 en 2012. Reeds in 2014 heeft de onderneming verzocht om (gedeeltelijke) kwijtschelding van achterstellige loon- en omzetbelasting over genoemde jaren. De Belastingdienst kon echter niet instemmen met een saneringsvoorstel aangezien zij op basis van de jaarstukken van de accountant heeft geoordeeld dat de onderneming de liquide middelen voorhanden had om de (zakelijke) belastingschuld te voldoen. Tegen deze beschikking is verzoeker niet in beroep gegaan. In 2015 kwam de onderneming opnieuw in de problemen doordat de lopende verplichtingen niet tijdig konden worden nagekomen. Verzoeker schrijft dit mede toe aan de hoge verzuimboetes en invorderingskosten die zouden zijn opgelegd omdat de verschuldige omzet- en loonbelasting steeds net te laat werd afgedragen. Een verzoek uit 2017 om de verzuim- en invorderingskosten over 2015 alsnnog kwijt te schelden, werd in een administratief beroep in maart van dit jaar afgewezen.

Overwegingen

Verzoeker meent dat het saneringsverzoek op onterechte gronden is afgewezen aangezien de loonkosten in het belastingjaar 2012 nagenoeg gelijk waren aan de omzet en er een vordering van de onderneming op het UWV ten onrechte als liquide is aangemerkt. Hij klaagt met name over de opstapeling van verzuimboetes en invorderingskosten en meent dat hiertegen geen adequate rechtsbescherming openstaat. Hij vindt dat de fiscus bij het beoordelen van de invordering van boetes en kosten moet toetsen of de invordering van het geheel daarvan – mede gelet op de verwijtbaarheid en draagkracht van betrokkene – evenredig en proportioneel is. Als gevolg van het strikte invorderingsbeleid wordt een relatief korte overschrijding van de betalingstermijn reeds beboet en wordt de ondernemer uitgelokt tot betaling van oudere schulden, ten koste van nieuwe. Het totaal aan (deels voldane of verrekende) boetes en kosten bedraagt ruim € 50.000.

In zijn reactie motiveert de Staatssecretaris waarom het verzoek tot sanering ofwel (gedeeltelijke) kwijtschelding is afgewezen. Er kan alleen dan door de Belastingontvanger aan een saneringsakkoord worden meegewerkt als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet het te ontvangen deel van de belastingschuld ten ministe het dubbele bedragen van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vordering zal worden uitgekeerd; het te ontvangen bedrag moet zowel absoluut als relatief een substantiële omvang hebben, tenminste van dezelfde omvang als het bedrag dat kan worden verkregen door het nemen van invorderingsmaatregelen. Ook moet de onderneming de fiscale verplichtingen tijdens de behandeling van het verzoek tijdig en volledig nakomen en moet er bij voortzetting van het bedrijf na een saneringsakkoord een reëel toekomstperspectief aanwezig zijn. Volgens de Staatssecretaris kon of wilde verzoeker niet aan deze voorwaarden tegemoet komen. Bovendien bleek uit de overgelegde documenten dat de onderneming over voldoende liquide middelen beschikte om de aanslagen zonder buitengewoon bezwaar binnen een redelijke termijn alsnog te kunnen voldoen.

Voorts stelt de Staatssecretaris dat er volgens de Invorderingswet geen onderscheid gemaakt kan worden tussen belasting enerzijds en de boetes en kosten anderzijds. Het niet invorderen van verzuimboetes en invorderingskosten staat gelijk aan het verlenen van kwijtschelding van belasting en dat is alleen mogelijk in het kader van een saneringsakkoord tussen schuldenaar en alle schuldeisers. Het verzoek om een proportionaliteitstoets ten aanzien van verzuimboetes en invorderingskosten kan alleen worden ingewilligd als er sprake is van onmiskenbaar onjuiste aanslagen. In de onderhavige casus is daar volgens de Staatssecretaris geen sprake van; het betreft hier naheffingsaanslagen wegens het niet (tijdig) betalen van loonheffing en omzetbelasting. Verzoeker wordt niet door de belastingontvanger gedwongen oude schulden te voldoen ten koste van nieuwe; wel kan het ontstaan van nieuwe schulden aanleiding zijn om een betalingsuitstel in te trekken. Tot slot stelt de Staatssecretaris vast dat verzoeker tegen de opgelegde verzuimboetes en invorderingskosten bezwaar en beroep kon aantekenen, maar dat hij van deze mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt. De Staatssecretaris ziet geen aanleiding om de beslissingen van de Belastingdienst te herzien.

Oordeel van de commissie3

De commissie is van mening dat de zienswijze van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Van Strien

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: R.R. Ganzevoort (GL), J.M. Schouwenaar (VVD), G.A.Van Strien, (voorzitter) (PVV), L.H.J. Verheijen (PvdA) en G. de Vries-Leggedoor (CDA).

Naar boven