CXXXII Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften

A VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN M.K.K. TE B.2 BETREFFENDE AFWIJZING VERZOEK OM KWIJTSCHELDING BELASTINGSCHULD

Vastgesteld 27 november 2018

Klacht

Verzoeker beklaagt zich over de duur van de behandeling en het niet honoren van zijn beroepschrift inzake kwijtschelding van een belastingschuld.

Naar aanleiding van deze klacht heeft de Staatssecretaris van Financiën inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Verzoeker, directeur van een BV, heeft naar aanleiding van een verzoek om middeling een teruggave inkomstenbelasting 2013 gehad. Omdat deze achteraf niet juist bleek, volgde er een navorderingsaanslag. In het jaar 2014 gebeurde hetzelfde, terwijl verzoeker over dat jaar geen inkomsten genoot en dus geen recht had op een voorlopige teruggave. Vanaf half november 2016 vraagt verzoeker tweemaal tevergeefs om uitstel van betaling. Eind maart 2017 dient hij een verzoek in om kwijtschelding van zijn belastingschuld. Dit verzoek wordt door de belastingontvanger afgewezen. In juli komt verzoeker in beroep tegen deze negatieve beschikking. Hij heeft geen inkomsten uit onderneming of loondienst en is alimentatie-plichtig. Hij zegt geen verstand te hebben van boekhouden en volgt de aangifte inkomstenbelasting van zijn accountant. De uitspraak op het beroepschrift, die hij in december van dat jaar ontvangt, luidt negatief. De directeur van de Belastingdienst oordeelt dat belastingplichtige altijd zelf verantwoordelijk blijft voor aangifte van inkomstenbelasting. Er kan geen kwijtschelding worden verleend omdat het ontstaan van belastingaanslagen aan verzoeker kan worden toegerekend. Wel biedt de directeur namens de Belastingdienst zijn excuses aan voor de lange behandelingsduur van het verzoek om kwijtschelding alsmede de beroepsprocedure.

Overwegingen

Volgens de Staatssecretaris is het uitgangspunt voor het verlenen van kwijtschelding dat de belastingschuldige geen vermogen of betalingscapaciteit heeft, tenzij het niet betalen van de schuld aan hem valt toe te rekenen. Verzoeker heeft een ten onrechte of onjuist verzoek om voorlopige teruggave ingediend terwijl hij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat hij hiervoor niet in aanmerking kwam omdat hij niet langer looninkomsten uit zijn vennootschap genoot. Daarnaast had verzoeker de hem in 2016 uitgekeerde teruggaaf IB 2011 moeten gebruiken om zijn belastingschuld te voldoen.

Met betrekking tot de lange behandelingsduur van het verzoek om kwijtschelding meldt de Staatssecretaris dat de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht zoveel mogelijk worden gevolgd, maar dat deze niet van toepassing zijn op de Invorderingswet 1990. Tijdens de behandeling van het beroepschrift heeft de ontvanger twee keer contact gezocht met verzoeker, maar aangezien verzoeker niet gereageerd heeft, is hij mede debet aan de langere behandelingsperiode.

De Staatssecretaris ziet geen aanleiding om op de besluiten van de ontvanger/directeur terug te komen en stelt vast dat verzoeker heeft nagelaten inhoudelijk te reageren op de verstrekte inlichtingen.

Oordeel van de commissie3

De commissie is van mening dat de zienswijze van de Staatssecretaris kan worden gevolgd.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Van Strien

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: R.R. Ganzevoort (GL), J.M. Schouwenaar (VVD), G.A. van Strien, (voorzitter), (PVV), L.H.J. Verheijen (PvdA) en G. de Vries-Leggedoor (CDA).

Naar boven