CXXVI Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften

A VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT1 VAN R. DE L. TE W.2 BETREFFENDE ZIJN DIENSTVERBAND BIJ DE KONINKLIJKE MARINE

Vastgesteld 13 maart 2018

Klacht

Verzoeker is van mening dat hij decennia lang bij Defensie in dienst is geweest zonder salaris te hebben ontvangen. Hij claimt aanspraak te maken op door hem gederfde inkomsten, omdat hij nooit is ontslagen.

Naar aanleiding van deze klacht heeft de Staatssecretaris van Defensie inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Verzoeker staat op het standpunt al ruim 44 jaar een aanstelling als beroepsmilitair bij de Koninklijke Marine te hebben en claimt aanspraak te maken op opgebouwd pensioen en achterstallig salaris. Hij beschikt over een akte van aanstelling en een verbintenis «bij de zeemacht als beroepsmilitair», beiden uit mei 1972.

Verzoeker is in januari 1972 in dienst opgekomen, maar dezelfde dag weer naar huis gestuurd omdat de arts van het marineopleidingskamp medische redenen aanwezig achtte op grond waarvan geen definitieve opkomst zou kunnen volgen. De Inspecteur geneeskundige dienst heeft vastgesteld dat deze handelwijze procedureel niet juist was. De vlagofficier Personeel heeft daarop de mogelijkheid geboden tot een medische herkeuring door een onafhankelijke commissie, hoewel hij van mening is dat terecht tot afkeuring is besloten. Na een medisch onderzoek wordt verzoeker in januari 1974 officieel afgekeurd voor een aanstelling bij de Koninklijke Marine.

Verzoeker geeft aan dat aan hem nooit een formeel ontslagbesluit is verzonden. Defensie staat op het standpunt dat er nooit sprake is geweest van een werkelijke indiensttreding: er is geen werk verricht, dus ook geen salaris uitbetaald en geen pensioen opgebouwd.

Overwegingen

In reactie op de claim van verzoeker heeft de voormalige Minister van Defensie een onderzoek gelast naar de gang van zaken. In 2013 en 2014 is verzoeker op zijn huisadres bezocht door een vertegenwoordiger van Defensie. Na het 2e bezoek is verzoeker per brief geïnformeerd over het standpunt dat Defensie de wijze waarop verzoeker op de dag van opkomst initieel ontslag werd verleend en hoe dit aan hem bekend is gemaakt, betreurt, maar dat hiervoor reeds in 1973 aan de vader van verzoeker door de toenmalige Minister van Defensie excuses zijn aangeboden. Door de uitvoer van een uitgebreid geneeskundig onderzoek in 1974 is dit onzorgvuldig handelen afdoende hersteld, zo meent Defensie.

Oordeel van de commissie3

In haar inlichtingen aan de commissie stelt de huidige Staatssecretaris van Defensie dat de aanspraken van betrokkende op gederfde inkomsten haars inziens ongegrond zijn. Ook verwijst zij daarbij naar een brief van de voormalig Minister van Defensie, waarin de commissie erop wordt gewezen dat financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na vijf jaar niet meer in rechte afdwingbaar zijn. Tenslotte neemt zij er kennis van dat verzoeker oproept om zijn zaak voor een militaire rechtbank te laten komen. Het initiatief daartoe ligt bij betrokkene zelf.

Hoewel de commissie van mening is dat deze zaak te lang heeft voortgesleept, is zij van oordeel dat de zienswijze van de bewindslieden van Defensie kan worden gedeeld. Feitelijk is vastgesteld dat verzoeker geen arbeid voor het Ministerie van Defensie heeft verricht. Echter, het hoeft geen betoog dat Defensie, uit het oogpunt van zorgvuldigheid, betrokkene in een zo vroeg mogelijk stadium over diens arbeidsstatus had moeten informeren.

Voorstel aan de Kamer

Er is geen aanleiding om de Kamer een voorstel te doen.

De voorzitter van de commissie, Van Strien

De griffier van de commissie, Roovers


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden.

X Noot
2

Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: R.R. Ganzevoort (GL), R.F. Ruers (SP), J.M. Schouwenaar (VVD), G.A.Van Strien, (voorzitter) (PVV), L.H.J. Verheijen (PvdA) en G. de Vries-Leggedoor (CDA).

Naar boven