CVII Europees semester 2014

E BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIEN EN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 mei 2014

Hierbij sturen wij u de antwoorden op de vragen die zijn gesteld tijdens het mondeling overleg over het Stabiliteitsprogramma en het Nationaal Hervormingsprogramma (op 15 april 2014), waarbij tijdens het overleg is gekozen voor schriftelijk beantwoording.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

De Minister van Economische Zaken H.G.J. Kamp

Schriftelijke beantwoording van vragen n.a.v. het mondeling overleg in de Eerste Kamer over het Stabiliteitsprogramma en het Nationaal Hervormingsprogramma (op 15 april 2014)

Vraag: In het stabiliteitsprogramma staat in bijlage 1 «ontwikkelingen in de schuldpositie van de totale overheid». Waarom zijn de liquide financiële activa niet bekend? (Reuten)

Antwoord:

Liquide financiële activa wordt door de Europese Commissie gedefinieerd als «Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR's), chartaal geld, deposito’s en effecten m.u.v. aandelen» (allen geconsolideerd voor totale overheid, dus gezuiverd voor onderlinge geldstromen tussen overheidsentiteiten), alle transacties in beursgenoteerde aandelen (exclusief participaties in beleggingsinstellingen) en participaties in beleggingsinstellingen».

Voor het totaal van de collectieve sector worden deze cijfers nog niet geadministreerd waardoor we de vermelding «n/b» gebruiken. Overigens wordt er gestreefd om dit saldo op nul te houden voor het Rijk.

Vraag: Het stabiliteitsprogramma (tabel 6.3) bevat een overzicht van door de centrale overheid verleende garanties. Voor 2013 als 2014 betreft dit een totaal uitstaand bedrag van respectievelijk € 217,5 mld en € 218,5 mld, terwijl in de specificatie voor beide jaren dezelfde bedragen zijn gehanteerd. Kan het kabinet dit toelichten? (Postema)

Antwoord:

Er is inderdaad een toename van 1 miljard euro genoteerd in 2014. Deze toename wordt niet veroorzaakt door een van de grote crisisgerelateerde garanties (die vallen onder het kopje «waarvan:»), maar door een per saldo toename binnen de andere garanties. Deze garanties worden toegelicht in het garantieoverzicht in de Miljoenennota 2014 (bijlage 8). Ruim de helft van deze toename wordt verklaard door de garantieregeling Scheepsnieuwbouw (EZ; 600 miljoen). De overige regelingen die deze toename grotendeels verklaren, zijn de instrumenten gericht op kredietverlening Garantie Ondernemingsfinanciering (EZ; 250 miljoen), Groeifinancieringsfaciliteit (EZ; 85 miljoen), en Borgstelling MKB-kredieten (EZ; 50 miljoen).

Vraag: In de eerste helft 2014 komt het kabinet met een reactie op het rapport van de Commissie-Van Dijkhuizen. In toenemende mate concentreert de discussie bij de fiscaliteit zich rond de vermogensverdeling zowel in Nederland als internationaal. Wil het kabinet toezeggen dit aspect zo uitvoerig mogelijk bij haar reactie te betrekken op basis van zo goed mogelijk cijfermateriaal? Kan het kabinet al vast ingaan op de logica om bij dit debat zoals laatst in een rapport van het CBS pensioenvermogens buiten beschouwing te laten? Kan zij ook alvast ingaan op de bewering van een aantal economen zaterdag jl. in de Volkskrant dat de vermogensverdeling in Nederland lijkt op die van de VS en wat betreft ongelijkheid tot de hoogste van de Europese Unie behoort? (De Grave)

Antwoord:

Recent zijn meerdere berichten over de inkomens- en vermogensverdeling in Nederland verschenen. De Minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid zal op verzoek van de commissie SZW (commissiebrief met kenmerk 2014Z07010/2014D14041) hier uitgebreid op ingaan. In deze reactie zal op het aanwezige cijfermateriaal worden ingegaan en op de effecten van het wel en niet in ogenschouw nemen van pensioenvermogen. Tevens zal – voor zo ver als mogelijk – de internationale context worden geschetst.

Vraag: Het overschot op de lopende rekening is hoog en neemt toe, dat wordt door Europa gezien als een onevenwichtigheid. Graag een reactie van het kabinet hierop. Kan worden aangegeven bij welke economische categorieën dit overschot neerslaat, klopt het vermoeden dat dit vooral tot vermogensversterking van het internationaal opererende bedrijfsleven leidt (De Grave)?

Antwoord:

Volgens het Waarschuwingsmechanismeverslag 2014 (Alert Mechanism Report) dat de Europese Commissie in november 2013 heeft gepubliceerd als start van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure van 2014, bedraagt het overschot op de lopende rekening van Nederland gemiddeld 8,8% over de laatste drie jaar. Dit is hoger dan de indicatieve drempelwaarde van 6% die in het scorebord van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure gehanteerd wordt. Op basis van een economische lezing van het scorebord, waarin Nederland ook op vier andere indicatoren de indicatieve drempelwaarden overschreed, heeft de Commissie besloten om Nederland aan een diepteonderzoek te onderwerpen. In dit diepteonderzoek is onder andere onderzocht wat de oorzaken van het overschot op de lopende rekening zijn. De Commissie is niet tot de conclusie gekomen dat het hoge overschot op de lopende rekening een onevenwichtigheid vormt. De Commissie stelt hierbij ook expliciet dat overschotten niet dezelfde risico's met zich meebrengen als tekorten en dat het proces van balansverkorting dat gaande is in de Nederlandse economie in grote mate samenhangt met het overschot. Wel heeft de Commissie aangegeven het overschot te blijven monitoren in het kader van het Europees semester. Dit is dezelfde conclusie die ook volgde uit het diepteonderzoek van vorig jaar.

Het hoge overschot op de lopende rekening is ook een reflectie van het spaar- en investeringsgedrag van huishoudens, bedrijven en de overheid. Nadere uitsplitsing leert dat het hoge spaaroverschot de laatste jaren met name valt toe te schrijven aan niet-financiële bedrijven in de marktsector en onder meer het resultaat is van bruto bedrijfsbesparingen die hoog zijn in vergelijking met het buitenland. Op dit moment wordt onderzoek verricht naar de vraag hoe het bedrijfsspaaroverschot verdeeld is over nationaal en internationaal opererende bedrijven.

Vraag: Kortgeleden is de Annual Growth Survey 2014 van de Europese Commissie uitgekomen, komt het kabinet hierop nog met een reactie en zo wanneer? Kan het kabinet in ieder geval vast iets zeggen over het landenrapport rond «significant reform initiated», zowel op het positieve bericht dat Nederland dus als een van de weinige landen een voldoende scoort, maar ook op de rode, dus onvoldoende cijfers, waarbij de VVD-fractie vooral graag een toelichting ziet op de onvoldoende voor «pension and healthcare systems», waarbij toch na uitvoering van alle voorgenomen hervormingen sprake zou moeten zijn gelet ook op de ontwikkeling van het houdbaarheidstekort van een ruime voldoende. (De Grave)

Antwoord:

Op woensdag 13 november jl. publiceerde de Europese Commissie haar analyse van prioriteiten voor groeiversterking in de Europese Unie voor 2013 (Annual Growth Survey) en haar analyse van mogelijke macro-economische onevenwichtigheden in de EU (Alert Mechanism Report). Daarnaast is op vrijdag 15 november door de Commissie de opinie en beoordeling ten aanzien van de draft budgetary plans, de effective action reports en de economic partnership programs (EPP) van onder andere Nederland gepubliceerd. Een kabinetsappreciatie van deze publicaties is op 19 november aan de Eerste Kamer verzonden (Eerste Kamer, vergaderjaar 2013–2014, CVII, A).

In de Commissieopinie ten aanzien van het draft budgetary plan, beschrijft de Commissie dat Nederland effectief gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen in het kader van de buitensporigtekortprocedure. Nederland was verzocht «ten minste» 6 miljard aan additionele structurele consolidatiemaatregelen te nemen en heeft hier invulling aan gegeven aan de hand van het «6-miljardpakket». Bovendien geeft de Commissie aan dat voortgang is geboekt met de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen van 2013 gericht op de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsuitgaven. Daarbij beschrijft de Commissie dat met name voortgang is geboekt ten aanzien van het begrotingsraamwerk en de hervormingen op de woningmarkt. Beperkte voortgang zou geboekt zijn ten aanzien van het pensioensysteem en fiscale arbeidsprikkels. Daarnaast vraagt de Commissie aandacht voor de hervorming van de gezondheidszorg. De Commissie beschrijft in een beknopte onderbouwing van haar oordeel dat met betrekking tot deze beleidsterreinen nog implementatierisico’s bestaan, onder andere omdat elementen van de betreffende hervormingen op het moment van publicatie van de Annual Growth Survey nog niet (volledig) waren goedgekeurd door beide Kamers.

Zoals ook in de Kamerbrief van 19 november is beschreven, ziet het kabinet het oordeel van de Commissie als een steun in de rug voor één van de prioriteiten van het kabinet: het op een verantwoorde wijze op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Het kabinet heeft daarnaast diverse hervormingen doorgevoerd met betrekking tot het zorg- en pensioenstelsel, zoals de hervorming in de langdurige zorg en de aanpassing van het Witteveenkader. Een diepere en geactualiseerde analyse van de Commissie over de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen uit 2013 wordt op 2 juni verwacht. De Kamer wordt hierover zoals gebruikelijk zo spoedig mogelijk geïnformeerd.

Vraag: Welke concrete resultaten zijn geboekt met de verlaging van de administratieve lasten in 2017 met 2,5 miljard euro? (De Grave)

Antwoord:

Van de doelstelling van € 2,5 miljard reductie van de administratieve lasten in 2017 is op dit moment inmiddels voor bijna € 1,8 miljard met concrete plannen ingevuld. Hiervan was per 1 januari van dit jaar circa € 700 miljoen gerealiseerd. De reductie van administratieve lasten is daarmee goed op schema. Enkele concrete resultaten zijn de invoering van het uniform loonbegrip waardoor heffingen transparanter en begrijpelijk worden en er fors op de kosten van de loonaangifte bespaard kan worden, de nieuwe Aanbestedingswet die ervoor zorgt dat aanbestedingstrajecten met minder lasten voor ondernemers gepaard gaan en het voor het MKB makkelijker wordt om mee te dingen, en de verhoging van de verplichte keuringsleeftijd voor automobilisten van 70 naar 75 jaar. Meer voorbeelden vindt u in de voortgangsrapportages die het kabinet halfjaarlijks opstelt. Voor de zomer zal het kabinet een nieuwe voortgangsrapportage opstellen.

Naar boven