CLIV Europees semester 2023

C BRIEF VAN MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT EN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2023

Op 24 mei jl. heeft de Europese Commissie (de Commissie) haar voorstellen voor landspecifieke aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie (de Raad) aan de lidstaten gepubliceerd in het kader van het Europees Semester (het Semester). Het Commissievoorstel voor de landspecifieke aanbevelingen is onderdeel van het zogenaamde lentepakket van het Semester1. Dit pakket bestaat verder onder meer uit een overkoepelende mededeling over de coördinatie van het economische beleid in de EU, de landenrapporten, de uitkomsten van de jaarlijkse diepteonderzoeken naar macro-economische onevenwichtigheden en verschillende documenten in het kader van de implementatie van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP).

Het Semester is het jaarlijkse proces waarin EU-lidstaten hun economisch, arbeidsmarkt- en begrotingsbeleid coördineren. Het Semester combineert het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden, overheidsfinanciën, arbeidsmarktbeleid en het bevorderen van inclusieve economische groei in de EU. Dit lentepakket valt binnen de 2023 Semestercyclus en volgt op het herfstpakket dat is gepubliceerd in november 2022, waarop uw Kamer de kabinetsreactie reeds heeft ontvangen.2

In deze brief geven wij u, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een overzicht van de verschillende onderdelen van het lentepakket en de kabinetsappreciatie van de door de Commissie voorgestelde landspecifieke aanbevelingen van de Raad aan Nederland.

Horizontale mededeling

De Commissie heeft als onderdeel van het lentepakket een overkoepelende mededeling gepubliceerd waarin het ingaat op de doelen van het pakket en de bredere context waarin deze moet worden bezien.3 In de overkoepelende mededeling zet de Commissie ten eerste de economische situatie van de Europese Unie uiteen. Centraal staat dat de EU economie verrassend veerkrachtig gebleken is, in een uitdagende context van Russische agressie in Oekraïne en de resulterende energiecrisis. De EU heeft succesvol haar afhankelijkheid van Russische energiebronnen verminderd en kende, zeker tegen het einde van 2022 en het begin van 2023, een sterke economische groei.

Tegelijkertijd benoemt de Commissie dat de economie in de EU lijdt onder hoge inflatie, wat de koopkracht van huishoudens aantast, de armoede vergroot en Europese bedrijven internationaal minder concurrerend maakt. Hoewel het inflatiepercentage sinds oktober 2022 is gedaald, blijkt de zogenaamde kerninflatie, waarbij de bijdrage van volatiele energieprijzen en voedselprijzen is geschrapt, hardnekkiger. Internationaal opkomend protectionisme en geostrategische competitie dreigen dit te verergeren.

In deze mededeling geeft de Commissie aan dat de landspecifieke aanbevelingen dit jaar vier dimensies van duurzame ontwikkeling moeten stimuleren: macro-economische stabiliteit, energie en ecologische duurzaamheid, productiviteit en rechtvaardigheid.

1. Macro-economische stabiliteit

De Commissie benadrukt binnen deze dimensie het belang van het reduceren van de publieke schuld in de context van hoge inflatie. Mede door de coronacrisis, de energiecrisis en de maatregelen om met deze crises om te gaan, zijn de overheidsschulden van verschillende lidstaten in de afgelopen jaren sterk gestegen. Verder is het volgens de Commissie van belang dat dit budgettaire beleid niet inflationair is. Hiertoe beveelt de Commissie aan om energiesteunmaatregelen uit te faseren. Daarnaast stelt de Commissie dat een besluit tot het openen van de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden niet passend is, gezien de huidige onzekere macro-economische vooruitzichten.

2. Energie en ecologische duurzaamheid

Binnen deze dimensie stelt de Commissie dat de EU belangrijke vooruitgang heeft geboekt in het verminderen van de energie-afhankelijkheid van Rusland. Tegelijk kunnen droogte, problemen met energie-infrastructuur en onderhoud van deze infrastructuur nieuwe energiecrises veroorzaken. De Commissie ziet nieuwe projecten om de levering van LNG te borgen hierom als essentieel voor de gegarandeerde levering van energie en daarmee ook de energiezekerheid.

Daarnaast acht de Commissie het van belang om vergunningsprocedures voor groene projecten te versimpelen en versnellen, aangezien dit een significant obstakel vormt binnen de EU voor de groene transitie. Verder beveelt de Commissie aan om de levering van kritieke grondstoffen voor de klimaattransitie veilig te stellen. Ook de ontwikkeling van «clean tech» waardenketens en industrie kan Europa helpen bij de klimaattransitie en tegelijkertijd de Europese economie competitiever en welvarender maken. De «Net Zero Industry Act» van maart 2023 kan dit ondersteunen.

3. Productiviteit

De Commissie wijst erop dat de EU interne markt het concurrentievermogen en de productiviteit van de EU in de afgelopen drie decennia heeft ondersteund. Tegelijk stagneert de productiviteitsgroei in bepaalde EU landen, wat tot divergentie van de concurrentiekracht van lidstaten binnen de EU leidt en het functioneren van de interne markt verstoort. De Commissie wijst erop dat het verder ontwikkelen van een Europese markt voor diensten aanzienlijke productiviteitsgroei voor heel de Unie zou kunnen creëren. Het optimaliseren en versimpelen van de bijbehorende regelgeving zou volgens de Commissie zowel de institutionele veerkracht als het algemene bedrijfsklimaat stimuleren.

Verder speelt de digitalisering van de Europese economie een grote rol in het verhogen van de toekomstige productiviteit. In dit opzicht is het (om- en bij)scholen van werkenden noodzakelijk volgens de Commissie. Als laatste is de innovatie binnen de Europese economie cruciaal om productiviteitswinsten te boeken. Momenteel loopt de ontwikkeling van innoverende producten en diensten op tegen een tekort aan geschikt personeel met de juiste vaardigheden in wetenschap, technologie, bouwkunde en wiskunde.

4. Rechtvaardigheid

De EU arbeidsmarkt is volgens de Commissie veerkrachtig, maar wordt wel geraakt door hoge inflatie en onzekerheid met betrekking tot de economische vooruitzichten en de gevolgen hiervan voor huishoudens. De negatieve gevolgen voor huishoudens in een kwetsbare situatie kan worden ondervangen door sociaal beleid van overheden, het regelmatig actualiseren van het minimumloon en het om- en bijscholen van werkenden. De Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) en het Europese cohesiebeleid kunnen hieraan een belangrijke bijdrage leveren, bijvoorbeeld door in de EU onderwijshervormingen te steunen en door te voeren.

Kabinetsappreciatie

Het kabinet kan zich vinden in de nadruk die de Commissie legt op het belang van hervormingen om op de lange termijn een welvarende, competitieve, rechtvaardige en stabiele Europese economie en samenleving te borgen. Het kabinet acht het doorvoeren van (structurele) hervormingen door lidstaten, onder andere in het kader van het Semester, van belang voor de productiviteit en concurrentiekracht van de lidstaten en de Unie. Het kabinet onderschrijft daarnaast het belang van de interne markt voor de productiviteit, concurrentiepositie en welvaart van de Europese Unie.

Het kabinet onderschrijft het belang van gerichte en tijdelijke maatregelen voor kwetsbare huishoudens en bedrijven in het kader van de energiecrisis, met het oog op het beperken van verdere opwaartse druk op de inflatie, het behoud van duurzaamheids- en besparingsprikkels en het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën. Verder beaamt het kabinet dat investeringen en hervormingen ten bate van de groene en digitale transitie belangrijk zijn voor de welvaart, competitiviteit en stabiliteit van de Europese economie en samenleving.

Voorgestelde landspecifieke aanbevelingen 2023

Als onderdeel van het lentepakket heeft de Commissie haar voorstellen voor de landspecifieke aanbevelingen van de Raad aan de lidstaten gepubliceerd, waarover de Raad besluit.4 Het kabinet acht het van belang dat de landspecifieke aanbevelingen helder geformuleerd worden en zich toespitsen op het structureel verbeteren van de economieën van lidstaten. Het kabinet is hierbij van mening dat de landspecifieke aanbevelingen ook nieuwe uitdagingen moeten blijven identificeren, aanvullend op de landspecifieke aanbevelingen die zijn opgenomen in de Herstel- en Veerkrachtplannen in het kader van de HVF. De Commissie heeft de landspecifieke aanbevelingen voor alle lidstaten, mede op basis van de vier geïdentificeerde dimensies van duurzame ontwikkeling, onderverdeeld in vier delen:

  • 1. Een aanbeveling over het begrotingsbeleid, inclusief fiscale en structurele hervormingen, waar relevant.

  • 2. Een aanbeveling om de uitvoering van het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) voort te zetten of te versnellen, inclusief de herzieningen en de integratie van de REPowerEU-hoofdstukken en rekening houdend met mogelijke landspecifieke uitvoeringsrisico’s.

  • 3. Een aanvullende aanbeveling over resterende en/of nieuw opduikende economische of werkgelegenheidsproblemen, indien van toepassing.

  • 4. Een aanbeveling over de transitie naar schone energie in overeenstemming met de REPowerEU-doelstellingen;

In de volgende sectie worden de landspecifieke aanbevelingen voor Nederland beschreven en voorzien van kabinetsappreciatie.

1a. De geldende energiegerelateerde steunmaatregelen tegen eind 2023 uitfaseren en de daarmee samenhangende besparingen gebruiken om het overheidstekort terug te dringen. Indien nieuwe stijgingen van de energieprijzen steunmaatregelen vereisen, waarborgen dat deze toegespitst zijn op de bescherming van kwetsbare huishoudens en bedrijven, alsook fiscaal haalbaar zijn en stimulansen voor energiebesparing in stand houden. Zorgen voor een prudent begrotingsbeleid, met name door de nominale stijging van de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven in 2024 te beperken tot niet meer dan 3,5%. Nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen in stand houden en zorgen voor een doeltreffende absorptie van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, met name om de groene en de digitale transitie te bevorderen. Voor de periode na 2024 blijven streven naar een begrotingsstrategie op middellange termijn van geleidelijke en duurzame consolidatie, in combinatie met investeringen en hervormingen die bevorderlijk zijn voor meer duurzame groei, teneinde op middellange termijn een prudente begrotingssituatie te bereiken.

Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde aanbevelingen op het gebied van begrotingsbeleid voor Nederland. Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2023 aangegeven dat het voornemens is generieke energiesteunmaatregelen eind 2023 af te bouwen. Het kabinet zal op Prinsjesdag besluiten of en welke maatregelen worden genomen voor gerichte compensatie van kwetsbare huishoudens na 2023. Omdat hogere uitgaven dienen te worden ingepast onder het uitgavenplafond, zijn de uitgaven gerelateerd aan de energiesteunmaatregelen in de Voorjaarsnota 2023 ingepast in de budgettaire kaders. Het kabinet merkt op dat er nog geen energiemaatregelen zijn voorzien voor de begroting van 2024 en daarmee betekent uitfasering dus niet dat er budgettaire ruimte vrijkomt. Verder kan het kabinet zich vinden in de aanbeveling van de Commissie om prudent begrotingsbeleid te blijven voeren. Het kabinet heeft gekozen voor investeringen in onder meer onderwijs, de woningmarkt en klimaat, in lijn met de eerdere aanbevelingen van de Commissie. Met het oog op prudent begrotingsbeleid heeft het kabinet de uitgavenproblematiek ingepast. De uitgavenproblematiek zoals bijvoorbeeld de renteopgave, de kosten van het energiepakket, de hogere verwachte uitgaven aan toeslagen en asiel zijn voorzien van budgettaire dekking. Bij de Voorjaarsnota 2023 wordt voor 2024 een EMU-saldo van -3,0% en een EMU-schuld van 49,2% geraamd. Hiermee blijft Nederland binnen de Europese grenswaarden van -3% (EMU-saldo) en 60% (EMU-schuld). Het CPB raamt bij de Voorjaarsrapportage van de Raad van State dat de netto primaire overheidsuitgaven in 2024 naar verwachting dalen met 1,0% bbp. Op het eerste gezicht lijkt er daarmee aan de aanbeveling te worden voldaan van een maximale nominale groei van de netto primaire uitgaven van 3,5%. Door de hervormingen van het SGP is het echter nog niet duidelijk of de definities van de Commissie en het CPB met elkaar overeenkomen. Bovendien betreft de aanbeveling van de Commissie de nominale groei en de raming van het CPB het reële pad van de netto uitgaven.

Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van de groene en digitale transitie, waaraan het klimaat- en transitiefonds, het Nationaal Groeifonds en het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) een aanzienlijke bijdrage zullen leveren. Naar verwachting zal een kwart van de financiële middelen uit het HVP voor de digitale transitie en bijna de helft van de financiële middelen voor de groene transitie worden aangewend. Het kabinet werkt hard aan de implementatie van het HVP om alle HVF-subsidies volledig en effectief in te zetten. Daarnaast is een pakket aan beleidsmaatregelen geïdentificeerd om aanspraak te maken op de aanvullende middelen in het kader van REPowerEU.5. Ook acht het kabinet het positief dat de Commissie wederom het belang van prudent begrotingsbeleid op de middellange termijn benoemt.

1b. De bevoordeling van schulden van huishoudens en de verstoringen op de woningmarkt verminderen. De beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen op de particuliere huurmarkt ondersteunen. Belemmeringen voor investeringen wegnemen, onder meer in woningbouw.

De inzet van kabinet is gericht op het terugdringen van het woningtekort en het verbeteren van de betaalbaarheid van wonen. Een centraal element in het beleid van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is het beleidsprogramma Woningbouw.6 Dit programma is gericht op het bereiken van drie doelen: (i) Ten minste 900.000 woningen bouwen tot 2030, (ii) twee derde van die woningen betaalbaar houden en (iii) elk jaar ten minste 100.000 woningen bouwen. De aanpak die is uiteengezet in dit programma bestaat uit vier onderdelen:

  • versterking van de regierol van de overheid bij de bouw van woningen (in samenwerking met provincies en gemeenten);

  • versnelling van het proces van woningbouw;

  • snelle woningbouw stimuleren (door gemeenten te ondersteunen);

  • woningen bouwen op grootschalige locaties.

De vraag naar huisvesting is sterker dan verwacht gegroeid sinds het moment van publicatie van de woningbouwbouwplannen, vooral door migratie, terwijl de financieel-economische omstandigheden om woningen te bouwen door de gestegen bouwkosten en gestegen rente moeilijker zijn geworden. Er worden extra maatregelen ingezet om de dip in de woningbouwproductie op korte termijn zoveel mogelijk te beperken: een start-bouwimpuls van minimaal 250 miljoen euro om woningbouwprojecten die nu vastlopen alsnog snel van start te laten gaan en ruim 300 miljoen extra om de bouw van flexwoningen te stimuleren.

Met betrekking tot de fiscale behandeling van de eigen woning, is het maximale tarief van de hypotheekrenteaftrek in de afgelopen jaren afgebouwd. Het maximale tarief van de hypotheekrenteaftrek bedraagt dit jaar circa 37%.

Met de maatregelen die opgenomen zijn in het beleidsprogramma Betaalbaar Wonen7 wil de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening bevorderen dat mensen hun woonlasten beter kunnen dragen en dat mensen toegang hebben tot een kwalitatief goede woning die past bij hun woonbehoefte en levensfase. Dit programma bestaat uit de onderstaande elementen:

  • Zorgen dat meer mensen met een middeninkomen een betaalbare woning kunnen vinden met de regulering van de middenhuur en het verbeteren van de positie van koopstarters.

  • Te hoge woonlasten van mensen met een laag inkomen aanpakken met verantwoord huurbeleid en hervorming van de huurtoeslag.

  • Huurders en kopers beter beschermen met verdere regulering van het huur-en koopproces en door maatregelen die de rechtsbescherming en informatiepositie van huurders en kopers verbeteren.

In aanvulling op het bovenstaande is in het Programma Woningbouw opgenomen dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening ernaar streeft om tot en met 2030 350.000 betaalbare koop- en middenhuurwoningen te realiseren.

In de vormgeving van de uitbreiding van de huurregulering met de middenhuursector is expliciet rekening gehouden dat het voor investeerders aantrekkelijk blijft om te investeren in middenhuur.8 Er worden hiervoor verschillende concrete maatregelen in de regulering genomen zoals: een tijdelijke nieuwbouwopslag van 5% voor 10 jaar, aanpassing van het woningwaarderingsstelsel zodat buitenruimtes beter worden gewaardeerd en goede energielabels krijgen meer punten. Op basis van deze aanpassingen hebben institutionele partijen zich eraan gecommitteerd zich in te spannen voor 2030 50.000 middenhuurwoningen te realiseren.

2a. Doorgaan met de gestage uitvoering van zijn herstel- en veerkrachtplan en snel het REPowerEU-hoofdstuk afronden, zodat gauw een begin kan worden gemaakt met de uitvoering ervan.

Nederland wordt, net als alle andere lidstaten, opgeroepen om door te gaan met de implementatie van het HVP en de onderhandelingen over het REPowerEU hoofdstuk tijdig af te ronden, om deze plannen ook voortvarend te implementeren. Op 4 oktober 2022 is het Nederlandse HVP formeel goedgekeurd. Het plan bestaat uit 49 maatregelen, waarvan 21 hervormingen en 28 investeringen.9 Het plan richt zich op prioritaire thema’s als volkshuisvesting en de arbeidsmarkt. Ook investeert het HVP in digitalisering, onderwijs en zorg. Daarnaast draagt bijna de helft van de investeringen bij aan de groene transitie. Het kabinet werkt momenteel hard aan de implementatie van het HVP. Over de voortgang is uw Kamer 24 april jl. geïnformeerd door middel van het Nationaal Hervormingsprogramma.10 Nederland is voornemens eind 2023 het eerste betalingsverzoek ter waarde van € 1,4 miljard in te dienen bij de Commissie.

Daarnaast zijn de gesprekken over de aanpassingen van het HVP, onder meer naar aanleiding van het Nederlandse voorstel in het kader van REPowerEU, in een vergevorderd stadium. Over de inzet van het kabinet en het proces rond de indiening van dit voorstel is uw Kamer op 26 april jl. geïnformeerd; het betrof hier voorgestelde maatregelen om aanspraak te maken op beschikbare financiering om de afhankelijkheid van Russische fossiele energiebronnen versneld af te bouwen.11 Na de formele indiening van het Nederlandse voorstel brengt de Commissie een advies over de Nederlandse inzet uit aan de Ecofinraad. Op basis van dit (positieve) advies kan de Ecofinraad de Nederlandse REPowerEU-inzet accorderen en wordt er overgegaan tot implementatie.

2b. Voortgaan met de snelle uitvoering van de programma’s van het cohesiebeleid, in nauwe complementariteit en synergie met het herstel- en veerkrachtplan.

In de tweede aanbeveling wordt Nederland, net als alle andere lidstaten, opgeroepen om de cohesiebeleidprogramma’s voor de periode 2021–2027 snel te implementeren. Op 25 maart 2022 informeerde de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer over het akkoord dat met de Commissie is bereikt op de Europese fondsen over de zogenaamde Algemene bepalingen verordening (Common Provision Regulation, CPR)12. Tevens is uw kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het Just Transition Fund (JTF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) op 14 maart 202313 en over de programmering van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) op 21 oktober 202214. De eerste calls voor het ESF+ zijn in de loop van 2022 opengesteld. De eerste calls voor het EFRO en het JTF zijn vanaf begin 2023 opengesteld. Het beschikken van de hoeveelheid middelen verloopt tot nu toe volgens plan. Ook wordt er bij deze programma’s (met uitzondering van het ESF+) rijkscofinanciering ingezet die de regio’s kunnen inzetten bij de verschillende openstellingen. Nederland streeft naar zo veel mogelijk complementariteit en synergie tussen HVP-maatregelen en andere EU-programma’s die een soortgelijke doelstelling kennen. Evenwel geldt voor alle HVP-maatregelen dat dubbele financiering te allen tijde uitgesloten is.

3a. Prikkels om gebruik te maken van flexibele of tijdelijke contracten verminderen.

Net als vorige jaren beveelt de Commissie aan de prikkels te verminderen om flexibele of tijdelijke contracten te gebruiken. Het kabinet herkent zich in deze aanbeveling, die aansluit bij één van de speerpunten uit het coalitieakkoord. Hoewel flexibele contracten een nuttige rol vervullen op de arbeidsmarkt en ook in de toekomst nodig zullen zijn, is het kabinet van mening dat voorkomen dient te worden dat contractvormen worden gebruikt om te concurreren op arbeidsvoorwaarden. De hoofddoelstelling van het kabinet is daarom meer zekerheid te realiseren voor werkenden door in te zetten op het stimuleren van duurzame arbeidsrelaties binnen wendbare ondernemingen.

Het kabinet zet in dat kader een aantal belangrijke stappen om de verschillen tussen werknemers met een vaste arbeidsrelatie en werknemers met een flexibel contract terug te dringen en een meer gelijk speelveld tussen verschillende contractvormen te garanderen, in nauw overleg met sociale partners.

In een recente brief aan uw Kamer15 is uiteengezet welke maatregelen concreet worden genomen om de zekerheid voor werknemers in flexibele contracten te bevorderen. Werknemers met een oproepcontract krijgen meer inkomens- en roosterzekerheid. Oproepcontracten worden afgeschaft en vervangen door een basiscontract, waarmee een minimaal aantal uren dat zij worden ingezet wordt gegarandeerd. Uitzendkrachten krijgen meer zekerheid door het inkorten van de meest onzekere fasen binnen uitzendwerk. Voor tijdelijk werk geldt dat voorkomen moet worden dat structureel werk in permanente tijdelijkheid wordt vervuld. Om draaideurconstructies te voorkomen is het uitgangspunt dat de huidige onderbrekingstermijn die geldt voor ketens van tijdelijke contracten (6 maanden) vervalt, en vervangen wordt door een administratieve vervaltermijn van vijf jaar.16

3b. Rekening houdend met sectorspecifieke behoeften, structurele tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden aanpakken, onder meer door het onderbenutte arbeidspotentieel aan te boren en de bij- en omscholingsmogelijkheden te verbeteren, met name voor degenen die zich in de marge van de arbeidsmarkt bevinden en inactieven.

Het kabinet herkent deze uitdaging en kan zich vinden in de aanbeveling. Op korte termijn zal de veranderende economische situatie de acute krapteproblematiek wellicht iets doen verminderen, maar op de langere termijn blijft Nederland voor de uitdaging staan om het niveau van welvaart en publieke voorzieningen op peil te houden én de noodzakelijke transitie naar een duurzame economie te maken. Daarvoor moeten structurele personeelstekorten aangepakt worden in sectoren als de zorg, het onderwijs, de techniek, ICT en beroepen die nodig zijn voor de klimaat- en digitale transitie.

In de zomer van 2022 heeft het kabinet hiertoe de overkoepelende aanpak tegen arbeidsmarktkrapte aan de Kamer gestuurd.17 Daarin wordt zowel ingegaan op het benutten van het arbeidspotentieel binnen Nederland als op het makkelijker mogelijk maken van her-, bij-, en omscholing. Om de overkoepelende aanpak aan te vullen heeft het kabinet daarnaast verschillende onorthodoxe maatregelen verkend18, waarbij maatregelen binnen de volgende drie onderwerpen nader worden onderzocht:

  • 1. Diverse acties gericht op meer lonend maken van werk;

  • 2. Extra inzet op vergroten arbeidsaanbod;

  • 3. Financiële ondersteuning bij overstap naar structurele kraptesectoren.

Bovendien zijn er verscheidene sectorspecifieke krapteaanpakken van toepassing, zoals die in de zorg19, het onderwijs20 en de banen benodigd voor de groene transitie.

Het kabinet zet daarnaast in op het stimuleren van een sterke leer-en ontwikkelcultuur onder de beroepsbevolking. Omdat er in Nederland veel door werknemers, werkgevers en sociale partners zelf wordt geïnvesteerd in scholing, richt het overheidsbeleid zich met name op doelen en doelgroepen waarvoor extra stimulering voor een leven lang ontwikkelen (LLO) nodig is. Zo wordt met de «stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen» (SLIM) de leercultuur in het mkb gestimuleerd.

Wat betreft onbenut arbeidspotentieel ziet het kabinet kansen in deeltijdwerkers meer laten werken en het activeren van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Om meer uren werken te bevorderen, zet het kabinet in op het makkelijker maken voor werknemers en werkgevers om banen te combineren, voor ouders om arbeid en zorgtaken te combineren en het financieel aantrekkelijk te maken om (meer uren) te werken. Naast de generieke plannen van het kabinet worden in de zorg, het onderwijs en de kinderopvang acties ondernomen om drempels bij meer uren werken weg te nemen. Ook roept het kabinet werkgevers op om een prioriteit te maken van goed werkgeverschap en het gesprek aan te gaan met werknemers over wat mogelijk is ten aanzien van meer uren werken.

Voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, specifiek in kraptesectoren, werkt het kabinet op diverse manieren samen met gemeenten en UWV. Dit gebeurt onder andere via de hervorming van de arbeidsmarktdienstverlening, het wetsvoorstel participatiewet in balans, het wetsvoorstel van school naar duurzaam werk, inzet op beschutte werkplekken, verbetering van de banenafspraak, het plan van aanpak statushouders naar werk en de seniorenkansenvisie. Zo heeft het kabinet in 2022 met het actieplan «Dichterbij dan je denkt» een extra impuls gegeven aan de matching van werkzoekenden en werkgevers. Tevens wordt gewerkt aan een nieuw initiatief gericht op het bevorderen van in- en doorstroom van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in kraptesectoren.

4a. De afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen door de uitrol van hernieuwbare energie te versnellen.

Het kabinet stelt de reductie van broeikasgasemissies centraal in het klimaat- en energiebeleid. De opschaling van hernieuwbare energie is belangrijk om de doelen voor CO2-reductie te behalen. Ook onderstreept het kabinet het belang van hernieuwbare energie om onze afhankelijkheid van fossiele energiebronnen te verminderen. Het aandeel hernieuwbare energie in 2022 is volgens voorlopige cijfers van het CBS 15%. Het aandeel hernieuwbare elektriciteit (op basis van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen) in 2022 is 40%. Nederland streeft ernaar in 2035 een CO2-vrije elektriciteitsproductie te hebben. De verwachting is dat Nederland in 2030 een aandeel hernieuwbare energie realiseert van ongeveer 30% (bandbreedte 26,9–32,6%)21 op basis van vastgesteld beleid zoals dat per 1 mei 2022 bekend was.

Daarmee wordt het huidige nationale referentiedoel van 27% in 2030 uit de huidige hernieuwbare energierichtlijn (RED) ruimschoots behaald. Het kabinet zet met de afspraken uit het Coalitieakkoord (2022) reeds in op een flinke verhoging van het aandeel hernieuwbare energie, middels de extra uitrol van onder meer wind op zee, zon op dak en opschaling van innovatieve technologieën voor de productie van waterstof en groen gas.

Het kabinet zet zich daarnaast in voor duurzame mobiliteit. Met het instrument «de jaarverplichting energie voor vervoer» worden brandstofleveranciers verplicht om een 20 Petajoule aan hernieuwbare energie te leveren aan de Nederlandse wegtransportmarkt. Dat komt bovenop de bestaande ambities uit de Europese richtlijn hernieuwbare energie. In 2024 wordt daarnaast een subsidieregeling waterstof in mobiliteit gelanceerd voor de stimulering van waterstoftankinfra en waterstofvoertuigen.

In het bestuursakkoord Zero Emissie (ZE)-bus is afgesproken dat de Nederlandse busvervoerders vanaf 2025 alleen nog gebruik maken van 100% regionaal duurzaam opgewekte energie. In het convenant reinigingsvoertuigen is daarnaast afgesproken dat nieuwe reinigingsvoertuigen vanaf 2025 gebruik maken van duurzame brandstof of helemaal ZE moeten zijn.

Het kabinet onderzoekt daarnaast de mogelijkheden om op sommige dossiers meer te doen dan in Europees verband afgesproken is. Voorbeelden hiervan zijn de ambitie van het kabinet om in NL per 2030 enkel nog nieuwe zero-emissie personenvoertuigen en bromfietsen te verkopen.

4b. randvoorwaarden te verbeteren om investeringen in de uitbreiding van transmissie- en -distributienetten voor elektriciteit te stimuleren.

Uitbreiding van het elektriciteitsnet is essentieel voor de energietransitie en de elektrificatie van de samenleving. Het vergroten van de capaciteit op het net door uitbreiding en slimmer gebruik van het bestaande net is daarom van de hoogste prioriteit voor het kabinet. Via het in december opgestarte Landelijke Actieprogramma Netcongestie22 werken betrokken partijen zoals de netbeheerders, marktpartijen, de toezichthouder en het Ministerie van EZK aan acties die hieraan bijdragen. Hierin worden onder andere acties uitgewerkt die als doel hebben om vergunningsprocedures te verkorten en de doorlooptijd van uitbreidingen versnellen. Daarnaast is er ook een meerjarenprogramma infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) dat belangrijke infrastructuurprojecten voor Nederland en de verduurzaming van sectoren prioriteert en versneld. Voor wat betreft de netcapaciteit wordt de laadvraag in kaart gebracht, zodat de netbeheerders toekomstgerichte investeringen kunnen doen.

4c. de energie-efficiëntiemaatregelen uit te breiden en te bespoedigen om het energieverbruik terug te dringen, met name in de bebouwde omgeving.

Het kabinet onderstreept het belang dat de Commissie hecht aan energiebesparing en efficiëntie. Energie die we niet gebruiken hoeven we ook niet op te wekken, te betalen of te importeren. Energiebesparing is daarom van belang voor het klimaat, de portemonnee en het verminderen van onze afhankelijkheid van de import van fossiele energie. Het is dan ook belangrijk om de gerealiseerde energiebesparing vast te houden die we het afgelopen jaar door de hoge energieprijzen noodgedwongen gerealiseerd hebben.,.

Nederland steunt het EU-doel van de energie efficiëntie richtlijn (EED). In maart is het hoofddoel aangescherpt naar 11,7% reductie van het Europese energiegebruik in 2030. De Minister voor Klimaat en Energie staat aan de lat om samen met het rest van het kabinet deze besparingsdoelen te vertalen naar een indicatief nationaal doel en energiebesparingsdoelen per sector.

Bedrijven en de industrie zijn in 2023 aan het werk gezet. De plicht tot het verduurzamen van het energiegebruik is dit jaar uitgebreid en aangescherpt. Deze treedt op 1 juli in werking, en verplicht bedrijven en instellingen met een energiegebruik van tenminste 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgasequivalent alle mogelijke energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te treffen. Met de aanscherping worden ook maatregelen waarmee overgestapt wordt van energiedrager (bijvoorbeeld door elektrificatie) en eigen opwekmaatregelen verplicht, mits deze zich binnen vijf jaar terugverdienen en tot CO2-reductie leiden. Ook wordt de doelgroep uitgebreid naar bedrijven of instellingen die milieuvergunningplichtig zijn, die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem en de glastuinbouw. De bedrijven dienen één keer per vier jaar, uiterlijk 1 december 2023, te rapporteren over de uitgevoerde maatregelen middels de informatieplicht. Om het voor bedrijven en instellingen makkelijker te maken is er een geactualiseerde Erkende Maatregelenlijst (EML) gepubliceerd. Veel van deze maatregelen hebben te maken met isoleren, overstappen van energiedrager of het efficiënter maken van processen.

Voor grote energiegebruikers, waarbij het energiegebruik van de milieubelastende activiteit in enig kalenderjaar groter is dan 10.000.000 kWh elektriciteit of 170.000 m3 aardgasequivalenten, wordt een onderzoeksplicht geïntroduceerd. Deze verplichting houdt in dat vierjaarlijks een onderzoek moet worden verricht naar alle mogelijke maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik door de activiteiten van deze bedrijven. De geïdentificeerde maatregelen worden opgenomen in een uitvoeringsplan.

Om alle ondernemers en huishoudens te stimuleren energie te besparen is de energiebesparingscampagne «Zet ook de knop om» sinds medio mei 2023 weer van start gegaan. Met deze informatiecampagne neemt Nederland burgers en bedrijven mee in waarom energie besparen nodig blijft en zetten het neer als onderdeel van een grotere opgave van de verduurzaming van Nederland en het tegengaan van klimaatverandering.

Zoals de Commissie opmerkt, is er in de gebouwde omgeving nog veel energie te besparen. Daarbij beseft het kabinet dat voor sommige huishoudens verdere besparing lastig is en dat bijvoorbeeld isolatie van het huis uitkomst moeten bieden om de energierekening te verlagen. Om het voor iedereen mogelijk te maken mee te doen met de verduurzaming is extra ondersteuning nodig. Zo zorgen we voor klimaatwinst en een structureel lagere energierekening. Het kabinet zet met het Nationaal Isolatieprogramma in op isolatie van 2,5 miljoen woningen. Dit gebeurt via laagdrempelige subsidies voor eigenaar-bewoners en vve’s en afspraken met woningcorporaties en normering die ervoor zorgt dat woningen met de laagste labels niet meer verhuurd mogen worden. Voor de meest kwetsbare huishoudens in koopwoningen kunnen gemeenten vanaf dit jaar tot en met 2025 ruim 1 miljard euro aanvragen om deze doelgroep extra subsidie en ondersteuning te bieden. Met de Investeringssubsidie Duurzame Energie en Energiebesparing (ISDE) worden eigenaar-bewoners en zakelijke partijen tegemoetgekomen in de kosten die zij maken voor specifieke interventies, zoals de installatie van (hybride) warmtepompen of het nemen van isolatiemaatregelen (alleen voor eigenaar-bewoners). Met de intensivering in de Voorjaarsnota 2023 is hiervoor tot en met 2026 € 2,7 miljard beschikbaar.

Eigenaren van maatschappelijk vastgoed kunnen voor subsidie bij de Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) terecht. Eigenaren van maatschappelijk vastgoed hebben een voorbeeldrol om duurzame gebiedsontwikkeling aan te jagen. Verschillende sectoren hebben beschreven wat het vertrekpunt van de betreffende sector is en volgens welke planning de sector op een kosteneffectieve manier toewerkt naar het streefdoel voor 2030 en een CO2-arme vastgoedportefeuille in 2050. In de Miljoenennota 2022 heeft het kabinet 525 miljoen euro ter beschikking gesteld voor het versneld verduurzamen van bestaand maatschappelijk vastgoed. Met deze middelen wil het kabinet een impuls geven aan de verduurzamingsopgave voor het maatschappelijk vastgoed. De regeling was in 2022 een groot succes. In totaal is er op een budget van € 150 miljoen circa € 300 miljoen aan subsidie aangevraagd. Het succes van de regeling heeft ervoor gezorgd dat de gereserveerde middelen voor 2024 naar voren worden geschoven. Het overige gereserveerde budget van € 190 miljoen wordt in september 2023 opengesteld. Daarnaast is er bij het Klimaatfonds 1.9 miljard gereserveerd om de DUMAVA ook na 2023 open te stellen. Hiermee kunnen gebouweigenaren van maatschappelijk vastgoed tot 2030 subsidie aanvragen. Zowel de eerdergenoemde ISDE-regeling als DUMAVA maken onderdeel uit van het Nederlandse HVP.

4d. De transitie naar duurzame landbouw ondersteunen.

Nederland staat voor aanzienlijke uitdagingen op het gebied van natuur (incl. stikstof), klimaat en water. Deze uitdagingen worden integraal en op gebiedsniveau aangepakt met behulp van het Nationaal Programma Landelijk Gebied.23 Een centraal aspect van deze aanpak is de noodzakelijke transitie van de landbouw, die tot stand moet komen om een veerkrachtig en toekomstbestendig voedselsysteem te creëren dat bijdraagt aan het halen van de doelen en past binnen de milieugrenzen van het bodem- en watersysteem.

Het kabinet voert momenteel gesprekken met boerenorganisaties, ketenpartijen, natuur- en milieuorganisaties en provincies om betekenisvolle afspraken te maken voor de toekomst van de landbouw.24 Deze afspraken zullen worden vastgelegd in een landbouwakkoord en dienen als input voor de gebiedsprogramma's. Het Landbouwakkoord zal inzicht geven in de wijze waarop de landbouwsector haar aandeel gaat leveren aan de opgaven van natuurherstel, water en klimaat. Ook zullen afspraken worden gemaakt om in de toekomst de positie van de landbouw als belangrijke economische sector, producent van duurzaam voedsel en grondstoffen, en essentiële drager van een vitaal platteland te behouden door een reëel verdienvermogen voor boeren in verschillende typen gebieden mogelijk te maken. Daarnaast zullen de provincies de sociaaleconomische effecten van de gebiedsgerichte aanpak in kaart brengen en opnemen in de gebiedsprogramma’s. Om het voedselaanbod en de voedselconsumptie aan te laten sluiten bij de verduurzamingsopgave in de landbouw (en vice versa), zal na de presentatie van het Landbouwakkoord een brief over het gezond en duurzaam voedselbeleid naar de Tweede Kamer gestuurd worden.

De gebiedsgerichte aanpak wordt tevens ondersteund door het GLB, dat zich actief richt op het ondersteunen van boeren die bijdragen aan de duurzaamheidstransitie in de landbouw. Dit gebeurt via de eco-regeling, het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) en de samenwerkingsinstrumenten, waarin partijen in het landelijk gebied de mogelijkheid wordt gegeven samen aan doelen te werken zoals leefbaarheid, vergroening en klimaatadaptatie. Zo bevat het GLB het instrument Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling, dat specifiek ziet op duurzaamheid.25 De GLB-beleidsmiddelen dragen bij aan de zogeheten «groenblauwe architectuur» (de «GBA»); het GLB-beleid voor een beter(e) klimaat, natuur en milieu. Tevens ondersteunt het GLB boeren en andere partijen op het platteland door middel van projectsubsidies voor innovatie, experimenten en duurzame investeringen. De landbouw wordt hiermee op termijn minder afhankelijk van publieke middelen om te verduurzamen.

In 2019 is de subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) opengesteld. Doel van de subsidieregeling was het op korte termijn verminderen van geuroverlast die wordt veroorzaakt door varkenshouderijlocaties in veedichte gebieden. Dit wordt gerealiseerd door op varkenshouderijlocaties die geuroverlast geven de bestaande productie van varkens en de op de locatie aanwezige productiecapaciteit definitief en onherroepelijk te beëindigen. De laatste stallen zullen naar verwachting in de loop van 2023 worden afgebroken. Inmiddels heeft een evaluatie van de regeling plaatsgevonden. Op korte termijn stuurt de Minister van LNV deze evaluatie voorzien van een appreciatie aan de Kamer. In deze brief gaat de Minister ook in op de effecten van de regeling. Naast vermindering van geuroverlast heeft de regeling nog andere effecten, zoals bijvoorbeeld de afname van de emissies van ammoniak, fijnstof en methaan.

4e. De beleidsinspanningen opvoeren die gericht zijn op het voorzien in en verwerven van de vaardigheden die nodig zijn voor de groene transitie.

De Commissie legt dit jaar voor alle lidstaten extra nadruk op het intensiveren van de beleidsinspanningen gericht op het voorzien in en verwerven van vaardigheden die nodig zijn voor de groene transitie. Praktisch en technisch geschoold personeel zijn naar mening van het kabinet essentieel voor de transities waar de samenleving middenin zit. Het kabinet zet daarom met het Actieplan Groene en Digitale banen26 in op een samenhangend pakket met maatregelen gericht op de arbeidsmarktkrapte in de groene- en digitale transitie. Dit plan is gericht op het verhogen van de instroom in bètatechnisch onderwijs, het behoud en vergroten van de instroom in de bètatechnische arbeidsmarkt, arbeidsproductiviteits-groei, en het versterken van governance en tegengaan versnippering.

Naast gerichte inzet op skills voor de transitie, is het van belang te investeren in een brede leercultuur. Leven lang ontwikkelen (LLO) is essentieel voor een dynamische en wendbare arbeidsmarkt die verschillende transities, waaronder de groene transitie, kan ondersteunen. Aangezien eigen regie bijdraagt aan de motivatie van individuen, zetten werkgevers en sociale partners in op het stimuleren hiervan, bijvoorbeeld via individuele leerbudgetten. Het kabinet zal na het stopzetten van de STAP-regeling en naar aanleiding van de motie Van der Lee onderzoeken op welke wijze een instrument ter stimulering van LLO, zoals een individueel scholingsbudget gefocust op cruciale kraptesectoren, kan worden vormgegeven.27 Vanuit het Nationaal Groeifonds (NGF) zet het kabinet zich in de projecten «Versterken infrastructuur LLO» en de «Nationale LLO Katalysator», gericht op de energie- en grondstoffentransitie, hier ook voor in. Voor de transitie naar elektrisch rijden is een human capital agenda opgesteld om bijvoorbeeld opleidingen te verkorten en daarmee de plaatsing van laadpalen te versnellen.

Macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP)

De Commissie heeft in de diepteonderzoeken voor 11 lidstaten (Cyprus, Hongarije, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Nederland, Portugal, Roemenië, Sweden, Griekeland en Italië) macro-economische onevenwichtigheden vastgesteld. Van de lidstaten waarvoor de Commissie heeft vastgesteld dat er sprake is van macro-economische onevenwichtigheden ondervinden Italië en Griekeland buitensporige onevenwichtigheden. In Cyprus is niet langer sprake van een buitensporige onevenwichtigheid, en is gede-escaleerd naar de categorie onevenwichtigheid.

In het Alert Mechanism Report (AMR), gepubliceerd in november 202228, werd geconcludeerd dat de Commissie een diepteonderzoek zou gaan uitvoeren naar mogelijke onevenwichtigheden in de Nederlandse economie die verband houden met het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans en de hoge private schulden. Uit het diepteonderzoek blijkt dat deze kwetsbaarheden blijven bestaan29. Het Nederlandse overschot op de lopende rekening was in 2022 4,4% van het bbp, ten opzichte van 7,3% van het bbp in 2021 en 5,1% van het bbp in 202030. De handelsbalans levert de grootse bijdrage aan het overschot. De drempelwaarde van het saldo onder de MEOP is 6% van het bpp, gemeten over een driejaarsgemiddelde. De private schuld als percentage van het bbp daalde in 2022 tot 215% van het bbp, tegenover 229,5% van het bbp in 2021. In 2022 was 94% van het bbp hiervan schulden van huishoudens, en 121% van het bbp (niet financiële-)bedrijven schuld. Volgens de Commissieramingen zitten private schulden op een verder (geleidelijk) dalend pad, maar blijven volgens de Commissie te hoog.

Gelet op het feit dat het overschot op de lopende rekening in belangrijke mate wordt veroorzaakt door structurele kenmerken van de Nederlandse economie voert Nederland geen expliciet beleid ten aanzien van de lopende rekening31. Het is ook niet wenselijk om maatregelen enkel met het oog op het lopende rekening saldo te nemen, maar wel verstandig om verstoringen die mogelijk ten grondslag liggen aan het overschot weg te nemen. De Commissie, net als het IMF, adviseert Nederland ook niet om beleidsmatig te sturen op het overschot op de lopende rekening. Niettemin hebben de door het kabinet aangekondigde uitgaven en investeringen, waaronder verschillende fondsen en klimaatinvesteringen, mogelijk een drukkend effect op het overschot op de lopende rekening. Tot slot wil het kabinet opmerken dat het Nederlands saldo op de lopende rekening niet direct impliceert dat andere landen nadeel ondervinden.

Het kabinet erkent dat de private schulden in Nederland relatief hoog zijn. Verschillende maatregelen die in het coalitieakkoord zijn overeengekomen kunnen de schulden van huishoudens verlagen. Dit betreft met name maatregelen op de woningmarkt, zoals het opschroeven van de bouw van nieuwe woningen, het schrappen van de verruimde schenkingsvrijstelling bij de aankoop van een eigen woning en het ontwikkelen van de private huursector.

Implementatie Stabiliteits- en Groeipact (SGP)

De Commissie stelt voor 2024 een terugkeer naar kwantitatieve aanbevelingen voor het begrotingsbeleid voor en gebruikt daarbij de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven als leidende indicator. De methodologie die de Commissie hanteert om tot deze aanbeveling voor het begrotingsbeleid per lidstaat te komen combineert zowel het huidige, als het voorstel voor het toekomstige, SGP-raamwerk. De Commissie past grenswaarden toe die volgen uit de verbetering van het structurele begrotingssaldo van 0,5% bbp als uitgangspunt die in het huidige preventieve deel van het SGP opgenomen is, met een marge van 0,2%. Landen met hoge schuldhoudbaarheidsrisico’s wordt daarbij een grotere budgettaire aanpassing aanbevolen dan landen met lagere schuldhoudbaarheidsrisico's. Lidstaten die een begrotingstekort boven de 3% hebben moeten een minimale aanpassing in het structurele begrotingssaldo van 0,5% behalen, conform de vereisten die op grond van de huidige correctieve arm gelden voor lidstaten in een buitensporigtekortprocedure. De vereiste aanpassing van het structurele begrotingssaldo wordt omgerekend naar de bijbehorende maximale netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven; dit is de operationele indicator die centraal staat in het voorstel van de Commissie voor het toekomstige SGP. Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde aanbevelingen voor het begrotingsbeleid en steunt het gebruik van kwantitatieve en risicogebaseerde aanbevelingen voor het begrotingsbeleid en het gebruik van de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven als operationele indicator.

De Commissie heeft een omnibus 126(3) – rapport opgesteld voor zestien lidstaten. Een 126(3) – rapport32 wordt opgesteld indien een lidstaat de criteria voor het begrotingstekort (maximaal 3% bbp) en de overheidsschuld (maximaal 60% bbp of, indien daarboven, in voldoende mate afnemend) overschrijdt of dreigt te overschrijden. In deze rapporten beoordeelt de Commissie op basis van een overkoepelende analyse of sprake is van een buitensporig tekort.

De Commissie had in de mededeling van 8 maart 202333 over de Richtsnoeren voor het begrotingsbeleid voor 2024 al aangekondigd dit voorjaar geen nieuwe buitensporigtekortprocedures te openen, vanwege de voortdurende grote mate van onzekerheid van de macro-economische en budgettaire vooruitzichten. In het rapport wordt aangekondigd dat in het voorjaar van 2024 mogelijk wel buitensporigtekortprocedures zullen worden voorgesteld, op basis van de cijfers op dat moment.

De Commissie concludeert dat de tekortnorm niet is behaald door 14 van de 16 landen. De Commissie concludeert dat voor al deze landen geldt dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn voor de afwijkingen. Daarbij wijst de Commissie op de noodzaak in 2022 van het mitigeren van de effecten van de energieprijsstijgingen en de kosten van het opvangen van Oekraïense vluchtelingen. Daarnaast is nog sprake van na-ijl effecten van de COVID-19 maatregelen en de economische effecten van deze pandemie. De schuldnorm is door drie landen niet behaald, na het in acht nemen van alle relevante factoren. Dat wil zeggen dat in deze drie landen de schuld boven de 60% lag, die schuld onvoldoende afnam, en er ook geen relevante factoren waren die dit konden rechtvaardigen.

De Commissie stelt echter, net als in 2022, dat het behalen van het schuldafbouwcriterium in deze tijd een te zware budgettaire aanpassing met zich meebrengt, die de economische groei zou schaden. Daardoor is het gezien de uitzonderlijke omstandigheden voor lidstaten in de ogen van de Commissie niet nodig dit criterium op dit moment na te streven.

In het geval van Roemenië, dat als enige lidstaat reeds in een buitensporigtekortprocedure zit, gebaseerd op ontwikkelingen van vóór de pandemie, adviseerde de Raad in haar aanbeveling van juni 2021 om het buitensporig begrotingstekort ten laatste in 2024 teruggebracht te hebben tot 2,9% in 2024. In november 2021 concludeerde de Commissie dat Roemenië op dat moment voldoende had gedaan om de aanbevelingen in het kader van deze procedure op te volgen. Sindsdien is de procedure opgeschort. In het nu voorliggende rapport geeft de Commissie aan dat het tekort van Roemenië voor 2022 nog in lijn was met de aanbevelingen van de Raad maar in 2024 naar verwachting zal uitkomen op een tekort van 4,4% bbp (4,7% tekort in 2023, 6,2% tekort in 2022). In de aanbeveling voor de landspecifieke aanbevelingen van de Raad voor Roemenië stelt de Commissie voor om vast te houden aan de aanbeveling om het tekort in 2024 terug te brengen tot onder de 3% en geeft de Commissie aan dat er een risico is dat Roemenië niet zal voldoen aan de voorwaarden uit het pad vastgesteld in juni 2021. Dit betekent dat er mogelijk in het voorjaar 2024 verdere stappen zullen worden genomen in het kader van de buitensporigetekortprocedure van Roemenië.

Het kabinet constateert dat, in lijn met wat de Commissie reeds in maart jl. had aangekondigd geen buitensporigtekortprocedures heeft voorgesteld. Het kabinet erkent de nog steeds voortdurende buitengewone omstandigheden en de onzekerheid waar lidstaten op dit moment mee te maken hebben. Desondanks was het naar de mening van het kabinet niet vreemd geweest als dit voorjaar wel al weer buitensporigtekortprocedures waren geopend. Wel is het positief dat de algemene ontsnappingsclausule afloopt in 2024 en dat er weer kwantitatieve doelstellingen gaan gelden voor het verlagen van hoge begrotingstekorten, die onderdeel uitmaken van de landspecifieke aanbevelingen van de Raad. Het is ook positief dat de Commissie heeft aangekondigd in het voorjaar van 2024 waar nodig buitensporigtekortprocedures te openen. Daarbij is het van belang dat lidstaten met hoge schulden en tekorten die de aanbevelingen voor 2024 onvoldoende opvolgen, volgend jaar binnen een buitensporigtekortprocedure dienen te worden aanbevolen om hun begroting alsnog in lijn te brengen met de aanbevelingen.

Voor wat betreft Roemenië ziet het kabinet enerzijds dat het tekort naar verwachting substantieel afneemt van 2022 op 2023 met 1,5% bbp, maar ook dat naar verwachting het doel voor 2024 niet gehaald zal worden. Naar de mening van het kabinet is het noodzakelijk dat de Commissie erop toeziet dat de regels voor de buitensporigetekortprocedure worden gevolgd en dat indien nodig in 2024 nieuwe stappen worden gezet in deze procedure voor Roemenië.

Vervolgproces

De landspecifieke aanbevelingen zullen, waar relevant in gewijzigde vorm, ter goedkeuring voorliggen in de Ecofinraad van 16 juni, waarna ze worden bekrachtigd tijdens de Europese Raad van 29 en 30 juni. Het is de bedoeling dat de aanbevelingen vervolgens officieel worden aangenomen tijdens de Ecofinraad van 14 juli.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
16

Uitzondering voor studenten.

X Noot
21

PBL, Klimaat- en Energieverkenning 2022.

X Noot
25

Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023–2027, Kamerstukken II 2022–2023, 2022D39039, p. 527.

X Noot
27

Arbeidsmarktbeleid; Motie; Motie van het lid Van der Lee c.s. over het uitwerken van verschillende varianten voor Leven Lang Ontwikkelen die uitvoerbaar zijn voor een volgend kabinet, Kamerstukken II 2022–2023, 29 544, nr. 1184.

X Noot
30

Tabel 2.1 van het diepteonderzoek.

X Noot
32

vernoemd naar het relevante artikel 126 (3) in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

X Noot
33

COM 2023 (141).

Naar boven