35 555 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen)

D VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 december 2020

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben op 8 december jl. gesproken over de nadere procedure inzake het voorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen.2

Aansluitend is op 10 december 2020 een brief gestuurd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met het verzoek om een nadere onderbouwing van de spoedeisendheid van het wetsvoorstel en de eventuele onomkeerbare gevolgen van plenaire afhandeling van het wetsvoorstel medio januari 2021.

De Minister heeft op 11 december 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 10 december 2020

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben op 8 december jl. gesproken over de nadere procedure inzake het voorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen.3 De commissie heeft ter vergadering besloten om 15 december 2020 inbreng te leveren voor het verslag, en – indien de nota naar aanleiding van het verslag uiterlijk op vrijdag 18 december 2020 is ontvangen – de Kamervoorzitter te verzoeken in overweging te nemen het plenaire debat te houden op dinsdag 22 december 2020.

Teneinde een zorgvuldige afweging te kunnen maken over de noodzaak de Kamer terug te roepen van reces voor dit debat, vernemen de leden graag een betere, respectievelijk nadere onderbouwing van het spoedeisend belang van alle onderdelen van het wetsvoorstel. Meer in het bijzonder vernemen de leden graag welke onomkeerbare gevolgen zouden optreden bij een eventuele plenaire behandeling medio januari 2021.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 11 december vóór 18.00 uur.

Voorzitter van de vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, E.M. Sent

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 december 2020

In uw brief van 10 december 2020 (Uw kenmerk 165995.03u) vraagt u mij een nadere onderbouwing te geven van het spoedeisend belang van alle onderdelen van het Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen, met het oog op een eventuele behandeling van dit wetsvoorstel tijdens het kerstreces. Daarbij vraagt u tevens welke onomkeerbare gevolgen zouden optreden bij een eventuele plenaire behandeling medio januari 2021. Met deze brief ga ik op uw vragen in.

Het Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen is een direct uitvloeisel van de afspraken die door het kabinet zijn gemaakt met sociale partners die zijn vastgelegd in het pensioenakkoord, dat een breed draagvlak kent zowel in de politiek als bij de sociale partners. Het wetsvoorstel bevat drie onderdelen: de mogelijkheid om een bedrag ineens op te nemen, de versoepeling van de RVU-heffing en de verruiming van verlofsparen. Hieronder beschrijf ik per onderdeel de consequenties die optreden wanneer het wetsvoorstel niet meer dit jaar door uw Kamer wordt behandeld.

Versoepeling van de RVU-heffing

De voorgestelde versoepeling van de RVU-heffing maakt het voor werknemers mogelijk om tot drie jaar voor de AOW-leeftijd te stoppen met werken. Deze maatregel is gericht op werknemers die niet in staat zijn om gezond en werkend de AOW-leeftijd te bereiken. In het pensioenakkoord is afgesproken dat deze maatregel op 1 januari 2021 in zal gaan. Ook de parlementaire stukken gaan hiervan uit. In het pensioenakkoord is daarnaast afgesproken dat de vervroegd uittreedregelingen financieel kunnen worden ondersteund via een subsidieregeling (maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid & eerder uittreden). Hiervoor is 1 miljard euro voor de periode 2021–2024 gereserveerd. Publicatie en inwerkingtreding van deze subsidieregeling is gekoppeld aan het Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen. De subsidieregeling verwijst namelijk naar artikelen in de Wet op de loonbelasting 1964 die pas zullen bestaan na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. In een aantal sectoren hebben sociale partners inmiddels ook al afspraken gemaakt, zodat werknemers direct vanaf 1 januari gebruik kunnen maken van de mogelijkheid van vervroegd uitreden. Vanuit de sectoren Bouw & Infra, Afbouw en Politie heb ik begrepen dat het voor deze sectoren bij elkaar opgeteld gaat om tussen de 1000 en 1500 werknemers.

Wanneer de behandeling van het wetsvoorstel volgend jaar zou plaatsvinden, betekent dit dat werkgevers vanaf 1 januari 2021 geen zekerheid hebben dat er geen RVU-heffing geheven zal worden over de vervroegde uittreedregeling en ook geen zekerheid hebben of de vervroegde uittreedregeling voldoet aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voor duurzame inzetbaarheid & eerder uittreden en daarmee subsidiabel is. De subsidieregeling is immers gekoppeld aan het wetsvoorstel en kan pas in werking treden wanneer het wetsvoorstel in uw kamer is aanvaard en in werking is getreden.

Het is een reëel risico dat werkgevers, gezien deze financiële risico’s, zullen wachten tot het moment dat er wel duidelijkheid is, voordat zij samen met hun werknemers besluiten het dienstverband te beëindigen. Dit betekent dus ook dat werknemers, die al rekenen op vervroegde uitreding in januari, langer zullen moeten wachten voordat zij vervroegd uit kunnen treden. In het wetsvoorstel is een bepaling voor terugwerkende kracht (per 1 januari 2021) opgenomen. Behandeling van het wetsvoorstel in januari is dus wel mogelijk. In dat geval blijft er in de tussenliggende periode onzekerheid bestaan.

Verlofsparen

De verruiming van verlofsparen houdt in dat werknemers in plaats van 50 weken 100 weken verlof kunnen sparen. Wanneer de behandeling van het wetsvoorstel niet dit jaar zou plaatsvinden heeft dit alleen consequenties voor werknemers die reeds 50 weken hebben gespaard en met deze wetswijziging vanaf 1 januari 2021 verder willen sparen. De verwachting is echter dat dit gaat om een kleine groep werknemers. De consequenties voor verlofsparen zijn daarmee te overzien.

Bedrag ineens

De beoogde inwerkingtredingsdatum voor het onderdeel bedrag ineens is 1 januari 2022. Daarmee heeft het keuzerecht bedrag ineens een andere inwerkingtredingsdatum dan de andere twee onderdelen uit het wetsvoorstel. De achtergrond hiervan is de voorbereidingstijd voor pensioenuitvoerders. Voor deelnemers om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen dienen zij door de pensioenuitvoerder tijdig te zijn geïnformeerd over de mogelijkheid van gedeeltelijke afkoop. Naast het tijdig informeren over het keuzerecht, moeten de pensioenadministraties ook zodanig aangepast worden dat er vanaf 1 januari 2022 daadwerkelijk een bedrag ineens uitgekeerd kan worden. Dit aanpassingsproces kost – afhankelijk van de pensioenuitvoerder – een jaar. Het opschuiven van de behandeling van het wetsvoorstel, specifiek voor het onderdeel bedrag ineens, zou dus leiden tot een kortere voorbereidingstijd voor de uitvoerders.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Ester (CU), Sent (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Van der Linden (FVD), Moonen (D66), vac. (FVD), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), Van der Burg (VVD), Berkhout (Fractie-Van Pareren)

X Noot
2

Kamerstukken I 2020/2021, 35 555.

X Noot
3

Kamerstukken I 2020/2021, 35 555.

Naar boven