36 618 Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022–2025 (Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie)

Nr. 7 AMENDEMENT VAN HET LID PODT

Ontvangen 4 oktober 2024

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Voor artikel I, onderdeel A, worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

0A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel pp door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

qq. grootvee-eenheid:

coëfficiënt voor het omrekenen van dieren zoals opgenomen in de bijlage, punt 12, onder b, van Verordening (EU) nr. 2021/2290.

0B

Aan artikel 8 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de graslandnorm.

0C

Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

  • 1. De graslandnorm, bedoeld in artikel 8, onderdeel d, bedraagt:

    • a. 0,2 hectare grasland per grootvee-eenheid per 1 januari 2028;

    • b. 0,25 hectare grasland per grootvee-eenheid per 1 januari 2030;

    • c. 0,35 hectare grasland per grootvee-eenheid per 1 januari 2032.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden over het bepaalde in het eerste lid.

Toelichting

Dit amendement ziet erop toe dat er een oplopende graslandnorm in werking treedt tot 2032. De mestcrisis die de veehouderij momenteel ondergaat is een gevolg van een disbalans tussen de hoeveelheid grootvee-eenheden per hectare en de buffercapaciteit van grond- en oppervlaktewater. Een graslandnorm draagt bij aan het verminderen van mestproductie, uitspoeling van meststoffen naar grond- en oppervlaktewater, stikstofuitstoot en methaanuitstoot. Tevens wordt in het addendum bij het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn verzocht om toe te werken naar een grondgebonden melkveehouderij. Grondgebondenheid kan vorm worden gegeven door middel van een graslandnorm. Dit amendement dient gezien te worden in samenhang met het voorgenomen «voerspoor» (Kamerstuk 33 037, nr. 559).

De Minister van het, toenmalig, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid heeft in zijn brief (Kamerstuk 33 037, nr. 542) aangegeven dat «een (vrijwillige) beëindigingsregeling op zichzelf staand, zonder samenhang met flankerende regelgeving zoals de graslandnorm, veel minder effectief» is. Derhalve was deze Minister voornemens een graslandnorm in te voeren (ter invulling van grondgebondenheid in de melkveehouderij) door middel van een wetswijziging in de Meststoffenwet (Kamerstuk 2024D22333). Dit amendement hanteert de voorgestelde normen en jaartallen van deze Minister gezien de steun die er destijds voor zijn voorstel was en de noodzaak om toekomstige mestcrises te voorkomen.

Ondanks dat de huidige Minister van Landbouw, Natuur, Visserij en Voedselzekerheid dit ingezette «plan van aanpak mestmarkt» heeft gestaakt, is de indiener van mening dat een dergelijke vorm van grondgebondenheid cruciaal is om de melkveehouderij op korte- en lange termijn zekerheid te bieden en te ontzien van nieuwe mestcrises.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden om de graslandnorm nader te concretiseren.

Podt

Naar boven