36 605 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2025)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2025 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.126a, zesde lid, wordt toegevoegd «of legatarissen».

B

Artikel 5.16c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «voor de volledige aanspraak» vervangen door «, voor zover de onderdelen a, b, c of d van toepassing zijn, voor de aanspraak».

2. In het derde lid wordt na «voorafgaande kalenderjaar» ingevoegd «op de gehele of gedeeltelijke aanspraak» en wordt «de aanspraak, bedoeld in het eerste lid» vervangen door «die gehele aanspraak, onderscheidenlijk gedeeltelijke aanspraak».

ARTIKEL II

In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 worden in hoofdstuk 2 aan artikel I, onderdeel O, drie leden toegevoegd, luidende:

  • 10. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat luidde op 31 december 1994 niet van toepassing op periodieke uitkeringen of verstrekkingen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b.

  • 11. In afwijking van het eerste lid is op uitkeringen op grond van een pensioenregeling van een internationale organisatie artikel 3.82, aanhef en onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing.

  • 12. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover voor een recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen op grond van artikel 3.133, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 dan wel voor zover dit recht wordt geacht te zijn afgekocht op grond van artikel 3.133, derde lid, van die wet.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 38n wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien artikel 19b, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2016 van toepassing is of is geweest op een aanspraak als bedoeld in het eerste lid en de aanspraak in afwijking van dat artikel bij de bepaling van de verschuldigde belasting niet als loon in aanmerking is genomen, blijft dat artikel van overeenkomstige toepassing op die aanspraak.

B

Artikel 38p wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, onder 2°, en in het derde lid wordt «zijn erfgenamen,» vervangen door «zijn erfgenamen of legatarissen».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien artikel 19b, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2016, van overeenkomstige toepassing is of is geweest op een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in het eerste lid en de aanspraak in afwijking van dat artikel bij de bepaling van de verschuldigde belasting niet als loon in aanmerking is genomen, blijft dat artikel van overeenkomstige toepassing op die aanspraak.

C

Aan artikel 39f wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien artikel 19b, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2013, van overeenkomstige toepassing is of is geweest op een aanspraak als bedoeld in het eerste lid, waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d of e, zoals dat luidde op 31 december 2013 als verzekeraar optreedt en de aanspraak in afwijking van artikel 19b, zoals dat luidde op 31 december 2013, bij de bepaling van de verschuldigde belasting niet als loon in aanmerking is genomen, blijft dat artikel van overeenkomstige toepassing op die aanspraak.

ARTIKEL IV

In de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt artikel 29 als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het in artikel 23, derde en vierde lid, vermelde bedrag, onderscheidenlijk laatst vermelde bedrag, worden verhoogd of verlaagd.

2. De tweede zin vervalt.

ARTIKEL V

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, laatste zin, vervalt.

2. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot vijfde tot en met negende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Als verkrijging van economische eigendom wordt niet aangemerkt:

    • a. de verkrijging van uitsluitend het recht op levering;

    • b. de verkrijging van het recht op levering van een woning door een natuurlijk persoon in combinatie met de toegang tot die woning of de toestemming om enige werkzaamheden in of aan de woning te verrichten of te laten verrichten voorafgaande aan de verkrijging van die woning, bedoeld in het eerste lid, mits:

      • 1°. de verkrijging van de woning, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt binnen zes maanden na de verkrijging van het recht op die toegang of die toestemming; en

      • 2°. op de verkrijging van de woning het tarief, bedoeld in artikel 14, tweede lid, of de vrijstelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van toepassing is.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid wordt onder «woning» mede verstaan: rechten waaraan een woning is onderworpen, rechten van lidmaatschap als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, voor zover deze betrekking hebben op een woning, en de tot die woning behorende aanhorigheden.

3. In het zesde lid (nieuw), aanhef, het zevende lid (nieuw), aanhef, en het achtste lid (nieuw) wordt «het derde lid» vervangen door «het vijfde lid».

B

In artikel 4, tiende lid, wordt «zevende lid» vervangen door «negende lid».

C

In artikel 9 wordt, onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot zesde tot en met achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt het bedrag aan belasting verminderd met het bedrag aan belasting dat ter zake van de vorige verkrijging was verschuldigd en niet in mindering heeft gestrekt van schenk- of erfbelasting indien het betreft een verkrijging als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die wordt gevolgd door een verkrijging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of andersom, door dezelfde persoon of door zijn rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht of erfrecht, waarbij ter zake van die vorige verkrijging het tarief, genoemd in artikel 14, tweede lid, is toegepast. Het verminderde bedrag aan belasting is niet lager dan nihil.

D

In artikel 14, vijfde lid, vervalt «de verkrijging van economische eigendom of».

E

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel t, wordt na «de vervreemder was bij die eerdere verkrijging.» een zin ingevoegd, luidende: Deze bepaling is eveneens van toepassing op aanhorigheden die tot de woning behoren, indien zij gelijktijdig met deze woning worden verkregen.

2. In het achtste lid vervalt «de verkrijging van economische eigendom of».

F

Artikel 15a, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De schriftelijke verklaring is onderdeel van de aangifte en wordt indien die verklaring is afgelegd op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b:

    • a. aan de notariële akte gehecht, indien ter zake van de verkrijging een notariële akte moet worden opgemaakt en de belasting wordt voldaan ter gelegenheid van de aanbieding van die akte ter registratie, als bedoeld in artikel 18;

    • b. toegezonden op de in de aangiftebrief aangegeven wijze, indien ter zake van de verkrijging geen notariële akte opgemaakt moet worden;

3. In het derde lid wordt «, indien deze op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is afgelegd» vervangen door «indien die verklaring is afgelegd op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b».

ARTIKEL VI

In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt tabel II, onderdeel a, als volgt gewijzigd:

1. Post 6, bijzondere bepaling, komt te luiden:

Bijzondere bepaling

Tot de post behoren niet accijnsgoederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat ingevolge een levering aan een afnemer waarvoor artikel 3, eerste lid, van de BTW-richtlijn 2006 toepassing vindt, tenzij de accijnsgoederen worden vervoerd naar een geregistreerde geadresseerde of gecertificeerde geadresseerde als bedoeld in artikel 1a van de Wet op de accijns met gebruikmaking van een elektronisch administratief document als bedoeld in artikel 20, eerste, tweede en derde lid, van Richtlijn 2020/262 van de Raad van 19 december 2019 houdende een algemene regeling inzake accijns (PbEU 2020, L 58) (e-AD) of vereenvoudigd elektronisch administratief document als bedoeld in artikel 36, eerste en tweede lid, van die richtlijn (e-VAD);.

2. Post 7, onderdeel b, onder 2°, komt te luiden:

  • 2°. voor het vervoer van de minerale oliën ingevolge de Wet op de accijns een elektronisch administratief document als bedoeld in artikel 20, eerste, tweede en derde lid, van Richtlijn 2020/262 van de Raad van 19 december 2019 houdende een algemene regeling inzake accijns (PbEU 2020, L 58) (e-AD) is afgegeven voor de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns; en.

ARTIKEL VII

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 90 wordt, onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. De vergunning voor het produceren of voorhanden hebben van een distilleertoestel kan door de inspecteur worden ingetrokken ingeval:

    • a. niet wordt voldaan aan de in de vergunning opgenomen voorwaarden;

    • b. misbruik van de vergunning is gemaakt of een poging daartoe is gedaan;

    • c. de vergunninghouder onherroepelijk is veroordeeld wegens het niet nakomen van een wettelijke bepaling inzake de accijns;

    • d. de vergunninghouder in staat van faillissement verkeert of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is;

    • e. de vergunninghouder daarom verzoekt;

    • f. de vergunning gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden niet is gebruikt; of

    • g. het distilleertoestel niet meer voorhanden is.

B

In artikel 90a, derde lid, wordt «Artikel 90, derde tot en met zesde, achtste en negende lid,» vervangen door «Artikel 90, derde tot en met zevende, negende en tiende lid,».

ARTIKEL VIII

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A.

Artikel 3, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt «, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt».

2. In onderdeel b vervalt «die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en».

3. Het tiende lid vervalt.

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, aanhef, wordt «toetsinkomen» vervangen door «toetsingsinkomen».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Op verzoek van de belanghebbende wordt het toetsingsinkomen verminderd met het bedrag aan voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover:

    • a. deze voordelen de som van het verlies uit werk en woning dat overigens mocht zijn geleden overtreffen; en

    • b. deze voordelen ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van die wet niet zijn vrijgesteld van de belastbare winst uit onderneming als gevolg van de volgens afdeling 3.13 van die wet te verrekenen verliezen uit het verleden.

C

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste tot en met zesde lid tot derde tot en met achtste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 1. Een bezwaar tegen de toekenning of herziening van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de beschikking tot terugvordering die in hetzelfde geschrift is vervat en die samenhangt met die beschikking tot toekenning of herziening van een tegemoetkoming.

  • 2. Een bezwaar tegen de beschikking tot terugvordering wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning of herziening van een tegemoetkoming die in hetzelfde geschrift is vervat en die samenhangt met die beschikking tot terugvordering.

2. In het achtste lid (nieuw) wordt «het eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid» vervangen door «het eerste tot en met zevende lid».

ARTIKEL IX

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 30hb wordt na «voor verschillende belastingen» ingevoegd «en voor in rekening te brengen rente en te vergoeden rente».

B

In artikel 30i, tweede lid, tweede zin, wordt na «ingeval» ingevoegd «artikel 3.133 dan wel» en wordt na «ingevolge» ingevoegd «dat artikel respectievelijk».

C

Artikel 67ob wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de artikelen 67c, tweede lid, 67e, eerste lid, en 67f, derde lid» vervangen door «de artikelen 67c, eerste lid, 67e, eerste lid, en 67f, eerste lid».

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid vervalt de bevoegdheid om aan een ander dan de belastingplichtige een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 67e, eerste lid, op te leggen door verloop van twaalf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de overtreding heeft plaatsgevonden, indien navordering mogelijk is met toepassing van artikel 16, vierde lid, of artikel 66, vierde lid, van de Successiewet 1956.

  • 4. In afwijking van het tweede lid vervalt de bevoegdheid om aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete als bedoeld in de artikelen 67c, eerste lid, en 67f, eerste lid, op te leggen door verloop van twaalf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de overtreding heeft plaatsgevonden, indien naheffing mogelijk is met toepassing van artikel 20, vierde lid.

ARTIKEL X

In de Invorderingswet 1990 komt artikel 28, eerste lid, te luiden:

  • 1. Bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn wordt aan de belastingschuldige rente – invorderingsrente – in rekening gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag. Invorderingsrente wordt niet in rekening gebracht voor zover de belastingaanslag wordt verrekend met een belastingaanslag die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking heeft. De tweede zin is niet van toepassing voor zover de te verrekenen belastingaanslag het gevolg is van een verrekening van een verlies van een volgend jaar.

ARTIKEL XI

In de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt artikel 10j als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied,» vervangen door «niet-Unierechtsgebied».

b. In onderdeel c wordt «als bedoeld in deel II, paragraaf D, OESO-modelregels van een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied» vervangen door «als bedoeld in de aanhef».

2. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied,» vervangen door «niet-Unierechtsgebied».

b. In onderdeel c wordt «als bedoeld in deel II, paragraaf D, OESO-modelregels van een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied» vervangen door «als bedoeld in de aanhef».

ARTIKEL XII

In de Wet op het kindgebonden budget wordt artikel 3 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «3, zesde lid,» vervangen door «3, zesde en zevende lid,».

2. In het zesde lid vervalt «, waarbij de gewijzigde bedragen in de plaats treden van die bedragen en die gewijzigde bedragen door of namens Onze Minister worden medegedeeld in de Staatscourant».

3. Onder vernummering van het zevende tot achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Onverminderd het zesde lid worden met ingang van 1 januari 2025 de bedragen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanvullend verlaagd met € 5,28.

4. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

  • 8. De verlagingen, bedoeld in het zesde en zevende lid, vinden plaats nadat het eerste lid toepassing heeft gevonden.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. De bedragen, gewijzigd overeenkomstig het zesde tot en met achtste lid, treden in de plaats van de bedragen, bedoeld in artikel 2, tweede en zesde lid. Die gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

ARTIKEL XIII

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat:

  • a. de bevoegdheid om aan een ander dan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete op te leggen niet herleeft, indien die bevoegdheid bij inwerkingtreding van artikel IX, onderdeel C, reeds is vervallen.

  • b. artikel X in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL XIV

Deze wet wordt aangehaald als: Fiscale verzamelwet 2025.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven