Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36602 nr. V |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36602 nr. V |
Vastgesteld 15 januari 2025
De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 18 november 2024 met ambtenaren gesprekken gevoerd over:
– het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025) (36 602);
– het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2025) (36 603);
– het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten die betrekking hebben op de BES-eilanden (Belastingplan BES-eilanden 2025) (36 604);
– het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2025) (36 605);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning in 2025 (36 606);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Participatiewet in verband met het in 2025, 2026 en 2027 niet afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon (36 607);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en enkele andere wetten ter verbetering van de koopkracht en vereenvoudiging van de regeling (36 608);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met een aantal technische wijzigingen (Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024) (36 609);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Successiewet 1956 en enkele andere wetten in verband met aanpassingen in een aantal fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025) (36 610);
– het wetsvoorstel Wijziging van enkele wetten ter uitvoering van de beëindiging van de salderingsregeling voor elektriciteit en enkele technische wijzigingen (36 611);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de huurtoeslag (vereenvoudiging van de huurtoeslag) (36 311).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Ballekom
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man
Voorzitter: Van Ballekom
Griffier: De Man
Aanwezig zijn vijftien leden der Kamer, te weten: Van Apeldoorn, Van Ballekom, Baumgarten, Crone, Geerdink, Hartog, Heijnen, Holterhues, Janssen, Kroon, Martens, Moonen, Van Rooijen, Schalk en Van Strien.
Aanvang 19.00 uur.
De voorzitter:
Ik open deze technische briefing in het kader van het Belastingplan. Ik heet de medewerkers van het departement van Financiën van harte welkom. We hebben de tijd van 19.00 uur tot 22.00 uur. We hoeven die tijd niet helemaal vol te maken, maar dat hangt af van de lengte van de presentaties van de medewerkers van Financiën en de vragen van onze kant. We gaan er in ieder geval een informatieve avond van maken.
Ik heb een klein verzoek aan de medewerkers van Financiën. Ik weet niet aan wie van u ik dat moet richten, maar een van de leden van de Kamer, de heer Crone, zou het op prijs stellen als de Wet beëindiging salderingsregeling iets eerder kon worden behandeld. Het is nu het op een na laatste punt. Kan dat? Ik stel vast dat dit kan.
Eerste ronde.
De voorzitter:
U krijgt het woord voor een introductie van het Belastingplan 2025, als eerste punt op de agenda. Ik zou u willen voorstellen om over elk punt op de agenda een introductie te houden. Daarna geef ik de collega's de gelegenheid om over dat specifieke onderdeel vragen te stellen. Dan gaan we daarna naar de overige fiscale maatregelen enzovoorts en zo verder. We hebben een korte pauze voorzien nadat we vijf onderwerpen hebben afgerond, zodat iedereen zijn neus kan poederen als die gepoederd moet worden.
Ambtenaar 2:
Hartelijk dank. Fijn dat wij hier vanavond kunnen zijn met een heleboel deskundige collega's om een toelichting te geven op het pakket Belastingplan 2025. Het is heel goed om dat te doen, ook ter voorbereiding op uw inbreng in de vorm het verslag. We gaan inderdaad de wetsvoorstellen langs. Uiteraard kunnen we niet alle details van alle wetten hier behandelen vanavond, want dat zou wel erg veel zijn. We hebben een keuze gemaakt van de onderwerpen waarvan wij denken dat die hetzij uw bijzondere belangstelling zullen hebben, hetzij echt gebaat zijn bij een nadere technische toelichting.
Daarnaast zullen we ingaan op het behandelschema, zoals dat vanaf nu tot het einde van het jaar eruitziet, met betrekking tot de budgettaire aspecten en de uitvoeringsgevolgen. Daarvoor hebben we een collega van de Belastingdienst meegenomen. Aansluitend gaan we in op de maatregelen en de voorstellen. Ons voorstel is om te beginnen met de salderingsregeling.
Het pakket Belastingplan bestaat dit jaar weer uit een aanzienlijk aantal wetten, die overigens niet allemaal afkomstig zijn van het Ministerie van Financiën, maar ook van onze collega's van andere departementen. Het gaat om de volgende wetten. Uiteraard eerst het Belastingplan zelf en het Belastingplan voor de BES-eilanden. Dan de overige fiscale maatregelen, de Wet aanpassing Wet minimumbelasting, de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten en de Fiscale verzamelwet. Vervolgens de wetten van de andere departementen. Dat zijn de Wet op het kindgebonden budget, de wet Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Participatiewet, de salderingsregeling, de Wet op de huurtoeslag en de wet vereenvoudiging huurtoeslag.
Dit is het behandelschema zoals dat er voor de rest van het jaar uitziet. We hebben afgelopen week uiteraard de stemmingen gehad in de Tweede Kamer. Vandaag zijn we hier voor de technische briefing en dan zou uw verslag er zijn op 26 november. De nota naar aanleiding van het verslag naar aanleiding daarvan zouden wij dan kunnen verzenden op 29 november en dan zo verder tot aan de mondelinge behandeling op 9 en 10 december en uiteindelijk de stemmingen op 17 december, zodat we nog mooi voor het kerstreces klaar zijn.
Dan is nu een handig moment om te starten met de salderingsregeling.
Ambtenaar 1:
Ik zeg eerst iets over de budgettaire ramingen van het Belastingplan. Ik ga op dit punt geen cijfers presenteren. Zo direct komen alle verschillende onderwerpen terug. Als u bij die onderwerpen vragen hebt over de specifieke cijfers, kan ik daar ook op ingaan, maar het leek mij niet dienstig om hier nu één grote tabel met alle cijfers over u uit te storten. Ik maak wel een paar algemene opmerkingen. Hoe maken wij nou die ramingen van budgettaire effecten van belastingmaatregelen? Voor alle fiscale maatregelen geven we aan wat de gevolgen voor de schatkist zijn. Dat doen wij met een aantal belangrijke databronnen die we daarvoor gebruiken, vooral natuurlijk de gegevens van de Belastingdienst. Wat is nou de huidige grondslag van een bepaalde maatregel? Hoe is dat verdeeld tussen verschillende groepen? Al die gegevens hebben wij en die vullen wij waar nodig aan met gegevens van het CBS en met specifieke onderzoeken die op dat terrein zijn gedaan. Op die manier proberen we een zo goed mogelijk beeld te geven van de effecten van bijvoorbeeld een parameterwijziging in de belastingen op de belastinginkomsten van de overheid.
Daarbij houden we ook rekening met mogelijke gedrags- en anticipatie-effecten, want op het moment dat er veranderingen in de belastingen plaatsvinden, kan dat vanzelfsprekend ook leiden tot reacties van mensen, aan de voorkant, in de zin van: als dat gaat gebeuren, dan schuif ik mijn geld maar daarnaartoe of ga ik anders consumeren en andere zaken doen. Dat zijn dus anticipatie-effecten. Daarna, als de maatregel is ingevoerd, kan deze ook leiden tot gedragseffecten. Ook die nemen wij zo goed mogelijk mee. Om dat zo neutraal en zuiver mogelijk te doen, vindt er een toets plaats door het Centraal Planbureau. Dus de verschillende maatregelen die wij geraamd hebben, worden daarna getoetst door het Centraal Planbureau: zijn deze nou inderdaad neutraal en zuiver geraamd? Daarbij maken we ook gebruik van het gedragseffectenmemo dat is opgesteld in samenwerking met het Centraal Planbureau. Dit geeft aan wat de standaardgedragseffecten zijn om bij verschillende maatregelen mee te rekenen. Op die manier wordt het een objectiveerbare manier van ramen, waarmee wij de verschillende gegevens in beeld brengen.
Zoals gezegd, ga ik hier nu geen cijfers presenteren. Bij de verschillende maatregelen kunt u daar vragen over stellen en dan zal ik proberen daarop te reageren. Als er vragen zijn over de algemene manier van ramen, kan ik die nu beantwoorden.
De voorzitter:
De heer Heijnen.
De heer Heijnen (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb nog een algemene vraag. U maakt ramingen. Vindt er na invoering van een maatregel een check plaats met de werkelijkheid?
Ambtenaar 1:
Dat is een heel terechte vraag. Gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet. De budgettaire effecten zijn uiteindelijk ook afhankelijk van een heleboel andere factoren. De economie ontwikkelt zich. Er zijn andere maatregelen. Dus de interactie die er is, maakt het heel moeilijk om de maatregelen los te zien. We proberen wel maatregelen te evalueren en te kijken naar wat de gevolgen zijn geweest vanuit het verleden. Dan wordt ook gekeken naar het totaal van belastinginkomsten en hoe dat zich ontwikkelt.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
In het kader van de ramingen heb ik ook een vraag. De raming voor de btw-opbrengst bij een hoger btw-tarief voor logies is ingezet op 1,2 als ik me niet vergis. Er was een rapport van ABN AMRO dat aangaf dat het aanzienlijk lager zou zijn als je naar allerlei economische effecten en gedragseffecten kijkt. Mijn vraag is of dat van uw kant nog tot commentaar leidt. Anders zullen we dat plenair doen. Mijn vraag is niet politiek bedoeld, maar puur cijfermatig. Hoe hard is dat cijfer?
Ambtenaar 1:
Ik ken dit rapport en ook de ramingen. Dat komt helemaal overeen met wat u zegt. Eigenlijk is het simpele antwoord dat ABN in zijn raming vergeten is dat logies een stuk breder is dan hotels. Zij hebben eigenlijk alleen een raming voor hotels gemaakt en voor hotels komen wij ook op een bedrag van ongeveer 350 miljoen uit. Dat is ongeveer een kwart van het totaal van 1,2 miljard. ABN is in zijn rapport alleen daarop ingegaan, maar heeft vervolgens helaas in de pers gedaan alsof dat het totaal was en daarmee de indruk gewekt dat de totale raming niet klopte. Maar zij waren eigenlijk vergeten dat logies veel breder is dan alleen hotels.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Dat was mij wel bekend na lezing van het rapport, maar de vraag is dan natuurlijk of de overige 900 miljoen wel hard genoeg onderbouwd is. Als dat niet zo is en de raming aan de hoge kant is, dan is het gat kleiner. Mijn fractie komt overigens morgen terug op het zoeken naar alternatieven voor de btw-verhoging logies.
Ambtenaar 1:
Ook dat zou zeker het geval zijn. Ook hier moet ik u misschien teleurstellen, want de raming komt daar helemaal mee overeen. Wat ik al zei: het stuk dat er over hotels in onze raming zat, komt eigenlijk vrijwel precies overeen met wat ABN heeft geraamd. Daarmee bleven ook alle andere onderdelen, waar zij op dat moment niet naar hebben gekeken, rechtovereind staan.
De heer Baumgarten (JA21):
Ik wil vooral de griffie nog even bedanken voor het najagen van de uitvoeringstoetsen. Heel blij dat die tot ons gekomen zijn. Ik denk dat die van Kamernummer 36607 begrijpelijkerwijs niet verstrekt is – voor de liefhebbers: bevriezing algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. Misschien dat daar nog wat extra's over te vertellen is qua uitvoering, maar ik verwacht zomaar dat die niet ingewikkeld is om uit te voeren. Komt u daar misschien later nog op terug?
Ambtenaar 1:
Over de uitvoeringstoetsen gaat mijn buurman zo direct meer vertellen. Dan kan hij uw vraag alsnog beantwoorden.
Nog even tussendoor: ten opzichte van het Belastingplan dat wij hebben beschreven, zijn ondertussen een aantal amendementen aangenomen. Die noem ik hier even, zodat we allemaal hetzelfde beeld hebben. Daarna gaan we naar de uitvoeringsaspecten. De amendementen die zijn aangenomen, staan hier gewoon op een rijtje. Ik ga ze niet uitgebreid bespreken.
– de tarieven in de energiebelasting voor waterstof zo snel mogelijk vaststellen vanwege de investeringszekerheid;
– de omissie rond de fiscale rekenregels inzake het nettopensioen.
Dat zijn de twee die op deze pagina staan.
– behoud van de korting op aardgas binnen de motorrijtuigenbelasting;
– verhoging van de Wbso met 100 miljoen euro;
– de giftenaftrek, waar geven uit de vpb in stand blijft en waarbij het plafond in de giftenaftrek is verhoogd van € 250.000 naar 1,5 miljoen;
– er is een amendement rond de werkkostenregeling, waarin de vrije ruimte is verhoogd;
– de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting geldt voor alle werkende eenverdieners – dat gaat over de eenverdienersproblematiek;
– en de antifragmentatiemaatregel, die niet wordt ingevoerd, waarbij het percentage wat lager blijft.
De voorzitter:
Mevrouw Moonen heeft nog een vraag.
Mevrouw Moonen (D66):
Het gaat mij om de behandeling van het Belastingplan van vorig jaar. Toen zijn hier een aantal moties aangenomen. Die hebben ook weer effect op het Belastingplan 2025. We behandelen nu recente amendementen uit de Tweede Kamer, maar er is ook nog een doorloop van aangenomen moties, ook in de Eerste Kamer, bijvoorbeeld over de regeling kennismigranten en technologische clusters, waardoor die versobering anders is dan in het vorige Belastingplan stond. Staat ook nog ergens wat de doorloop is van wat wij eerder bij meerderheid hebben aangenomen in deze Kamer? Dat ging bijvoorbeeld over de inkoop eigen aandelen. Het was een aantal van dat soort moties.
Ambtenaar 1:
Ja, deze zijn in feite gewoon in het Belastingplan verwerkt. Daar is ook op gereageerd. Ik wil het Belastingplan hier wat dat aangaat niet nog een keer helemaal herhalen en beperk mij tot wat echt de afgelopen week nog is gebeurd. Dit is alleen van afgelopen week. Ik wil u dat als aanvulling op het Belastingplan nog even meegeven.
Mevrouw Moonen (D66):
De rest staat er gewoon in, zegt u. Ja. Prima.
De heer Schalk (SGP):
Even voor de preciesheid. Bij dat amendement over de overdraagbaarheid zei u, meen ik, dat het nu voor alle werkende eenverdieners is, maar er staat: óók voor de werkende. Dus het is ook voor de niet-werkende eenverdieners, waar het eerst voor bedoeld was?
Ambtenaar 1:
Klopt. Het is verbreed.
De heer Schalk (SGP):
Het is verbreed, oké. Dan zijn we het helemaal eens.
Ambtenaar 1:
Misschien is het het handigst om nu even naar de uitvoering te gaan. Dat is twee verder. Dan gaan we daarna naar de saldering.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Ambtenaar 10:
Hartelijk dank. Ik zal kort wat vertellen over de uitvoeringsconsequenties, waarbij ik de scope van het hele pakket Belastingplan neem. Daarbij geldt uiteraard ook dat als er vragen zijn over specifieke onderdelen van de uitvoering, die op dat moment gesteld kunnen worden.
Ik denk dat het belangrijk is om aan het begin te melden dat om te zorgen dat het voorliggende pakket uitvoerbaar is, beleid en uitvoering heel nauw hebben samengewerkt aan de voorkant bij de vormgeving. Er zijn wel keuzes gemaakt rond bijvoorbeeld inwerkingtredingsdata of de specifieke vormgeving van voorstellen, om te zorgen dat het uitvoerbaar is. Daarmee is het pakket Belastingplan 2025 dat voorligt inpasbaar en uitvoerbaar voor de Belastingdienst.
Er zitten enerzijds maatregelen in het pakket die leiden tot vereenvoudiging. Anderzijds zitten er ook een aantal maatregelen in het pakket die het stelsel complexer maken op de terreinen van ICT, dienstverlening, toezicht of personeel. Dit komt tot uitdrukking in de uitvoeringstoetsen die uw Kamer heeft ontvangen en in het overzicht uitvoerbaarheid dat met het Belastingplanpakket is meegestuurd. Dat is het overzicht dat wij nu voor het derde jaar meesturen. Daarin geven we niet alleen zicht op wat het Belastingplanpakket betekent voor de uitvoering door de Belastingdienst, maar ook op alle nieuwe wetgeving die wij van Prinsjesdag tot Prinsjesdag hebben ontvangen en waar we een uitvoeringstoets voor hebben gemaakt.
Er zijn een natuurlijk een aantal amendementen aangenomen in de Tweede Kamer. Bij amendementen geldt dat wij een quickscan maken met een eerste grofmazig uitvoeringsoordeel. Wij zien bij de aangenomen amendementen dat die op hoofdlijnen uitvoerbaar of onder voorwaarden uitvoerbaar zijn. We zullen conform de reguliere procedure op alle amendementen nog een uitvoeringstoets uitvoeren die vervolgens in 2025 wordt afgerond om de definitieve uitvoeringsconsequenties in beeld te brengen.
Specifiek dit jaar is het nog van belang om te melden dat de motie over de btw-verhoging ook gevolgen heeft voor de uitvoering door de Belastingdienst. Met het huidige wetgevingspakket dat nu voorligt, geldt per 2025 de overgangsbepaling voor de btw die daarin is opgenomen. Die geldt ook voor sport, cultuur en media. Dat betekent dat wanneer een vooruitbetaling wordt gedaan in 2025 voor een prestatie die wordt geleverd in 2026, het algemene tarief en niet het verlaagde tarief geldt. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een concertkaartje dat wordt gekocht in 2025 voor een jaar later. De Belastingdienst is verplicht dit wettelijk geldende tarief te hanteren. Mijn collega die verder ingaat op het onderwerp btw zal bij dat blok nader ingaan op dit onderdeel van de wetgeving.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik heb een praktische vraag. Dank voor deze uitleg. Ik heb even iets gemist over die quickscans van de amendementen. Krijgen wij die nog? Zijn die ergens al beschikbaar?
Ambtenaar 10:
Wij sturen ze altijd naar de Tweede Kamer op de dag van de stemmingen. Ik heb begrepen dat het ook wordt opgenomen in het wetgevingsdossier van de Eerste Kamer.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Dan komt dat vanzelf. Dank u wel.
De voorzitter:
Wie mag ik het woord geven? Gaat uw gang.
Ambtenaar 5:
De wijziging heeft als praktisch gevolg dat per 1 januari 2027 de bestaande fiscale vrijstelling in de energiebelasting, net als de btw, vervalt voor elektriciteit die huishoudens opwekken met zonnepanelen en terugleveren aan het net. Het voorstel wijzigt daartoe de Wet belastingen op milieugrondslag en de Energiewet. Na 2027 geldt de eis van een redelijke en transparante vergoeding voor alle teruggeleverde hernieuwbare elektriciteit. De ACM ziet hier als toezichthouder op toe. Het budgettaire effect – dat staat ook hier in de tabel – van deze maatregel is 570 miljoen euro vanaf 2027, en dit loopt op tot ruim 600 miljoen euro structureel in 2032.
Het advies van de Raad van State: geen opmerkingen. De uitvoeringstoets van de Belastingdienst: goed uitvoerbaar. Zij gaven geen aanleiding tot wijziging van het wetsvoorstel. Het betreft een overzichtelijke wijziging van de wetgeving die met name significante, financiële gevolgen met zich meebrengt voor de rijksbegroting, en verdelingseffecten tussen groepen huishoudens met en zonder zonnepanelen. Conform de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Bontenbal is het wetsvoorstel gecombineerd met het Belastingplan voor 2025.
De volgende slide geeft een overzicht van de aangenomen amendementen in de Tweede Kamer. Het zou denk ik ook goed zijn om daar kennis van te nemen. Het amendement-Bontenbal legt een verbod vast voor negatieve vergoeding over een periode van ten minste een maand. Na drie jaar wordt gekeken wat precies de effecten zijn geweest van het afschaffen van de salderingsregeling, ook op de terugverdientijd en de markt voor zonnepanelen. Het derde amendement dat is aangenomen, ziet toe op het uitbreiden van het markttoezicht, namelijk dat dat toezicht ook specifiek geldt op de teruggeleverde energie. Dan is er een amendement van Erkens, Beckerman en Grinwis dat vraagt om een verbod op het bij huishoudens in rekening brengen van niet direct of indirect aan teruglevering gerelateerde kosten. Een amendement van de leden Grinwis, Rooderkerk en Erkens verzoekt om een redelijke vergoeding vast te stellen tot 1 januari 2030, die dan ook niet lager zal zijn dan 50%. Wij denken dat dat uitvoerbaar is, omdat het een overgangsregeling is tot 2030. Vervolgens had het lid Postma nog een amendement over hoe contracten kunnen worden opgezegd als deze wijzigen als gevolg van de beëindiging van de salderingsregeling. Hierover is opgenomen dat dat kan tot het moment dat het aangenomen wetsvoorstel in het Staatsblad wordt gepubliceerd. Ten slotte is er een amendement van het Kamerlid Vermeer, dat vraagt om kosten die verbonden zijn aan terugleveren alleen in rekening te brengen bij actieve afnemers, dus bij mensen die zelf ook terugleveren en leveren.
Dat is in het kort wat ik als intro wilde zeggen over het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Crone.
De heer Crone (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Het is een beetje ingewikkeld dat de wet ziet op de belastingen en op de energiewetgeving. De belasting is vrij simpel, want er mag niet meer gesaldeerd worden. Dat vind ik technisch niet ingewikkeld; je kan ervoor of ertegen zijn. Maar het energiedeel? Welk recht heb je op consumentenbescherming? Wat voor prijzen mogen er zijn? Daar zijn nu deze amendementen voor genoemd. De discussie zullen we vooral moeten voeren met de Minister van EZ, neem ik aan, maar ik wil wel één verduidelijkende vraag stellen bij het amendement op stuk nr. 21: «aan terugleveren verbonden kosten mogen niet bij andere eindafnemers in rekening worden gebracht». In het amendement zelf staat: «het moet in rekening worden gebracht bij de actieve gebruikers», dus mensen met zonnepanelen op hun dak. Dat klopt hè? Ja. Waarom staat het er dan niet? Dit is een heel ingewikkelde zin. Als er staat dat de zonnepaneeleigenaren het zelf moeten betalen, dan is dat helder.
Ambtenaar 5:
Dat is wat het is.
De heer Crone (GroenLinks-PvdA):
Ja. Voor de rest zullen we maar afwachten wanneer het wetsontwerp komt, want ik zag het nog niet in de stukken.
De heer Van Strien (PVV):
Het amendement op stuk nr. 16: ik begrijp niet wat daar staat. Misschien kunt u dat wat nader uitleggen.
Ambtenaar 5:
Het meest sprekende voorbeeld dat ik hoorde, is dat de auto van de directeur van een energiebedrijf niet in rekening kan worden gebracht bij de afnemers. Dat is een algemene kostenpost. Dat soort kosten kan je niet specifiek toerekenen aan afnemers. Daar ziet dit amendement op.
De voorzitter:
Dat is toch een zekere geruststelling.
De heer Van Strien (PVV):
Dan ben ik helemaal gelukkig.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Zulke amendementsrechten hoeven wij niet te hebben.
De voorzitter:
Zijn er nog meer opmerkingen bij de salderingsregeling? Zo niet, dan dank ik u voor uw toelichting en gaan we terug naar de oorspronkelijke volgorde van de behandeling en zijn we bij het Belastingplan voor de BES.
Ambtenaar 1:
We pakken er nog eentje ervoor, die ik net even had overgeslagen: de koopkracht. De koopkracht stond net voor de uitvoeringsgevolgen, omdat ik deze ook ging toelichten.
Er zijn twee maatregelen met betrekking tot de koopkracht die ik even zal toelichten en die natuurlijk ook heel zichtbaar zijn. Allereerst dat we vanaf 2025 weer drie zichtbare schijven in box 1 krijgen. Formeel waren er al drie schijven, maar de eerste twee waren de facto hetzelfde. Dat is niet meer zo. In de tabel eronder zien jullie ook de aanpassingen. De eerste schijf is verlaagd. De tweede schijf is heel licht verhoogd. De derde schijf blijft hetzelfde. Vanwege wat technische maatregelen schuiven de tarieven nog ietsje op. Ze dalen nog iets. Dat is een heel zichtbare maatregel uit het Belastingplan.
Een andere koopkrachtmaatregel gaat over de combinatie van de algemene heffingskorting en de afbouw daarvan. In de maatregelen is het maximumbedrag van de algemene heffingskorting verlaagd met € 335. Dat is de onderste bullet. Je ziet ook dat die van de blauwe naar de oranje lijn gaat. Tegelijkertijd is het afbouwpad verlengd. Er wordt pas afgebouwd vanaf het wettelijk minimumloon. Dat is een stuk hoger dan waar nu wordt begonnen met afbouwen. De indexatie zal in het vervolg met het wettelijk minimumloon zijn en niet meer met de tabelcorrectiefactor. Dat leidt tot het plaatje dat hier te zien is. Beide maatregelen samen, in combinatie met veranderingen in bijvoorbeeld toeslagen, leveren de welbekende koopkrachtplaatjes op.
De voorzitter:
Dan naar de BES.
Ambtenaar 9:
Dat zal ik voor mijn rekening nemen. Goedenavond, voorzitter.
De voorzitter:
Net als vorig jaar.
Ambtenaar 9:
Inderdaad, net als vorig jaar. Voor degenen die er nog niet zijn geweest: dat is nog steeds het mooiste stukje Nederland, met een helaas iets minder fraaie uitkomst naar aanleiding van de stemmingen in de Tweede Kamer vorige week. Ik had eigenlijk gortdroog binnen twee minuten een aantal feiten kunnen uitspugen met een aantal plussen en een aantal minnen en een aantal technische aanpassingen in het Belastingplan, totdat donderdagavond over het laatste amendement werd gestemd, waarmee het grootste deel van de belastingaanpassingen, met name de aanpassingen in tarief, instap tweede schijf enzovoort, met minimaal één jaar wordt uitgesteld. In dat amendement is een fout of een omissie geslopen, een gremlin, waardoor ik geen uitvoering kan geven aan de motie-Grinwis van vorig jaar om het minimumloon niet fiscaal af te laten romen. De bepaling die dat zou regelen is door dit amendement namelijk geschrapt. Dat betekent met zoveel woorden dat minimuminkomens vanaf 2025 belasting gaan betalen, terwijl we dat twee jaar geleden eigenlijk al hebben afgeschaft, en de hoogste inkomens wat extra belastingvoordeel krijgen. Deze omgekeerde Robin Hood heeft onze aandacht en we zullen proberen om daar waar het kan wat te sturen, maar op dit moment is dit gewoon de werkelijkheid. Het amendement is door de Minister van Financiën toegelicht aan de Kamer. Hij heeft gezegd: als u dit amendement aanneemt, dan gaan de minima belasting betalen en gaan ze er de facto dus op achteruit. De Tweede Kamer heeft toch conform voorgestemd. Met die werkelijkheid leef ik natuurlijk.
De meeste maatregelen in de slides hierna worden allemaal met minimaal een jaar uitgesteld. Dat zijn goede maatregelen. Het zijn veelal technische maatregelen. Er zitten wat maatregelen bij op het gebied van douane. Die gaan wel door. U ziet een aantal kleine zaken zoals de aanpassing in loonstamrechten, spaarvoorzieningenfondsen en de eindheffingsregeling in de loonbelasting. U moet beseffen dat de wetgeving op de BES-eilanden deels nog het oude Antilliaanse systeem is. Veel zaken zijn nog geregeld zoals ze in 1940 waren geregeld. Destijds konden ze prima worden uitgevoerd, maar anno 2024/2025 niet meer. Die gaan gelukkig wel door, dus die moderniseringsslag gaan we wel degelijk maken, maar de grote olifant in de kamer blijft het feit dat het amendement dat is ingediend ertoe leidt dat de motie van dezelfde indiener van vorig jaar simpelweg niet kan worden uitgevoerd. Dat is een hard gelag.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Heel veel dank voor de toelichting, maar ik begrijp niet helemaal wat er wel doorgaat en wat er niet doorgaat. Het lijkt nu net alsof alles er nog wel in zit. Misschien kunt u dat nog toelichten? Het gaat om vier slides.
Ambtenaar 9:
Ja, goede vraag, dank u wel. Laat ik maar even bij het begin beginnen; we gaan het boodschappenlijstje even af. Ter zake van de vastgoedbelasting: een forfaitaire heffing op onroerend goed, onderverdeeld in onroerend goed dat als een hotel wordt uitgebaat en overig. De verhoging voor hotels van 10% naar 11% gaat niet door.
Dan de opbrengstbelasting/AB-tarief. Voor de kenners onder ons: de opbrengstbelasting is de dividendbelasting op de BES-eilanden, een beetje uitgebreid met rente-uitgaven, maar het is gewoon een dividendbelasting. Die wilden we verhogen van 5% naar 7,5%, maar dat gaat voorlopig niet door. Hetzelfde geldt voor het aanmerkelijkbelangtarief. Om even de vraag kalt te stellen waarom die tarieven aan elkaar zijn gekoppeld: ze zijn indertijd, na 10-10-10, bewust laag gehouden om de economie van de eilanden niet te veel fiscaal te belemmeren. Dat was niet per se nodig, omdat de eilanden geen vennootschapsbelasting kennen, of geen winstbelasting als zodanig. Ik heb dat staatje rechtsonder er ter vergelijking even bij gezet. Die vergelijking gaat niet helemaal op, maar de combinatie vennootschapsbelasting en aanmerkelijkbelangtarief is in Nederland, maar ook in de andere overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk, behoorlijk hoger dan op de BES-eilanden. De reden waarom die vergelijking niet helemaal mank gaat, is omdat ook vennootschappen met onroerend goed vastgoedbelasting kunnen betalen. Die is onafhankelijk van de winst, maar toch geeft het wel een beeld, namelijk dat we het bewust laag hebben gehouden. Daar zijn we ook helemaal prima mee. Alleen de lichte verhoging van 5% naar 7,5% is niet geslikt op de eilanden, dus die wordt minimaal met één jaar uitgesteld.
Het begrip «eigen woning», een technische aanpassing, gaat gewoon door. De tariefstructuur is ook een element dat op dit moment even niet doorgaat. Wat was het plan? Het plan was om het minimuminkomen te koppelen aan de belastingvrije som, zodat minima nooit zouden worden geconfronteerd met belastingheffing, aangifte doen en aanslagen krijgen, omdat dat simpelweg vaak weinig opbrengt en de kosten vaak hoger zijn dan de opbrengsten. Om die koppeling te financieren, om daar budget voor te krijgen, is indertijd besloten om de instap van de tweede tariefschijf inkomstenbelasting te verlagen van meer dan 300.000 dollar naar 50.000 dollar. Dat zal een aantal mensen raken. We hadden berekend dat mensen met inkomens van ongeveer 75.000 dollar tot 78.000 dollar per jaar volgend jaar niet meer belasting zouden gaan betalen dan dat ze nu betalen. Ook die maatregel gaat niet door.
De maatregelen die op deze slide staan, gaan allemaal door. Dat zijn allemaal technische aanpassingen, om het maar even heel kort te zeggen. De douanewetgeving wordt ook lichtelijk aangepast met deze maatregelen, omdat er wat manco's zijn in de douanewetgeving, die de facto al sinds 1908 bestaat en sinds die tijd niet heel erg veel is geüpdatet.
De heer Schalk (SGP):
Eerst even over het amendement dat een probleem opleverde voor met name de minima. Juist de mensen die helemaal aan de onderkant zitten, worden daardoor eigenlijk het zwaarste geraakt. Begrijp ik dat goed?
Ambtenaar 9:
Ja, op dit moment kan ik de belastingvrije som niet aan het minimumloon koppelen. De belastingvrije som is op dit moment wat lager dan het minimumloon. Door de inflatiecorrectie als zodanig – SZW rekent met een hogere inflatie dan waarmee wij op het departement rekenen – lopen die bedragen steeds meer uiteen, waardoor de minimuminkomens ook nog eens per eiland een ander bedrag gaan betalen aan inkomstenbelasting.
De heer Schalk (SGP):
Bij het opstellen van het amendement is dit dus blijkbaar over het hoofd gezien op de een of andere manier. Ik geef er geen oordeel over op dit moment; ik vraag het alleen. En twee. Zou u vanuit uw kennis kunnen aangeven op welk moment zoiets gerepareerd kan worden? Dat is volgens mij geen politieke vraag. Ik kijk naar de voorzitter. Het is gewoon een neutrale vraag.
Ambtenaar 9:
Ik kan op de eerste vraag een neutraal antwoord geven: ik weet niet wat er is gebeurd waardoor het amendement op deze wijze is ingestoken, waarom er een bepaalde bepaling, een verwijzing naar een Romeinse II – onderdeel blabla – is opgenomen waardoor die eruit gaat. Dat kunnen we alleen maar aan de openbare lichamen zelf vragen. Die hebben iemand aangewezen die dat voor hen doet. Dus dat is mijn antwoord. Op dit moment – dan kijk ik ook even naar alle mensen om mij heen – heb ik weinig instrumenten om dat pas op 1 januari 2026 te repareren.
De voorzitter:
Meneer Schalk, een vervolgvraag?
De heer Schalk (SGP):
Ik zat natuurlijk zelf aan de Voorjaarsnota te denken, maar dat helpt niet.
Ambtenaar 9:
Los van het feit dat de maatregel terugdraaien ook iets kost, ongeveer 15 miljoen euro, structureel.
De heer Kroon (BBB):
Dat was ook mijn vraag: wat zijn consequenties als deze wet het niet haalt?
Ambtenaar 9:
In beide gevallen blijft de bepaling zoals die nu luidt bestaan, dus ook dat redt mij, of in dit geval ons, niet. De maatregel is er al uit. Als u dit hele plan wegstemt, dan is de maatregel er nog steeds uit, en dat is zonde voor de andere maatregelen, met name voor de technische aanpassingen die er wel toe doen. Dus ik zit echt een beetje in een vacuüm op dit moment.
De voorzitter:
Nog meer vragen?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Even voor het goede begrip. Mag ik het als volgt samenvatten? Ik ben wel verbaasd over dit kennelijk onbedoelde omgekeerde Robin Hood-amendement. Als we tegen dit wetsvoorstel zouden stemmen, dan helpt dat niet in die zin, want dan is het er ook uit en dus kan het op z'n vroegst gerepareerd worden met het volgende Belastingplan, in 2026, tenzij er iets mogelijk zou zijn met een novelle, maar dat is misschien ook ingewikkeld. Heb ik het zo goed begrepen?
Ambtenaar 9:
Ja, correct.
De voorzitter:
Dan gaan we over naar het volgende punt uit het Belastingplan.
Ambtenaar 8:
Ik begin met een maatregel die eigenlijk een administratieve vereenvoudiging is, althans zo is die beoogd. Het gaat om een vrijstelling in box 3 voor bepaalde vermogensrechten in verband met het herstel van aardbevingsschade. Daarmee worden bepaalde aanspraken uitgezonderd voor box 3. Dat is tegen de achtergrond van het gegeven dat aanspraken eigenlijk nooit rendement opleveren. Onder box 3, zoals we die nu kennen, kun je altijd met tegenbewijs je rendement laten bijstellen als het rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Omdat er bij deze vermogensrechten dus nooit rendement is en het anders voor de doelgroep in Groningen en Noord-Drenthe extra handelingen zou vereisen, stellen we voor om deze vrij te stellen.
De heer Baumgarten (JA21):
Dank voor de toelichting. Misschien een beetje een naïeve vraag, maar in hoeverre is dit goed af te schermen en wel of niet eventueel fraudegevoelig, als u begrijpt wat ik bedoel.
Ambtenaar 8:
Het is in die zin niet fraudegevoelig omdat die vermogensrechten er vanwege de overheid zijn, dus dat is op zich goed af te bakenen.
De heer Baumgarten (JA21):
Er kan niet van alles onder geschoven worden, bijvoorbeeld als ik een garage zou gaan verbouwen of dat soort dingen? Zo werkt het niet?
Ambtenaar 8:
Nee.
De heer Heijnen (BBB):
In het verlengde van de vorige vraag. Ik snap de maatregel en we staan er ook achter, maar zou dit wellicht tot een precedent kunnen leiden waardoor andere belastingplichtigen met soortgelijke vermogensrechten zich hierop zouden gaan beroepen op basis van het gelijkheidsbeginsel?
Ambtenaar 8:
Die vraag is ook tijdens de behandeling in de Tweede Kamer aan de orde gekomen, in de zin van: misschien is dit vergelijkbaar. Maar we denken dat we het, zoals we het voorstellen, dusdanig hebben afgebakend dat dat risico zo klein mogelijk is gemaakt. We zien ook geen dusdanig vergelijkbare gevallen dat we daar op dit moment bang voor zijn.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Ambtenaar 8:
De tweede is een vrij ingewikkelde maatregel, de fiscale oplossing voor eenverdieners. Eerder is al even aan de orde gekomen dat daarvoor een amendement is ingediend. Dat staat op de volgende slide. Ik beperk me op deze slide even tot het voorstel zoals het kabinet dat heeft gedaan. Beoogd was een fiscale oplossing voor de eenverdieners. Er is een probleem waarbij een bepaalde groep van ongeveer 6.000 belastingplichtigen onder het sociaal minimum kon komen. Dat kwam doordat er een verschil is tussen de algemene heffingskorting zoals die in het referentieminimumloon wordt gebruikt en de algemene heffingskorting zoals die in de praktijk uitwerkte.
Het is best een uitgebreid verhaal, dus ik zal het niet per stuk toelichten, maar in principe wil het kabinet voorkomen dat er mensen onder het sociaal minimum zitten, omdat dat heel onwenselijk is. Daarom hebben we een oplossing bedacht – dat is de volgende slide – waarbij een gedeeltelijke verruiming van de uitbetaling van de algemene heffingskorting is voorgesteld, die vervolgens jaarlijks wordt afgebouwd, gelijk met de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand. Dan worden die eigenlijk dus weer gelijkgetrokken. In het oorspronkelijke voorstel van het kabinet zaten daar een aantal voorwaarden bij om de doelgroep zo goed mogelijk te benaderen. Via het amendement dat hiervoor is behandeld, is een van die voorwaarden komen te vervallen, namelijk de samenloop. Oorspronkelijk werd het verminderd met de arbeidskorting, wat betekent dat mensen die werkten, buiten deze oplossing vielen. Met het amendement is die voorwaarde komen te vervallen, dus ook werkenden – dat zei u net ook al – kunnen er nu onder vallen.
Het is goed om bij deze maatregel te bedenken dat het niet het ei van Columbus is. Het is geen perfecte oplossing, want het vraagt best wel wat van het doenvermogen van burgers. Als je het bedrag in het lopende jaar zou willen ontvangen, moet je namelijk een voorlopige aanslag aanvragen. Dat is best wel ingewikkeld. De mensen bij de Belastingdienst die hiermee werken, merken dat het echt wel wat vraagt. Tegelijkertijd is er op dit moment geen betere oplossing voorhanden. Het vraagt dus wel wat van mensen, maar we hebben op dit moment gewoon geen betere oplossing.
De heer Baumgarten (JA21):
U zei in uw introductie dat het circa 6.000 mensen betreft. Iets later zei u dat het is opgerekt, zo zeg ik in mijn termen, naar werkenden. Worden die 6.000 er daarmee meer? Zo ja, hoeveel meer dan?
Ambtenaar 8:
Hoeveel meer dat er zijn, weet ik zo niet uit mijn hoofd, maar het zijn er wel aanzienlijk meer, ja.
De heer Schalk (SGP):
Het probleem is dat die eerste regeling alleen voor niet-werkenden was, dus voor mensen die in de bijstand zitten, met een uitkering, als eenverdiener. Dan gaat het om een gezin waarin een van beide partners een uitkering heeft en de ander zelfs niets. Die zakten dan helemaal onder dat niveau en nu gaat het voor allemaal gelden. Dat is volgens mij de simpele toelichting.
Ambtenaar 8:
Dat klopt helemaal. Dank u wel.
De heer Baumgarten (JA21):
Ik snap de achtergrond denk ik wel, maar als u zegt dat u niet weet hoeveel mensen er onder de werkingssfeer hiervan vallen, weet u dan wel wat de budgettaire gevolgen zijn?
Ambtenaar 8:
Laat ik het zo zeggen: ik weet dat op dit moment niet uit mijn hoofd. Wij weten natuurlijk wel hoeveel mensen eronder vallen en wat de budgettaire gevolgen zijn. Dat was volgens mij 100 miljoen, zeg ik uit mijn hoofd. Het gaat dus om een aanzienlijke vergroting van de doelgroep. Ik denk – dat is even invulling, hoor – dat het amendement ook bedoeld was om hiervan weer meer een inkomensinstrument te maken, terwijl de maatregel zoals het kabinet die had voorgesteld, bedoeld was om deze doelgroep gericht te helpen om niet meer onder het sociaal minimum te komen. Het doel van de maatregel is daarmee dus eigenlijk veranderd.
De heer Schalk (SGP):
Mag ik nog een aanvulling geven? Het gaat om 103 miljoen, maar pas in 2028. Het zit dus niet in de komende begroting. Dit is eigenlijk een voorschot op 2028. We moeten dus nog meer repareren, om het politiek te duiden.
De voorzitter:
Goed dat u dat nog even benadrukt, meneer Schalk.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Is het mogelijk – misschien is dit niet helemaal het goede moment, maar dan hoor ik dat wel van u – om te vragen om een kort briefje met de uitleg en de getallen waar de heer Baumgarten ook om vroeg, om dit amendement helemaal goed te kunnen begrijpen?
De heer Schalk (SGP):
Het is gewoon het amendement dat bij de stukken zit. Dat is ingediend. Daar zitten de berekeningen ook bij. Maar ik weet niet of die al toegevoegd zijn.
Ambtenaar 8:
Mijn suggestie is dat u korte vragen in het verslag opneemt. Dan heeft u drie dagen later antwoord.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Ik knik al, want dat is natuurlijk een goede suggestie.
De voorzitter:
Gemakkelijker kunnen we het niet maken. Zijn er nog meer opmerkingen? Nee? Gaat u vooral door.
Ambtenaar 8:
Dan gaan we naar de specifieke zorgkosten. Er zijn twee regelingen waarvoor het kabinet een vereenvoudiging voorstelt. Dat geldt voor medisch vervoer, dus vervoer voor een medische behandeling, en voor leefkilometers, dus voor extra vervoerskosten voor mensen met een beperking. In de huidige regeling is het zo dat mensen hun daadwerkelijke kosten moeten administreren en die moeten indienen bij de Belastingdienst. Dat heeft verschillende nadelen, zowel voor de Belastingdienst als voor de belastingplichtige. Dat zorgt gewoon voor extra veel administratie. Het is ook best wel ingewikkeld en moeilijk. Daarom stellen wij twee vereenvoudigingen voor. Voor het medisch vervoer gaan we kijken naar een kilometerprijs van € 0,23, als iemand autokosten wil aftrekken. Dat is dus een forfait van € 0,23. Mensen hoeven dan alleen nog maar de afgelegde reisafstand door te geven. Voor de leefkilometers gaan we naar een forfaitair bedrag van € 925 per jaar. Het enige wat mensen daarvoor hoeven te doen, is aantonen dat zij niet meer dan 100 meter zelfstandig kunnen lopen. Dat kunnen ze bijvoorbeeld met een bestaande gehandicaptenkaart doen of met zaken die zij al hebben, bijvoorbeeld bij de gemeente. Dat is dus een administratieve vereenvoudiging voor deze doelgroep.
We kunnen door naar de reiskosten voor bezoek. Daarvoor worden de voorwaarden iets versoepeld. In de huidige regeling is het zo dat een belastingplichtige en een zieke al bij het begin van de ziekte samen een huishouden moeten hebben om de reiskosten te kunnen aftrekken. Dat wordt versoepeld in de zin dat er nu een gezamenlijk huishouden moet zijn op het moment dat de verpleegde naar een voorziening gaat, dus iets later. Daarmee sluit het volgens mij beter aan bij de beleving van mensen. Dat is dus een kleine versoepeling.
Dan kunnen we naar het volgende punt, denk ik.
De voorzitter:
De heer Van Apeldoorn heeft nog een vraag.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ja, over het forfaitaire bedrag van € 925 per jaar, voor de leefkilometers. Waarop is dat gebaseerd? Dat is een forfaitair bedrag, begrijp ik. Kon je voorheen de daadwerkelijke kosten vergoed krijgen? Ik vraag mij af hoe men daarmee in de praktijk uitkomt. Is dit een verkapte bezuiniging? Ik bedoel dat het budgettair minder beslag legt. Kunt u dat toelichten? Begrijpt u de vraag?
Ambtenaar 8:
Ja, dat kan ik wel toelichten. In eerste instantie is gekeken naar het totale budgettaire beslag. Dat is gedeeld door het aantal gebruikers.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dat is 925?
Ambtenaar 8:
Nee. Vervolgens heeft het kabinet daar extra geld voor uitgetrokken, dus eigenlijk is dit een verruiming. In principe zou het bedrag, als je het budgetneutraal zou omzetten, rond de € 300 zijn. Het is nu € 925 geworden.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Maar de behoefte van mensen varieert feitelijk. De meeste mensen zullen hiermee uitkomen, maar een kleine groep, of misschien wel een redelijk grote groep, niet. Heeft u daar enig zicht op?
Ambtenaar 8:
Daar hebben we niet honderd procent zicht op. Maar doordat het bedrag dus drie keer zo hoog is geworden, hebben we wel het idee dat daarmee in een behoefte wordt voorzien.
De volgende slide gaat over het gedeeltelijke herstel van de 30%-regeling. Dat gebeurt onder andere naar aanleiding van een motie van een van uw leden. Ik ben even de naam kwijt.
De voorzitter:
Dat is de motie-Geerdink/Moonen.
Ambtenaar 8:
Ja, dat klopt. Toen u vroeg naar de moties en hoe die zijn verwerkt, dacht ik: daar kom ik nog op terug. Het is een beetje gek om nu nog te spreken van een 30%-regeling, want we gaan naar 27%. Oorspronkelijk was dit door de Tweede Kamer via een amendement versoberd naar een 30-20-10-regeling. Er is onder andere door uw Kamer dus gevraagd om een aanpassing. Het kabinet stelt nu voor om naar 27% te gaan.
Daarnaast is er nog een verhoging van de salarisnormen. Er zijn verschillende salarisnormen, maar de normale salarisnorm gaat naar € 50.400. Er is ook voorzien in overgangsrecht. Als je nu aan de salarisnorm voldoet, dan blijf je daar dus aan voldoen, ook al wordt die verhoogd. De eerste twee jaar heb je ook nog recht op 30% in plaats van 27%. In die zin is er volledig respecterend overgangsrecht.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de kansspelbelasting.
Ambtenaar 8:
Ja, dat is mijn laatste punt voor nu. Eigenlijk is dat ook een heel simpel punt. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken om een extra opbrengst van 200 miljoen voor elkaar te krijgen via de kansspelbelasting. Het tarief wordt daarvoor verhoogd van 30,5% naar 37,8%. In de augustusbesluitvorming heeft het kabinet besloten om het tarief per 1 januari minder te verhogen, dus niet naar 37,8% maar naar 34,2%. Vanaf 1 januari 2026 wil het kabinet dan een stap omhoog maken naar 37,8%. De insteek daarvan is dat de vergunninghouders daarmee iets meer tijd hebben om in te spelen op die ontwikkeling. Er is ook een impactanalyse gedaan door JenV in samenwerking met ons. Die is door Atlas uitgevoerd en die is op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer gestuurd. Ik weet niet zeker of deze ook naar uw Kamer is gestuurd. Anders moeten we dat nog doen. Uit die analyse komt naar voren dat de totale marktomvang eventueel kan groeien en dat de impact op deelmarkten, aanbieders en spelers heel divers is. De Belastingdienst verwacht daarom ook een toename van bezwaren en beroepsprocedures.
De voorzitter:
Dan de giftenaftrek.
Ambtenaar 6:
Ja, de giftenaftrek. Op dit moment zijn giften aan bijvoorbeeld een algemeen nut beogende instelling in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting aftrekbaar. Die regeling van de giftenaftrek is geëvalueerd. De conclusie daarvan was dat de regeling in wezen niet doelmatig was. De bang for the buck was dus beperkt. Bovendien was de regeling complex en lastig uitvoerbaar. Daardoor heeft het kabinet in het hoofdlijnenakkoord aanvankelijk besloten om de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting en het zogenoemde «geven uit de vennootschap» te beperken en te uniformeren. Daarmee zouden eerste stappen worden gezet. Dat is in het hoofdlijnenakkoord budgettair ingevuld met 250 miljoen. In de augustusbesluitvorming is de versobering van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting weer volledig teruggedraaid. Zoals u ziet op de volgende slide, blijft de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting in stand als gevolg van een amendement van de leden Grinwis, Stoffer en Inge van Dijk in de Tweede Kamer. Het plafond voor de periodieke giftenaftrek is in 2023 afgetopt op € 250.000. Dat wordt met het amendement verruimd naar 1,5 miljoen. In wezen wordt daarmee het aanvankelijke kabinetsvoornemen van de regeling «geven uit de vennootschap», die in 2024 is ingegaan, weer ongedaan gemaakt. Dus de giftenaftrek zoals die in de inkomstenbelasting was, blijft bestaan, maar wordt verruimd naar 1,5 miljoen. De giftenaftrek in de vennootschapsbelasting blijft ook bestaan.
De voorzitter:
Dat lijkt me duidelijk.
De heer Baumgarten (JA21):
Wat zijn de gederfde inkomsten van het als het ware terugdraaien van de beperking van de giftenaftrek in de vpb? Hoe worden die dan gedekt in dit amendement?
Ambtenaar 6:
Dan kijk ik even naar mijn collega voor de budgettaire cijfers.
Ambtenaar 1:
Ik moet even op zoek naar de precieze cijfers. Die zijn inderdaad in het amendement gedekt. Ik moet zelf even precies opzoeken waar die staan. Volgens mij zitten die ook in de stukken.
De voorzitter:
Komt eraan, meneer Baumgarten. Zijn er andere vragen?
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik heb gewoon even een praktische vraag. Dit betekent dus dat voor het huidige jaar, 2024, geven uit de vennootschap wel mogelijk is. Dat is dus één jaar het geval. Heb ik dat goed begrepen?
Ambtenaar 6:
De regeling «geven uit de vennootschap» heeft inderdaad één jaar bestaan.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Het jaar is nog niet voorbij.
Ambtenaar 6:
Ja, dit jaar. 2024.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik verwacht dan dus dit jaar nog allerlei... Als mensen dit voornemens zijn, gaan ze nú geven.
Ambtenaar 6:
Dat zou kunnen, ja. Overigens kun je dat in een komend jaar opnieuw doen. Alleen heeft geven uit de vennootschap als gevolg dat een gift die in de vennootschapsbelasting niet aftrekbaar is... Althans, giften zijn maar aftrekbaar tot een ton; dat blijft zo. Giften daarboven zijn niet aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting, maar worden dan voor de dividendbelasting en voor de heffing van aanmerkelijke belangen in box 2 in de inkomstenbelasting niet bij de heffing betrokken. Maar dat gaat dus vanaf 1 januari wel gebeuren. Maar het is voor gevers in dat geval wel mogelijk om gewoon gebruik te maken van de giftenaftrek in box 1 voor de gift die ze dan vervolgens privé doen.
Overigens, de budgettaire dekking van dit amendement zat in de beperking van de MIA en VAMIL, en in het niet-indexeren van de pensioengrens, de aftoppingsgrens. Maar om welke bedragen het precies gaat, durf ik op dit moment niet te zeggen.
Ambtenaar 1:
Ik krijg de goede bedragen net niet bij elkaar. Het gaat om ongeveer 50 miljoen per jaar. Maar ik moet even de precieze aantallen opzoeken.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Is er een specificatie van die 50 miljoen en ook van de beperking van de pensioenaftopping? Dat is natuurlijk een raar ding.
Ambtenaar 1:
Ik had het hier inderdaad over de onderdelen van de giftenaftrek, omdat we daarover spraken. We hebben een onderdeel van wat het betekent voor de giftenaftrek in de vpb. We hebben het onderdeel van het verhogen van het plafond naar 1,5 miljoen. Ook hebben we het niet-indexeren binnen het pensioen. Die kunnen we alle drie apart geven.
Ambtenaar 6:
Ik heb hier de cijfers voor me gekregen van de budgettaire gevolgen van het amendement. De MIA en VAMIL zijn met 10 miljoen versoberd. Dat gebeurt door middel van een versobering van de Milieulijst. Er komt 33 miljoen uit het twee jaar niet-indexeren van de aftoppingsgrens pensioenopbouw.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, kassa!
De voorzitter:
We gaan door met het volgende punt.
Ambtenaar 7:
Herziening diensten aan onroerende zaken. Dan is het misschien goed om even uit te leggen wat «herziening» is in btw-termen. «Herziening» wil voor de btw zeggen dat je de btw-aftrek gedurende een aantal jaren volgt. Dus stel dat je een laptop koopt voor jouw bedrijf, dan mag je al die btw in aftrek brengen als je ’m op dat moment gebruikt voor het verrichten van voor de btw belaste prestaties. Maar dan kijken we vier jaar daarna nog wel of je ’m nog steeds gebruikt voor belaste prestaties. Ben je ’m voor vrijgestelde prestaties gaan gebruiken, dan wordt die initiële aftrek gecorrigeerd. Dat hebben we voor laptops en alle roerende zaken. We hebben dat ook voor onroerende zaken, maar we hebben dat op dit moment niet voor diensten. Met deze maatregel wordt voorgesteld om dat ook voor diensten te gaan introduceren. De aanleiding daarvoor is geweest dat er met belastingconstructies gebruik wordt gemaakt van het feit dat er geen herziening voor diensten is. Dat zien we met name bij panden die worden verbouwd tot woningen. Als je die woningen meteen zou gaan verhuren als woningen, is dat een vrijgestelde prestatie. Dan zou je dus de btw op de verbouwingskosten niet in aftrek mogen brengen. De verbouwingskosten kunnen natuurlijk aanzienlijk zijn, dus de btw ook. Voordat die nieuwbouwwoningen als woningen worden verhuurd, worden die dus eerst voor korte tijd als shortstay verhuurd. Dan wordt er dus wat aanvullend dienstbetoon aan toegevoegd. Shortstayverhuur valt, net als hotels, onder het verlaagde tarief. Dan heb je dus opeens een belaste prestatie, belast tegen het verlaagde tarief, en kan je al die btw op de verbouwingskosten, in aftrek kan brengen. Omdat we niet herzien op diensten – een verbouwing is een dienst – komen we daar dus niet meer op terug. Dus als je na een halfjaar of een jaar zegt dat je het alsnog als woningen gaat verhuren, kunnen wij niet meer terugkomen op de btw die in eerste instantie in aftrek is gebracht. Dat beoogt deze maatregel dus te voorkomen.
Dit was de aanleiding, ook in het kader van wat het kabinet heeft laten onderzoeken over fiscale constructies en de taakstelling die daaraan verbonden was. Tegelijkertijd werkt de maatregel breder en de andere kant op, bijvoorbeeld als je iets in eerste instantie gebruikt voor vrijgestelde prestaties, zoals een verbouwing. Stel dat een ziekenhuis kantoorpanden laat bouwen, die eerst vrijgesteld worden gebruikt, maar op een gegeven moment de kantoorpanden niet meer nodig heeft en die met btw gaat verhuren aan een derde, dan kan dat ziekenhuis vanaf dat moment ook zeggen: dan krijg ik alsnog een deel van de btw op de verbouwingskosten terug, die ik in eerste instantie niet had teruggekregen. Het werkt dus beide kanten op: het kan in het voordeel zijn van de ondernemer, van de belastingplichtige in de btw, en in het nadeel.
Voor dit proces hebben we zowel een internetconsultatie als een stakeholdersbijeenkomst gehouden. Uit beide zijn ook aanpassingen voortgevloeid. We hebben dingen met name nader toegelicht, maar er is ook een voorwaarde toegevoegd aan de werking van de maatregel. Die staat onder het kopje werking. Het gaat dus om diensten die aan onroerende zaken worden verricht, met name verbouwingskosten. Het moet gaan om diensten die minimaal € 30.000 kosten. Die op diensten voor een lager bedrag gaan we dus niet herzien. Naar aanleiding van de internetconsultatie en de stakeholdersbijeenkomst is daaraan toegevoegd dat diensten de onroerende zaken meerjarig moeten dienen. Uit met name de stakeholdersbijeenkomst bleek bijvoorbeeld het volgende. Als je een heel groot gebouw hebt en je een glazenwasser de opdracht geeft alle glazen te wassen, dan is die daar een paar weken mee bezig en kan dat al meer dan € 30.000 kosten. Daarover hebben we dus gezegd: het moet ook gaan om diensten die de onroerende zaak meerjarig dienen. Glazen wassen moet een paar maanden later weer, dus het is duidelijk dat die dienst niet meerjarig is.
Deze maatregel heeft impact op ondernemers. Die moeten nu al bijhouden of ze eventueel moeten gaan herzien als ze een roerende of onroerende zaak kopen. Dat moeten ze dan ook gaan doen voor diensten. Die zullen ze dus ook moeten gaan bijhouden. Dat sluit natuurlijk wel aan bij de bestaande systematiek voor roerende en onroerende zaken. Die nemen we helemaal over. Daarvoor is dus geen nieuwe systematiek. Als jij jouw onroerende zaak alleen maar voor belaste of vrijgestelde prestaties gebruikt, heb je er in de praktijk natuurlijk geen last van. Je wordt pas geconfronteerd met die herziening als je wisselt van belast naar vrijgesteld of van vrijgesteld naar belast. We gaan dan namelijk kijken of je in eerste instantie te weinig of te veel hebt afgetrokken.
De heer Heijnen (BBB):
Dank voor de toelichting. Ik heb een aantal vragen hierover. De btw is een van de weinige echt Europese belastingen. Er is ook wat Europese jurisprudentie van na de datum van het wetsvoorstel. U bent ongetwijfeld bekend met het arrest-Drebers.
Ambtenaar 7:
Zeker.
De heer Heijnen (BBB):
Daarin is bepaald dat de herzieningstermijn bepaald wordt door de economische levensduur. Dat kan langer of korter dan vijf jaar zijn. Hoe werkt dat uit op de vijf jaar die er nu in staat?
Ambtenaar 7:
Dat is een hele goede vraag. Ik ben ervan onder de indruk dat u dat arrest kent. In dat arrest heeft het Hof van Justitie inderdaad gezegd: je moet dan dezelfde termijn hanteren als voor de onderliggende zaak. In dit voorstel staat een herzieningstermijn van vijf jaar voor diensten, maar het kan zijn dat een verbouwing wel tien jaar meegaat. Daarover hebben we gezegd: dat passen we niet aan, want als we dat voor alle ondernemers van vijf naar tien jaar aanpassen, dan krijgen alle ondernemers te maken met een langere herzieningstermijn. Wel is het zo dat ondernemers die belang hebben bij die tien jaar, zeggen: ik heb het in eerste instantie zes jaar lang voor vrijgestelde prestatie gebruikt, maar ik ga het nu voor belaste prestaties gebruiken. Dan kunnen ze belang hebben bij de langere termijn van tien jaar. Dan kunnen ze zich daarop beroepen. Dat ze zich daarop kunnen beroepen, volgt automatisch uit de richtlijn, maar dat zal worden verduidelijkt in het beleidsbesluit dat geldt voor onroerende zaken en btw. Dan staat dat daar duidelijk in.
De heer Heijnen (BBB):
Dank voor de toelichting. Ik heb een vervolgvraag daarop, ook gezien Europese jurisprudentie. De definitie van «investeringsgoed» zoals die nu in het wetsvoorstel zit, is toch wel wat anders dan Europees is besloten. Volgens mij kun je jezelf bij een aantal voorbeelden die worden genoemd – denk aan schilderwerk – afvragen of het Europees gezien een investeringsgoed is in sommige situaties. Hoe gaat u daarmee om?
Ambtenaar 7:
Wij hebben voor de vraag gestaan hoe gedetailleerd we dat gaan regelen. Je zou het heel gedetailleerd in kunnen vullen, op grond van de richtlijn. Op grond van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie hebben wij gedacht: je kan het een stuk simpeler regelen door alleen maar diensten te nemen die meer zijn dan € 30.000 en die meerjarig dienen. Stel dat een schilderbeurt meer dan € 30.000 is. Die zal normaal gesproken meerjarig dienen; je hoopt dat zo'n schilderbeurt meer dan één jaar meegaat en dat je niet elk jaar opnieuw hoeft te schilderen. Als je een hotel direct aan zee hebt, wordt dat misschien een beetje een ander verhaal. Dat meerjarig dienen geeft de ruimte om te zeggen: in mijn geval is dat anders. Wij denken dat het voldoende aansluit bij de ruimte die de jurisprudentie daarin biedt. Wij denken dat het tegelijkertijd de regeling zo simpel mogelijk houdt. Als je dat helemaal in zou vullen, moet je eigenlijk elke keer een beslisboom aflopen, bij elke dienst die je afneemt. Dat zou de administratieve lasten wel erg vergroten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we naar het opheffen van meerdere posten, het verlaagde btw-tarief.
Ambtenaar 7:
De pièce de résistance! In het Belastingplan zit een voorstel om voor een groot aantal posten het verlaagde btw-tarief af te schaffen. De achtergrond daarvan is budgettair, om andere maatregelen te kunnen dekken. De verlaagde btw-tarieven zijn vorig jaar geëvalueerd door onderzoeksbureau Dialogic. Daar kwam als algemene conclusie uit dat de verlaagde btw-tarieven niet doelmatig zijn. Soms zijn ze wel doeltreffend, maar dan tegen hoge kosten. Mijn collega zei het net al: weinig bang for the buck. Dat is de vertaling van: niet doelmatig of niet efficiënt.
De voorzitter:
Dat onderzoek had de heer Bolkestein in de Europese Commissie vijftien jaar geleden ook al laten uitvoeren, met hetzelfde resultaat.
Ambtenaar 7:
Er is eerder onderzoek gedaan, waaruit blijkt dat verlaagde btw-tarieven wel werken, maar het is een duur beleidsinstrument.
Op de slide zien we de boeken. Het geldt ook voor kranten, tijdschriften, podiumkunsten, musea, festivals en kunstvoorwerpen. Er zijn alleen uitzonderingen voorzien voor kermissen, attractieparken, dierentuinen, circussen en bioscopen. Ten aanzien van deze maatregel is er in de Tweede Kamer natuurlijk heel veel gediscussieerd. Dat heeft erin geresulteerd dat de motie van Inge van Dijk is aangenomen. De Minister heeft tijdens de plenaire behandeling aangegeven dat het kabinet de motie zo interpreteert dat die ziet op deze diensten, dus op de culturele prestaties.
We komen zo meteen nog op de hotels en de logies. Daarvoor zou die opdracht niet gelden.
De voorzitter:
Dat had ik ook begrepen.
Ambtenaar 7:
Ten aanzien van de sport is het, denk ik, goed om stil te staan bij het volgende. Het geldt ook voor sportprestaties. Het geldt alleen voor de commerciële sportprestaties. Die vallen op dit moment onder het verlaagde btw-tarief. De sportactiviteiten die worden aangeboden door niet-commerciële organisaties, die dus niet naar winst streven, zoals de voetbalvereniging, de hockeyvereniging, de volleybalvereniging en de badmintonvereniging, vallen niet onder het verlaagde btw-tarief, omdat ze daarvan zijn vrijgesteld. Dat blijft zo. Dat verandert niet. Daarvoor geldt een btw-vrijstelling. Daarvoor is geen wijziging voorgesteld.
Dan de logies. Ik wil een misverstand wegnemen. Er zijn op dit moment twee posten in de Wet op de omzetbelasting die zien op logies en kamperen. Dat zijn al twee aparte posten. Maar in de praktijk is er nu natuurlijk geen belang bij dat onderscheid, want beide vallen onder het verlaagde tarief. In het hoofdlijnenakkoord staat dat de logies, de hotels, naar het algemene tarief gaan, maar dat kamperen in het verlaagde btw-tarief blijft. We hebben te maken met een spectrum: aan de ene kant heb je een luxehotel, waarbij iedereen een heel duidelijk beeld heeft, en aan het andere eind van het spectrum heb je iemand die op zijn fietsje aankomt, daar een heel klein tentje vanaf haalt, dat tentje opzet en daarin gaat liggen. Maar in dat spectrum zitten nog allerlei tussenvormen. Denk aan vakantiehuisjes, stacaravans, ingerichte caravans en ingerichte tenten. Omdat er nu een onderscheid gaat ontstaan, moeten we ergens een demarcatie trekken. In de maatregel staat dat die demarcatie wordt getrokken naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad uit 2007. Het gaat om de vraag of je je eigen accommodatie meeneemt of niet. Als je aankomt op een camping, je je eigen tent bij je hebt en je die opzet, dan is het kamperen. Dat blijft vallen onder het verlaagde tarief. Maar als je bij een camping aankomt en er al een ingerichte tent voor je klaarstaat die je gaat gebruiken, dan is het logies en valt het onder het algemene btw-tarief.
Mevrouw Moonen (D66):
Geldt dat zowel voor tenten als voor caravans?
Ambtenaar 7:
Ja, het gaat puur om de vraag of je ergens aankomt met je eigen accommodatie. Als je je eigen caravan achter je auto hebt hangen, dan is het kamperen en is het verlaagde tarief van toepassing. Maar als er al een kampeerauto of een caravan op je staat te wachten, dan valt het onder het algemene tarief.
Mevrouw Moonen (D66):
De Raad van State is hier wel kritisch over. De Raad van State is op dit punt heel kritisch over de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid.
Ambtenaar 7:
Er zal ongetwijfeld in de praktijk een discussie ontstaan over de vraag wat wat is, maar dat krijg je op het moment dat... Nu vallen ze allebei onder het verlaagde tarief. Die discussies zouden in theorie nu ook kunnen ontstaan, maar die zijn in de praktijk totaal niet relevant. Ze worden echter nu wel relevant. Wij denken dat we met deze... Je moet ergens een lijn trekken. Wij denken dat dit de meest begrijpelijke demarcatie is, maar er zullen ongetwijfeld ondernemers zijn die dit ter discussie gaan stellen.
De voorzitter:
Wat als mijn oom mijn caravan naar de camping brengt, hem helemaal inricht en ik vervolgens met mijn vrouw kom aanrijden en een totaal bewoonbaar pakket aantref?
Ambtenaar 7:
Dan zou ik, als ik u was, in ieder geval mijn geld terugvragen.
De voorzitter:
Het enige juiste antwoord is gewoon één uniform tarief. Daar ben ik al sinds jaar en dag van overtuigd.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
U neemt mij de woorden uit de mond, voorzitter, maar dat terzijde.
Ik heb daarstraks al iets gezegd over de raming van de opbrengsten. In hoeverre is bij die raming realistisch rekening gehouden met de weglekeffecten naar België en Duitsland? Denk aan hotels en logies vlak over de grens. Het prijsverschil wordt heel groot als je naar de tarieven in het buitenland kijkt, in dit geval Duitsland en België. Is daar voldoende rekening mee gehouden? Mensen kunnen bepaald gedrag vertonen.
Ambtenaar 1:
Ja, dat was volledig in beeld. Er is ook gekeken naar welke studies er zijn over de prijselasticiteit en naar de effecten vlak over de grens en verder. Er zit inderdaad een weglekeffect in deze raming en dat is substantieel. Dat klopt. Daar is rekening mee gehouden.
Mevrouw Moonen (D66):
We krijgen ook best veel berichten binnen van scholen die met schoolkinderen naar accommodaties gaan. Voor die accommodaties, waar schoolkampen worden gehouden, geldt nu ook dat hogere tarief. Kent u dat effect? Want wij ontvangen daar veel berichten over. Scholen zijn daar zeer bezorgd over. Ze zijn bang dat het schoolkamp niet meer door kan gaan.
Ambtenaar 1:
We moeten even uitkijken, want er worden twee dingen door elkaar gehaald. Zoals ik net al aangaf, raam ik de budgettaire inkomsten voor de schatkist. Daarbij is dit niet het grote effect. De vraag of dit een maatschappelijke betekenis kan hebben, is echt een andere vraag. Ik probeerde hier net antwoord te geven op de vraag waar wij de ramingen voor de budgettaire effecten geven. Daarbij is dit niet het grote effect.
De voorzitter:
U wilt nog wat toevoegen, begrijp ik.
Ambtenaar 7:
De btw-tarieven zijn afhankelijk van de prestatie en niet van degene die de prestatie afneemt. Als hier de prestatie is dat je een accommodatie ter beschikking stelt, gaat dit naar het algemene btw-tarief en gaat dus ook een school waarschijnlijk een hoger tarief betalen als de betreffende ondernemer dat doorberekent.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik wil even terugkomen op wat eerder in de briefing werd gezegd over het overgangsrecht. Als ik het goed begrepen heb, is op basis van de motie van Inge van Dijk de inzet dat bij de Voorjaarsnota het verhoogde btw-tarief op die verschillende posten, cultuur, media en sport, wordt teruggedraaid. Omdat dit sowieso pas per 1 januari 2026 zou ingaan, geldt dat dus voor het volgende Belastingplan. Iedereen die gedurende het jaar 2025 kaartjes koopt voor concerten of andere culturele evenementen of wat dan ook, zal het volledige tarief moeten betalen. Dat geldt dan eigenlijk voor heel 2025. Ook krijg je geen restitutie. Feitelijk gaat die verhoging voor veel mensen wel in per 1 januari 2025 gedurende het jaar 2025. Dat heb ik goed gezien, toch?
Ambtenaar 7:
Ja, dat is correct. Ik heb daar ook een sheet over. In het hoofdlijnenakkoord is de volledige budgettaire opbrengst van de maatregel voor cultuur en sport 1,2 miljard. Die is ingeboekt vanaf het jaar 2026, gelijk voor het hele bedrag. Dat betekent dat voor voorstellingen en dergelijke die in 2026 plaatsvinden, maar waarvoor in 2025 vooruit wordt betaald, al het algemene tarief van toepassing moet zijn. Dus het overgangsrecht, dat onderdeel is van het Belastingplan, regelt dat vanaf 1 januari 2025 voor voorstellingen die plaatsvinden in 2026 en later, maar waarvoor een vooruitbetaling wordt ontvangen in 2025, het algemene btw-tarief van toepassing is, om in 2026 die volledige opbrengst te realiseren. Dit onderdeel staat inderdaad in het Belastingplan en zal dan op 1 januari van kracht worden. Dat betekent dat voor vooruitbetalingen die vanaf dat moment worden ontvangen, het algemene btw-tarief geldt – wettelijk gezien althans.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Geldt dit ook voor andere vooruitbetalingen? Je kunt van alles vooruitbetalen. De vraag is hoe breed dat effect dan is.
Ambtenaar 7:
De overgangsmaatregel die in het Belastingplan staat, ziet op alle prestaties die op 1 januari 2026 naar het algemene btw-tarief gaan. Dat geldt inderdaad voor hotels, cultuur en sport.
De voorzitter:
Ik zie dat er geen vragen meer zijn. Dan kunnen we naar de overdrachtsbelasting op wonen.
Ambtenaar 7:
Die mag ik ook doen. Het wetsvoorstel voorziet dankzij de tweede nota van wijziging in het toevoegen van een extra tarief in de overdrachtsbelasting. Een aantal van u zal zich ongetwijfeld herinneren dat we heel lang één tarief in de overdrachtsbelasting hebben gehad. Dat kan ik mij ook herinneren. Maar inmiddels zijn het er een paar meer en is het dit tabelletje geworden. Doelstelling van dit extra tarief in de overdrachtsbelasting, het tarief van 8%, is om de belastingdruk op de bouw en de verkrijging van huurwoningen te verlagen. Deze maatregel zal dan ook ingaan per 1 januari 2026. De tarieven in de overdrachtsbelasting zien er dan als volgt uit. Je moet je dan eerst afvragen of er sprake is van de verkrijging van een woning. Zo niet, dan geldt het algemene overdrachtsbelastingtarief van op dit moment 10,4%. Is het wel een woning, dan is de vraag of je er zelf in gaat wonen als koper, als verkrijger. Als dat niet zo is, dan gaat dit tarief gelden van 8%. Dat is met name gericht op de verhuur van woningen. Ga je er wel zelf wonen, dan zijn er nog twee smaken over. Dan kun je in het 2%-tarief vallen, tenzij het is vrijgesteld. Het is vrijgesteld – dat is de onderste optie – als de startersvrijstelling van toepassing is en die geldt met name voor mensen tot een leeftijd van 35 jaar. Dus dat is hoe de overdrachtsbelasting er dan uit komt te zien, na deze maatregel.
De voorzitter:
De heer Heijnen.
De heer Heijnen (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik kan me ook nog herinneren dat we met één tarief in de overdrachtsbelasting te maken hadden. Het zijn er inmiddels vier, als je de vrijstelling als 0% ziet. Dat is volgens mij meer dan in de btw. Is ooit gekeken wat het budgettair betekent als we weer terug zouden gaan naar één overdrachtsbelastingtarief van 6%?
Ambtenaar 7:
Nee, ik kan me niet herinneren dat daarnaar gekeken is. Collega, weet jij dat?
Ambtenaar 1:
Dat hebben we niet op die manier doorgerekend.
De voorzitter:
Dan meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter, een omineuze vraag. Ik heb zelden gezien dat een motie van een Kamerlid, in dit geval van mijzelf, zo snel is uitgevoerd. Ik geloof dat die in juni is ingediend, bij de Wet betaalbare huur, en hij is spoorslags ingevoerd. In mijn achterhoofd zit dezelfde vraag als mijn collega stelde. Ik hoop dat dit op weg gaat naar een versimpeling naar 6%, want dit is ook een astronomisch tarief.
De voorzitter:
Dat is een politieke uitspraak en daar hoeft een departementsambtenaar geen antwoord op te geven. Zijn er nog meer vragen?
Ambtenaar 7:
We hebben nog één overdrachtsbelastingmaatregel te bespreken en dat is de kavelruilvrijstelling. De kavelruilvrijstelling is een vrijstelling in de overdrachtsbelasting wanneer in het landelijk gebied drie of meer partijen met elkaar overeenkomen dat ze grond met elkaar gaan ruilen of andere onroerende zaken. Meestal wordt dat gedaan omdat het voor alle partijen gunstiger is om stukken grond met elkaar te ruilen. Wat we in de praktijk zien, is dat daar ook gebruik van gemaakt wordt in situaties die niet zijn beoogd, bijvoorbeeld om woningen te verkrijgen zonder dat er overdrachtsbelasting verschuldigd is. Er worden dus constructies toegepast om gebruik te maken van deze vrijstelling waar dat niet is beoogd. Daarom wordt voorgesteld om die kavelruilvrijstelling aan te scherpen, zodanig dat die alleen nog maar geldt als die onroerende zaken – dat kan grond zijn of dat kunnen panden zijn – worden gebruikt in het kader van de landbouw. Op het moment dat die zaken worden verkregen, begint ook de teller te lopen en wordt tien jaar lang gevolgd of ze nog steeds voor de landbouw worden gebruikt. En als ze aan landbouwgebruik worden onttrokken, dan ben je alsnog de overdrachtsbelasting verschuldigd. Daarop is één uitzondering. Als dat onttrekken aan de landbouw het gevolg is van overheidsingrijpen, bijvoorbeeld als de overheid een maatregel neemt op basis waarvan je met je landbouwbedrijf kan stoppen, dan klapt die val niet dicht en dan mag je de vrijstelling die je bijvoorbeeld drie jaar geleden gekregen hebt, gewoon houden.
De voorzitter:
Dat lijkt me logisch. Zijn er nog vragen? De heer Heijnen.
De heer Heijnen (BBB):
Overheidsingrijpen, is dat onteigening of ook vrijwillige opkoop?
Ambtenaar 7:
Beide.
De voorzitter:
Dank. Dan de volgende spreker.
Ambtenaar 6:
Van de percentages in de btw en de ovb gaan we naar de percentages in de vpb. En inderdaad, het gaat over de earningsstrippingmaatregel. Die volgt overigens ook uit een Europese richtlijn, net als de btw, en wel de eerste Europese richtlijn antibelastingontwijking, ook wel ATAD 1, Anti-Tax Avoidance Directive, genoemd, die weer het gevolg was van de Base erosion and profit shiftingmaatregelen van de OESO. Pardon my French, maar dat is nou eenmaal hoe het genoemd wordt. De earningsstrippingmaatregel zit in de vennootschapsbelasting en is een renteaftrekbeperking. Vennootschappen kunnen doorgaans hun rente als kosten in aftrek brengen, tenzij er een beperking tegenover staat en dit is een van de beperkingen in de vennootschapsbelasting. Als gevolg van deze beperking kun je het saldo aan rente niet in aftrek brengen voor zover het meer bedraagt dan 1 miljoen – dat is de drempel – of 20% van de gecorrigeerde winst, de EBITDA, de Earnings Before Interest, Taxation, Depreciation and Amortization. Uit de ATAD volgt in principe dat je dat moet doen tot een drempel van 3 miljoen en 30%. Nederland heeft dit aanvankelijk, in 2019, iets strenger dan de richtlijn voorschrijft geïmplementeerd met een drempel van 1 miljoen en 30%. In 2022 is als gevolg van de motie-Hermans de earningsstrippingmaatregel verder aangescherpt tot een percentage van 20%. In het hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet ervoor gekozen om de earningsstrippingmaatregel weer te versoepelen van 20% naar 25%.
In het Belastingplan zat aanvankelijk ook een antifragmentatiemaatregel. Dat was een antimisbruikmaatregel die beoogde te voorkomen dat je meermaals gebruikmaakt van de drempel van 1 miljoen in het geval dat je niet één vennootschap gebruikt, maar meerdere vennootschappen, zoals in de vastgoedsector vaker voorkomt. Die maatregel was bedoeld om dat tegen te gaan. Die maatregel is door de Tweede Kamer met een amendement uit het Belastingplan gehaald. Dat leidde tot een budgettaire derving. Die budgettaire derving is gedekt door het percentage van de earningsstrippingmaatregel niet op 25% te zetten, maar op 24,5%.
In het voorbeeld is goed te zien hoe die drempel wordt toegepast. Stel dat je bijvoorbeeld kunt uitgaan van 20% van de gecorrigeerde winst. In het tweede voorbeeld heb je een gecorrigeerde winst van 15 miljoen en een saldo aan rente van 7 miljoen. Dat is meer dan 1 miljoen, maar 20% van 15 miljoen is 3 miljoen. Dan mag je dat jaar 3 miljoen in aftrek brengen. Vervolgens ben je de rente van 4 miljoen, die je niet kunt aftrekken, niet kwijt. Die mag je tot in de eeuwigheid voortwentelen. Dat wil zeggen dat je die dit jaar niet in aftrek mag brengen, maar wel in elk jaar dat hierop volgt. Op de volgende slide is het effect te zien van de verruiming van de maatregel. Je kunt dus dit jaar meer rente in aftrek brengen dan in een eerder jaar.
Ik pauzeer even voordat ik naar de volgende maatregel ga, om te kijken of er vragen zijn.
De heer Martens (GroenLinks-PvdA):
Mijn vraag gaat hier niet over. Dit was helemaal helder. Ik herinner mij een discussie van een paar jaar geleden over woningcorporaties, die hier ook onder vielen en die veel lenen via het WSW. Is wat hier wordt geschetst nog steeds integraal van toepassing op woningcorporaties of is daar iets in veranderd in de tussentijd?
Ambtenaar 6:
De earningsstrippingmaatregel is ook van toepassing op woningcorporaties. De cijfers liggen nu, als gevolg van de verruiming naar aanvankelijk 25%, in de orde van grootte van 450 miljoen, waarvan ongeveer 70 miljoen terecht zou komen bij woningcorporaties. Deze verruiming slaat dus voor een aanzienlijk deel neer bij woningcorporaties. Die kunnen daardoor meer rente aftrekken. De maatregel is inderdaad ook integraal van toepassing op woningcorporaties.
Dan gaan we naar het volgende onderwerp, de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Het gaat specifiek om een maatregel die de samenloop tussen drie op zichzelf al ingewikkelde dingen regelt, namelijk de Wet homologatie onderhands akkoord, de kwijtscheldingswinstvrijstelling en de verliesverrekeningsregels die als gevolg van de commissie-Ter Haar zijn aangepast in de vennootschapsbelasting. Ik kan begrijpen dat u me niet meer helemaal volgt, maar de Wet homologatie onderhands akkoord – ik maak het een beetje platter dan hoe genuanceerd het eigenlijk is – regelt dat je, op het moment dat je failliet dreigt te gaan en met een aantal schuldeisers wil toewerken naar herstructurering van je schulden, andere schuldeisers kunt meekrijgen om een akkoord te bereiken om weer door te gaan. Op het moment dat je dat doet en de schulden worden kwijtgescholden, leidt dat tot winst bij degene die de schulden heeft. Daar is een voorziening voor in de vennootschapsbelasting, namelijk een kwijtscheldingswinstvrijstelling, maar door de samenloop met de verliesverrekeningsregels uit Ter Haar kan het ertoe leiden dat je onder omstandigheden toch belasting moet betalen. Dat knelt. Dat hebben we in de krant kunnen lezen. Dat heeft er ook toe geleid dat er onder omstandigheden niet zo'n akkoord kon worden gesloten. Daar is ook in de Tweede Kamer aandacht voor geweest. Wij zijn daarvoor met een oplossing gekomen.
Ik zal aan de hand van drie voorbeelden hopelijk voor u iets inzichtelijker maken hoe dat dan werkt. In voorbeeld 1 is te zien dat er een kwijtscheldingswinst is van 6 miljoen. Een vordering wordt kwijtgescholden. Er staan nog verrekenbare verliezen op de lat bij de vennootschap van 4,5 miljoen. Dan bedroeg de kwijtscheldingswinstvrijstelling voor 2022 1,5 miljoen. Wat houd je dan over? Precies een belastbare winst van nul. Dus er was een kwijtscheldingwinst. Die vordering van 6 miljoen is kwijtgescholden. Er is een kwijtscheldingswinstvrijstelling van 1,5 miljoen en vervolgens een verliesverrekening van 4,5 miljoen. En dus is de belastbare winst nul. Niets aan de hand, er hoeft geen belasting te worden betaald en er is dus geen belastingschuld.
Dan gaan we naar voorbeeld 2. De verliesverrekeningsregels van Ter Haar werden ingevoerd. De verliesverrekening in de vennootschapsbelasting werd aangepast. Dat hield in dat vanaf 2022 verliezen tot een miljoen volledig konden worden verrekend en boven een miljoen slechts voor 50%. Wat was daarvan het resultaat? In hetzelfde voorbeeld heb je een kwijtscheldingswinst van 6 miljoen. Je hebt nog 4,5 miljoen verrekenbare verliezen, dus die worden niet in aanmerking genomen voor de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Vervolgens worden de verliesverrekeningsregels van Ter Haar toegepast. Je kunt maar 2,75 miljoen verrekenen, waardoor de belastbare winst 1,75 miljoen is. Daar moet je vennootschapsbelasting over betalen. Er ontstaat dus een vennootschapsbelastingschuld. Dat is problematisch bij het sluiten van zo'n onderhands akkoord, want er ontstaat een nieuwe schuld. Andere schuldeisers willen daar op dat moment mogelijk niet meer mee akkoord gaan.
Voorbeeld 3 laat zien hoe we dat oplossen. Kort gezegd komt het weer neer op de situatie zoals die voorheen was. In situaties van verliezen tot 1 miljoen verandert er eigenlijk niets. Als het boven 1 miljoen zit, nemen we een kwijtscheldingswinst van 6 miljoen in aanmerking, waardoor de belastbare winst nul is en tegelijkertijd laten we de verrekenbare verliezen afnemen met 4,5 miljoen in dit voorbeeld, waardoor je geen verliezen meer hebt, maar ook geen belastbare winst. Op dit moment ontstaat er dan geen belastingschuld en kun je gemakkelijker tot zo'n akkoord komen met andere schuldeisers, in dit geval van een dreigend faillissement.
De heer Kroon (BBB):
Dank voor deze hele heldere uitleg. Het is inderdaad complex, maar niet meegerekend in deze voorbeelden is de aftrekpost bij degene aan wie de schuld was. Verandert dat ook? In uw plaatje is dat de leverancier die de schuld kwijtscheldt.
Ambtenaar 6:
Voor de leverancier die de schuld kwijtscheldt regelt de maatregel op zichzelf niets. Die lijdt een verlies en moet de vordering afwaarderen.
De heer Kroon (BBB):
Dan kost de maatregel per saldo wel geld.
Ambtenaar 6:
De kwijtscheldingswinstvrijstellingsmaatregel kostte eigenlijk altijd al geld, als je het zo vergelijkt. Maar het zijn natuurlijk wel posities van twee verschillende belastingplichtigen: de schuldeiser en de schuldenaar. Het probleem is eigenlijk pas ontstaan sinds 2022. Door de samenloop met die nieuwe verliesverrekeningsmaatregelen knelde het in geval van faillissementen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik stel een korte pauze voor, maar ik zou die pauze willen beperken tot vijf minuten met uw welvinden, zodat we zo snel mogelijk door kunnen gaan.
De vergadering wordt van 20.40 uur tot 20.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Laten we doorgaan. De heer Van Rooijen laat zich excuseren, maar die zien we morgen wel bij de Algemene Financiële Beschouwingen.
Tweede ronde.
De voorzitter:
Het volgende onderwerp is de tariefkorting emissievrije personenauto's. Wie mag ik het woord geven?
Ambtenaar 3:
U mag mij het woord geven. Dank u wel, voorzitter. Ben ik te verstaan?
De voorzitter:
Ja. Gaat uw gang.
Ambtenaar 3:
Met de Voorjaarsnota heeft het vorige kabinet een maatregel afgekondigd. Per 2025, volgend jaar – dat was altijd al het geval – zouden elektrische auto's motorrijtuigenbelasting gaan betalen. Volgend jaar is dat een kwarttarief. Ze krijgen dan 75% korting. Voor daarna, per 2026, was er niks geregeld. Dus vanaf dat moment zouden ze eigenlijk het volle pond gaan betalen. Het vorige kabinet zag daarin al een probleem en heeft toen per Voorjaarsnota en ook met een brief aan de Kamer voorgesteld om per 2026 die korting naar 40% te brengen, en dus te verlagen van 75% naar 40%, om die voor de periode 2027–2029 naar 30% te brengen en vervolgens naar 25% in 2030, en om vanaf 2031 dus 0% korting te geven. Het huidige kabinet heeft deze maatregel ook willen nemen deze zomer, maar door nieuwe ramingen is er een budgettaire bijstelling geweest en is, in plaats van een getrapte verlaging, het tarief per 2026 gelijk verlaagd naar 25%. Die tariefkorting geldt niet tot en met 2030, maar tot en met 2029. De reden daarvoor was dus zuiver budgettair.
Elektrische auto's hebben een accu. Die is zwaarder. Elektrische auto's zijn daardoor tussen de 30% en 40% zwaarder. We zouden dat het liefst corrigeren met een gewichtskorting in de motorrijtuigenbelasting. Dat is niet uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Daarom hebben we gekozen voor een tariefkorting in de motorrijtuigenbelasting. Die is op dit moment dus lager ingeboekt om de elektrische rijder alvast de zekerheid te geven dat die in ieder geval niet het volle pond hoeft te betalen vanaf 2026. In het voorjaar van volgend jaar, in 2025, gaan we alle cijfers opnieuw bezien en zal het kabinet mogelijk ook tot een bijstelling van deze maatregel komen. Maar goed, daarop kunnen we op dit moment niet vooruitlopen.
De voorzitter:
Dat hoeft ook helemaal niet. Meneer Janssen.
De heer Janssen (SP):
Ik wilde eigenlijk niet deelnemen aan de beraadslaging, maar ik heb toch even een vraag, namelijk hoe dit doorwerkt richting de provincies en de provinciale opcenten. De provincies hebben namelijk al min of meer rekening gehouden met hetgeen zou komen en dat verandert nu weer. Wordt dat richting de provincies nog op een andere wijze gecompenseerd of gebeurt dat anderszins? Ik kan me namelijk voorstellen dat als er in het voorjaar van 2025 opnieuw wordt beoordeeld, dit ook iets gaat betekenen voor de provincies, met die directe afhankelijkheid van de motorrijtuigenbelasting als belangrijke inkomstenbron.
Ambtenaar 3:
Dat is een politieke keuze.
De heer Janssen (SP):
De technische keuze is, en dat was ook mijn technische vraag, of er richting de provincies iets ... Laat ik het zo zeggen: is er overleg over of anderszins aandacht voor of het in de voorspelbaarheid richting de provincies nog iets gaat betekenen? De keuze is uiteindelijk een politieke keuze; dat ben ik helemaal met u eens. Maar het betekent gewoon ook iets voor de financieringssystematiek van de provincies, ook voor de voorspelbaarheid en de meerjarenbegroting. Mijn vraag is: hoe wordt daar aandacht aan besteed?
Ambtenaar 1:
Dit is volledig in beeld. Bij de maatvoering die hiervoor is gekozen is daar ook volledig rekenschap van gegeven, zodat provincies daar niet de dupe van zouden worden. Dat is dus op die manier ook gecompenseerd. Er is dus geen reden om aan te nemen dat als er in de monitoring anders wordt besloten, daar dan geld wordt gehaald.
De heer Janssen (SP):
Er is naar gekeken en er wordt gecompenseerd. Dank.
Ambtenaar 3:
Technisch gezien streven we ernaar om de korting die voor EV's gegeven wordt in de motorrijtuigenbelasting ook voor de regionale of provinciale opcenten te laten gelden, dus om dat gelijk te houden.
De heer Van Strien (PVV):
Worden hybride auto's en hybride plugins voor de motorrijtuigenbelasting als benzineauto's beschouwd?
Ambtenaar 3:
Die komen er zo aan.
De heer Van Strien (PVV):
O, die komen er zo aan. Dank.
De voorzitter:
Gaat u door met uw betoog.
Ambtenaar 3:
Dan de voertuigclassificaties. Op dit moment geldt er nog een bpm-vrijstelling voor bestelauto's. Per 1 januari 2025 komt die te vervallen. Met name doordat die nu gelijk worden behandeld aan personenauto's in de bpm, valt er ook een groot fiscaal voordeel voor die bestelauto's weg. Het is ook een maatregel die in het verleden is genomen om oneigenlijk gebruik van bestelauto's tegen te gaan. Dat geeft ons de kans om de voertuigclassificaties te stroomlijnen. Want de Belastingdienst wil niet ... Op dit moment hanteren we fiscaal nog andere definities dan de Europese voertuigdefinities. Het gaat ook om de voertuigdefinities in het kentekenregister. De Belastingdienst zou moeten controleren wat voor type voertuig het is. Dat doet die ook. Maar dat fiscale belang valt per 1 januari 2025 weg. Daardoor hebben we de mogelijkheid om dezelfde voertuigdefinities te hanteren als die in het kentekenregister en daarbij volledig aan te sluiten bij de Europese voertuigdefinities. Dan is het ook niet meer nodig om hele grote technische wijzigingen in bestelauto's aan te brengen om alsnog aan de fiscale definities te voldoen. Dus dat verlaagt de uitvoeringslasten en ook de administratieve lasten voor ondernemers en burgers. Daar zijn wij heel blij mee.
De heer Hartog (Volt):
Ik begrijp dat. Dat is logisch. Ik doe dit pas sinds kort. Vorig jaar kwam ik inderdaad die harmonisatie tegen. Daar is ook een debat over geweest. Nu is die classificatie er. Ik begrijp niet waarom dat dan niet meteen in één keer gedaan, want je wist dat het eraan ging komen. Wordt dat nou weer een jaar vooruitgeschoven? Wordt die classificatie dus een jaar later herzien? Of gaat dat direct al op dezelfde datum in? Waarom is dat dan niet in één pakket bij elkaar geveegd?
Ambtenaar 3:
Wij hebben te maken met een Belastingdienst die dat ook moet kunnen uitvoeren. Dat is zuiver om uitvoeringstechnische redenen zo gebeurd.
Dan de plug-in hybrid electric vehicles, dus de hybride voertuigen. Op dit moment hebben we daar in de motorrijtuigenbelasting een separate tabel voor omdat wij al enige tijd het vermoeden hadden dat deze voertuigen toch wel meer uitstootten, dus minder stekkerden, dan vanuit de Europese emissiecijfers bleek. De Europese emissiecijfers zijn dit jaar aangepast. Die komen daarmee bijna volledig overeen met datgene wat we eerder al hadden ingeschat. Daarom is die extra tabel in de motorrijtuigenbelasting voor die PHEV's niet meer nodig. Daarom schrappen wij deze specifieke tabel. De PHEV's worden dan op dezelfde manier belast als benzineauto's, omdat de uitstoot daarmee overeenkomt. Is dat meteen een antwoord op de vraag?
De heer Van Strien (PVV):
Ja. Maar deze auto's hebben natuurlijk wel een groter gewicht dan een gewone benzineauto.
Ambtenaar 3:
Dan de waterstof. Op dit moment wordt waterstof hetzelfde belast als aardgas. Dat geldt voor alle gassen. Alleen, waterstof is een belangrijk gas in de energiebelasting en heeft een veel lagere calorische waarde dan aardgas. Sinds vorig jaar is ingeregeld dat er een inputvrijstelling is voor het maken van aardgas via elektrolyse. Je maakt met elektriciteit waterstof en vaak wordt die waterstof ingezet als een alternatief voor aardgas. Maar omdat het minder calorisch is, heb je er meer van nodig en is het duurder. Om die reden is er dit jaar voor gekozen om het tarief voor waterstof te verlagen naar het laagste tarief in de energiebelasting, waardoor het aantrekkelijker wordt om aardgas te vervangen door waterstof.
De voorzitter:
Dat is onafhankelijk van hoe de waterstof wordt geproduceerd?
Ambtenaar 3:
Ja. De waterstof kan geproduceerd worden uit aardgas en uit water door elektrolyse. Als je waterstof produceert uit aardgas, is dat vrijgesteld omdat dit het non-energetisch gebruik van aardgas is. Alleen zuivere waterstof is vrijgesteld. Een mengvorm met andere gassen niet. We kunnen niet gaan controleren wat de samenstelling van het mengsel is.
De voorzitter:
Gaat u vooral door.
Ambtenaar 3:
Dit was het wat mij betreft.
De voorzitter:
Zijn er nog vragen hierover? Meneer Van Strien.
De heer Van Strien (PVV):
Als het gaat over de energiebelasting op waterstof, gaat het over een belasting op de brandstof zelf. Of gaat het over ...
Ambtenaar 3:
Op de levering.
De heer Van Strien (PVV):
De levering. Dan wordt non-energetisch gebruik niet belast en energetisch gebruik wel. Dat lijkt me nogal fraudegevoelig. Ik bedoel: ik koop waterstof en daarna ga ik eens kijken of ik het energetisch of non-energetisch ga gebruiken.
Ambtenaar 3:
Non-energetisch gebruik van waterstof vindt met name in de chemie plaats. Daar is behoorlijk wat toezicht op, dus die kans lijkt mij niet zo heel groot.
De heer Schalk (SGP):
En fraude mag niet.
De heer Kroon (BBB):
Gom, als je dat wil gebruiken voor verbranding, heb je een vergunning nodig. Dan sta je ingeschreven in het CO2-register. Het is dus een ander circuit dat het dichtmaakt.
De voorzitter:
Zijn er nog vragen of opmerkingen? Zo niet, dan gaan we naar de Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024. Wie mag ik daarover het woord geven?
Ambtenaar 6:
Mij. De Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024, Pijler 2. Met ingang van dit jaar is de Wet minimumbelasting ingegaan. Die volgt uit een internationaal akkoord dat in de OESO is bereikt. Maar omdat de OESO geen bindende regels kan vaststellen, heeft de EU een richtlijn vastgesteld. Die richtlijn is geïmplementeerd in de Wet minimumbelasting 2024. Dat is dus al een wet. Maar de OESO stelt met enige regelmaat, zo ook afgelopen jaar, administratieve richtsnoeren vast voor de uitleg van die bepalingen. Die bepalingen gelden in alle landen, in ieder geval in alle landen van de Europese Unie, maar ook in alle andere landen die Pijler 2 al hebben geïmplementeerd. Nu is het zo dat die administratieve richtsnoeren soms verduidelijkende aanwijzingen geven bij de uitleg van de regelgeving, maar soms ook een wijziging van die regelgeving beogen. Zoals ik al zei, kan de OESO geen juridisch bindende regels vaststellen. Wil dat in Nederland kracht van wet krijgen, is het dus noodzakelijk om het om te zetten in wetgeving.
Eigenlijk gebeurt dat hiermee. Met dit wetsvoorstel worden een aantal van de administratieve richtsnoeren die wettelijke aanpassing behoeven geregeld. Pijler 2 stelt een minimumbelasting vast van 15% voor multinationals met een wereldwijde groepsomzet van minimaal 750 miljoen euro. Hij bevat kortweg eigenlijk drie regels: een binnenlandse bijheffing – voor zover er onder dat percentage van 15% wordt geheven, wordt er in binnenlandse gevallen bijgeheven tot dat percentage – een inkomen-inclusiemaatregel – als een ander land onvoldoende belasting heft, kort gezegd minder dan dat percentage van 15%, dan heft Nederland bij – en een onderbelastewinstmaatregel. Die maatregelen zijn vorig jaar al allemaal ingevoerd. Die hebben dus al vanaf 1 januari kracht van wet. Maar met dit wetsvoorstel worden daarin enkele technische verbeteringen doorgevoerd. Dat is onder meer bij de uitleg van belastingtegoeden, de zogenoemde «tax credits», de binnenlandse bijheffing en een antimisbruikmaatregel.
De heer Hartog (Volt):
Ik heb een vraag over de perceptiekosten, met name van de bijheffingen. Die zijn waarschijnlijk in het begin laag ingeschat met het idee: dat is in de OESO afgesproken; dat gaan we allemaal doen. Daar zie je steeds meer toch nog een zekere dissonantie in ontstaan. Daardoor gaan de perceptiekosten van de bijheffingen omhoog, omdat het verder uit elkaar gaat lopen. Is daar een schatting van te maken? Of is dat moeilijk te doen?
Ambtenaar 6:
Is uw vraag wat de budgettaire opbrengst van de maatregel is?
De heer Hartog (Volt):
De vraag is als volgt. Als iedereen het doet, dan hoef je dus niet te kijken wat er in een ander land gebeurt enzovoorts. Maar doordat het verder uit elkaar loopt, moet je veel meer mensen gaan inzetten om te kijken of het uit elkaar loopt. Dat bedoelde ik met de administratieve kosten, de perceptiekosten, bij het innen van die belasting, de bijheffing.
Ambtenaar 6:
Daar regelt dit wetsvoorstel helemaal niets voor. Dit wetsvoorstel vormt slechts een aanpassing. Vorig jaar zat er bij de implementatie, dus bij het wetsvoorstel dat diende tot de Wet minimumbelasting 2024, natuurlijk wel een uitvoeringstoets. Ook is er een uitgebreide discussie gevoerd over de administratieve lasten van dat wetsvoorstel, evenals over de budgettaire opbrengsten. Dat kunt u allemaal terugvinden in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel van destijds. Dit wetsvoorstel regelt slechts enkele technische wijzigingen van de reeds bestaande minimumbelasting. Maar het is zeker het geval dat er administratieve lasten zijn voor multinationals. Het effect en het doel van deze maatregel zijn daarnaast als volgt. Doordat andere landen, bijvoorbeeld Nederland, deze maatregel hebben geïmplementeerd, zullen andere staten doorgaans een minimumbelasting van 15% heffen op hun eigen multinationals, die in hun eigen land actief zijn. Op het moment dat je dat niet doet, gaat de opbrengst die jij in dat land niet heft, namelijk weg en zal Nederland of een ander land dat onder deze regels gaat bijheffen, die opbrengsten wél in aanmerking nemen. Dat leidt voor de meeste landen dus tot een prikkel om een vennootschaps- of winstbelasting in te voeren op dat minimumniveau. Dat zie je ook gebeuren.
De heer Heijnen (BBB):
Dank u wel voor de toelichting. Ik heb nog een vraag over die administratieve richtsnoeren. U gaf al aan dat er richtsnoeren zijn die een verduidelijking betekenen en richtsnoeren die een wijziging van de maatregelen zijn. Is daar op de een of andere manier een totaaloverzicht van?
Ambtenaar 6:
In het wetsvoorstel wordt omschreven welke maatregelen nu een wettelijke grondslag behoeven. Dat gaat dus bijvoorbeeld ook over de uitleg van de veiligehavenregel, waarmee je juist op eenvoudige wijze en met lagere administratieve lasten kunt werken. Maar enkele dingen zijn ook gewoon een verduidelijking van wat er nu wordt bedoeld. Die hebben echt een toelichtend karakter. De OESO is op dit moment nog steeds bezig met een verdere verduidelijking van deze regels. Dit is namelijk net ingegaan. De praktijk leidt er natuurlijk toe dat er in de verschillende landen allemaal verschillende uitleggen zijn over de bepalingen die er zijn. Daar probeert men dan in de OESO tot consensus over te komen, zodat die uitleg in alle landen die deze maatregelen toepassen, één gelijk geheel vormt, om het zo maar te zeggen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we naar het volgende wetsvoorstel.
Ambtenaar 8:
Ik heb het inderdaad over een apart wetsvoorstel. De aanleiding daarvoor is dat er een evaluatie is geweest. Uit die evaluatie bleek dat de BOR, de bedrijfsopvolgingsregeling, en de doorschuifregeling ab doeltreffend zijn, maar deels niet doelmatig. Dan komen we dus weer op die «bang for your buck». De evaluatie suggereerde om het ondoelmatige deel van de BOR te vervangen door een ruimhartige betalingsregeling, maar het kabinet heeft daar niet toe besloten. Het kabinet heeft wel besloten om de BOR eenvoudiger en eerlijker te maken. Die verbetermaatregelen zijn verdeeld over twee wetsvoorstellen: het Belastingplan van vorig jaar en het Belastingplan van dit jaar. De doelen waren: het verbeteren van de doelmatigheid, de knelpunten voor ondernemers wegnemen en het voorkomen van constructies.
In dit Belastingplan zitten een aantal maatregelen. Ik noem het beperken van de toegang tot de BOR tot gewone aandelen met een belang van meer dan 5% van het geplaatste kapitaal. Daarmee wordt de faciliteit meer gericht op ondernemers die ondernemersrisico lopen en minder op beleggers.
Ik noem ook het versoepelen van de bezits- en voortzettingseis. Daardoor worden meer soorten herstructurering toegestaan. Ook wordt de voortzettingseis verkort van vijf jaar naar drie jaar.
Een aanscherping is dat er met dit voorstel een langere beslistermijn op hoge leeftijd komt. Hiermee worden constructies tegengewerkt waarbij op zeer hoge leeftijd spaargeld wordt omgezet in ondernemingsvermogen. Iemand heeft dus spaargeld en voelt het einde naderen. Hij koopt dan een bedrijf, waardoor hij dat onbelast kan doorgeven aan bijvoorbeeld z'n zoon of dochter. Dat wordt daarmee tegengewerkt, want daar is de BOR niet voor bedoeld.
Ook is de BOR straks niet meer te gebruiken bij verkrijging van een eerder verkochte onderneming. Daarmee wordt dus een carrousel voorkomen waarbij iemand bijvoorbeeld eerst een bedrijf schenkt aan z'n kind, het bedrijf daarna terugkoopt en dan bij overlijden nog een keer de BOR geniet. Dat is de zogenoemde dubbel-BOR.
Er is ook nog een wijziging voorgesteld vanuit het amendement op stuk nr. 11, dat vorig jaar in het Belastingplan is gekomen. Daarin zitten twee maatregelen waarvoor de inwerkingtredingsdatum op KB is gezet, omdat we daarvoor nog een staatssteuntraject moeten volgen voordat het in kan gaan. Wij zien namelijk dat er een grote kans is dat dat strijdig is met het Europese recht. Bij nota van wijziging is er ook nog een aanpassing gedaan in de definitie van preferente aandelen voor hybride aandelen. Dat was het voorstel.
Vervolgens is hier ook een amendement over aangenomen, toevalligerwijs ook weer een amendement op stuk nr. 11, over het uitstellen van de inwerkingtreding van de beperkingen van de BOR en de DSR ab tot gewone aandelen met een belang van minimaal 5%. Dat is ook op KB gezet. Die gaan pas in werking treden als het amendement op stuk nr. 11 uit het vorige Belastingplan, dus van vorig jaar, in werking treedt. Dat is dus op die manier aan elkaar gekoppeld.
Dan zijn er nog twee moties aangenomen, om enkele technische omissies te repareren en om in overleg met de agrarische sector te bezien hoe de gevolgen van het uitsluiten van lidmaatschapsrechten kunnen worden beperkt.
De heer Heijnen (BBB):
Dank voor de toelichting. Ik vraag me nog af hoelang zo'n Europees staatssteuntraject normaal gesproken duurt.
Ambtenaar 8:
Het is lastig om dat op voorhand te zeggen. Als je echt – hoe zeg je dat netjes? – het mes op de keel zet bij onze specialisten, dan zeggen zij dat het minimaal een jaar duurt.
De voorzitter:
Zijn er nog opmerkingen? Dan gaan we naar het wetsvoorstel omtrent de verhoging van het kindgebonden budget.
Ambtenaar 4:
Dank u wel, voorzitter. Dit wetsvoorstel is ingediend met het oog op het bestrijden van armoede en in het bijzonder kinderarmoede. Hiervoor is geld uitgetrokken in het hoofdlijnenakkoord. Er lopen een aantal dingen door elkaar. Die heb ik geprobeerd op een sheet te zetten. Het hoofdlijnenakkoord verhoogt in 2025 het kindbedrag met € 184, maar er staat ook nog een tijdelijke verhoging van de kindbedragen en de alleenstaandeouderkop in het basispad. Dat waren tijdelijke verhogingen. Die moesten er nog uit vloeien. Als er niks gedaan was, was het kindbedrag met € 136 verlaagd. Het wordt nu met € 184 verhoogd. Er zat ook nog een indexatie in, dus netto gaat het kindbedrag, het bedrag per kind, met € 75 omhoog. De alleenstaandeouderkop gaat gewoon met € 131 naar beneden, zoals was voorzien.
Er gebeurt nog iets. Het afbouwpercentage van het kindgebonden budget wordt verhoogd, in eerste instantie van 6,75% naar 7,1%, en uiteindelijk naar 8,5% in 2028. In latere jaren blijft het kindgebonden budget verhoogd worden. Dat gaat dus om de kindbedragen. Dat is allemaal precies zo ingezet zodat de doelstellingen van het kabinet behaald worden en voorkomen wordt dat de kinderarmoede oploopt.
We hebben ook nog even grafisch weergegeven wat er nou gebeurt. Dat doen we wel vaker in een grafiekje. Aan de linkerkant ziet u een huishouden dat recht heeft op de alleenstaandeouderkop. Daarin ziet u dat een gezin met twee kinderen er net iets op vooruitgaat bij lagere inkomens. Dat geldt voor 2025. Voor 2028 ziet u een grotere stijging. Een paar met kinderen gaat er iets meer op vooruit, omdat dat geen last heeft van de verlaging van de alleenstaandeouderkop in het basispad. Dat wilde ik vertellen over het kindgebonden budget.
De voorzitter:
Zijn er vragen?
De heer Baumgarten (JA21):
Ik heb een duidingsvraag, als dat mag, want ik zie deze grafiek nu voor het eerst. Wat doet dat dan met de marginale druk bij bedragen tussen pak ’m beet € 45.000 en daarboven, als ik het zo snel zie?
Ambtenaar 4:
Eigenlijk doet het over het hele afbouwpad hetzelfde. Zodra het begint af te bouwen, neemt het afbouwpercentage toe, van 6,75% naar 7,1% volgend jaar. Dat gaat dus 0,35% omhoog. De marginale druk voor iedereen die kindgebonden budget heeft en in het afbouwpad zit, dus zodra dat begint te dalen... Als je naar een alleenstaande ouder kijkt, begint dat rond de € 25.000 of misschien € 30.000. Daar neemt de marginale druk een beetje toe. Er zit altijd een keerzijde aan. De mensen die geen kindgebonden budget meer ontvangen, gaan erop vooruit, want die hebben er helemaal geen last meer van. Die gaan er in termen van marginale druk op vooruit, omdat ze helemaal geen kindgebonden budget meer ontvangen. Dat is een beetje paradoxaal, maar de klacht is... Wat er gebeurt is het volgende. Mensen die geen kindgebonden budget ontvangen, hebben geen marginale druk door het kindgebonden budget. Als wij normaal gesproken het kindgebonden budget verhogen zonder het afbouwpercentage te verlagen, trekken we een extra groep het kindgebonden budget in. Die groep heeft dan in één keer 6,75% meer marginale druk. Dat wordt in het rechterplaatje voorkomen doordat het precies op hetzelfde punt neerkomt.
De heer Schalk (SGP):
Mag ik een verhelderingsvraag stellen? Gebeurt dat dan omdat het kindgebonden budget... Dat budget wordt dan in feite bij het salaris opgeteld en daardoor ga je die marginale druk verhogen, omdat je een inkomens...
Ambtenaar 4:
Het wordt niet per se bij het salaris opgeteld, maar mensen krijgen het wel. Als ze meer gaan verdienen, krijgen ze er minder van, dus dan telt het mee voor de marginale druk. Dus effectief werkt het hetzelfde.
De heer Schalk (SGP):
Even overnieuw.
Ambtenaar 4:
Mensen ontvangen minder kindgebonden budget als ze meer gaan verdienen. Dat betekent dat ze marginale druk ervaren als gevolg van de afbouw van het kindgebonden budget. Omdat we het afbouwpercentage verhogen, neemt de marginale druk toe voor iedereen die met het afbouwpercentage te maken heeft.
De voorzitter:
Snap jij het?
De heer Schalk (SGP):
Ik probeer het nog één keer. Betekent het dat, als je geen kindgebonden budget meer krijgt, bijvoorbeeld omdat je kinderen te oud zijn, je koopkracht of inkomen dan niet stijgt en je dus geen last hebt van marginale druk? Maar als je een bepaald salaris hebt en je krijgt kindgebonden budget, dan wordt je totale inkomen hoger en krijg je over dat laatste marginale druk die heel zwaar kan wegen. Dus dat hele kindgebonden budget wordt voor een belangrijk deel opgeslokt door de Belastingdienst.
De voorzitter:
Meneer Schalk bedoelt: men komt door het kindgebonden budget in een hoger tarief voor de inkomstenbelasting.
Ambtenaar 4:
Het werkt andersom. U heeft een bruto-inkomen. Daar betaalt u belasting over. Daarna heeft u een netto-inkomen. Op basis van uw bruto-inkomen wordt ook bepaald hoeveel kindgebonden budget u krijgt. Het heeft dus niet zozeer invloed op hoeveel belasting u betaalt, maar u krijgt minder kindgebonden budget.
De voorzitter:
We hebben prachtige staatjes en gaan hier ongetwijfeld over doorpraten. We hebben staatjes gekregen waarbij je ziet: als je € 1.000 meer inkomen krijgt, kan je tot 94% extra marginale druk hebben. Dat behoort tot de mogelijkheden.
Ambtenaar 4:
Dat is inclusief toeslagen.
De heer Schalk (SGP):
En dat wordt dus versterkt als je een kindgebonden budget krijgt.
Ambtenaar 4:
Bij mensen die 94% halen, zit er al kindgebonden budget in, inderdaad.
De heer Baumgarten (JA21):
En dan de vervolgvraag. Neemt de marginale druk door de opwaartse aanpassing van het kindgebonden budget bij het meer verdienen van € 1.000 dan toe of neemt die dan af?
Ambtenaar 4:
Dan neemt die toe voor mensen die op het afbouwpad blijven zitten.
De heer Baumgarten (JA21):
Exactemundo. Dank u.
De voorzitter:
We gaan naar het volgende onderwerp, het wetsvoorstel Bevriezing afbouw dubbele AHK. Laten we allemaal hopen dat we deze winter op de Hofvijver kunnen schaatsen. Dat zou mooi zijn.
Ambtenaar 4:
De bepaling van de hoogte van de bijstand wordt bevroren voor drie jaar. Dat heeft tot gevolg dat de bijstand niet wordt verlaagd. Dat draagt bij aan de doelstelling om de armoede niet te laten stijgen. In het linker grafiekje ziet u hoe de hoogte van de algemene heffingskorting de hoogte van de bijstand bepaalt. Dus hoe hoger deze is, hoe hoger het niveau van de bijstand. U ziet dat het rode lijntje drie jaar langer dan het blauwe lijntje horizontaal loopt. Dat is dus eigenlijk het effect van de maatregel die hier wordt voorgesteld. Ik ga denk ik niet technisch in op de vraag hoe dat werkt.
Dan gaan we denk ik naar de volgende sheet. Het heeft effect op verschillende regelingen die allemaal gekoppeld zijn aan het bestaansminimum. Het effect op het inkomen is weergegeven in het grafiekje aan de onderkant. Het effect loopt op tot zo'n € 42 per maand. Als in 2040 de dubbele heffingskorting in de bijstand uiteindelijk afgebouwd is tot nul, is het effect weg. Het budgettaire beslag is in de rechter grafiek weergegeven. Het loopt op tot 255 miljoen in 2028, maar structureel is het nul vanwege hetzelfde effect. Het effect verdwijnt uit de cijfers als de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand uiteindelijk helemaal afgebouwd is.
De voorzitter:
Ik kijk mijn collega's aan.
De heer Baumgarten (JA21):
Het kan aan mij liggen, maar ik vind het ingewikkeld. Ik zal nog even nalezen wat nou de bedoeling is en wat het effect is.
Ambtenaar 4:
Kort samengevat is de bedoeling dat het effect is dat de bijstand niet verlaagd wordt. De overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting voor huishoudens is vanaf 2009 afgebouwd, waardoor mensen niet meer de algemene heffingskorting van partners kunnen verzilveren. Toen is geconcludeerd dat er voor de berekening van de hoogte van de bijstand nog wel altijd een dubbele algemene heffingskorting gold, en dat ook die afgebouwd moest worden om de prikkel om te gaan werken in stand te houden. Daar is vanaf 2014 mee begonnen. Die afbouw heeft vervolgens een aantal jaren gelopen maar is ook gedurende een aantal jaren bevroren, zoals je hier ziet; dat is gebeurd vanaf 2012. Die afbouw is voor drie jaar bevroren, waardoor je effectief in deze grafiek een verlaging van de bijstand ziet. Verlaging van de bijstand is een prikkel om te werken, maar leidt wel tot hogere armoedecijfers. Het kabinet heeft geprobeerd om met deze maatregel die hogere armoedecijfers te voorkomen.
De heer Schalk (SGP):
Ik heb nog een vraag. Dit heeft ook weer te maken met dat amendement dat we vanavond al eerder vermeldden en bespraken. Daarbij gaat het niet meer alleen over de mensen met een uitkering; het wordt weer voor iedereen toegepast, of niet? Ik zie daar iemand knikken.
Ambtenaar 4:
Die fiscale oplossing heeft wel betrekking op de oorspronkelijke reden waarom besloten is om deze afbouw in te zetten.
De heer Schalk (SGP):
Maar nu is die breder ingezet zodat die voor iedereen gaat gelden. Daardoor gaat hij ook gelden voor deze groep, die een uitkering heeft. Die mensen zijn daar ook in begrepen.
Ambtenaar 4:
Dat kan ik niet helemaal overzien.
Ambtenaar 1:
Mag ik het even aanvullen? De beide problematieken spelen vanwege het afbouwen van die dubbele algemene heffingskorting. Daar zie je dus verschillende uitingen van; dat zijn echt wel twee verschillende dingen. Dit gaat echt over de vraag wat het voor de bijstand betekent. Het andere ging over de vraag wat het voor de eenverdienersproblematiek betekent. Die eenverdienersproblematiek is tijdelijk opgelost bij de gemeenten en dan met name door de fiscale oplossing die in dit Belastingplan zit. Dit is de oplossing die probeert een rem te zetten op de armoedecijfers; daar is deze maatregel voor bedoeld.
Ambtenaar 11:
Ten slotte nog twee wetsvoorstellen over de huurtoeslag, een van het vorige kabinet en een van het huidige kabinet. Gecombineerd moeten deze wetsvoorstellen zorgen voor een vereenvoudiging van de regelgeving voor de huurtoeslag, een koopkrachtverbetering en een verlaging van de marginale druk. Ik begin met het wetsvoorstel van het vorige kabinet. Dat is uit 2023. Een van de voorstellen die daarin zitten, is het laten vervallen van de maximale huurgrens voor de huurtoeslag. De maximale huurgrens voor de huurtoeslag ligt rond de € 880. Als je een laag inkomen, maar een huur boven de € 880 hebt, kom je niet voor huurtoeslag in aanmerking, ook al heb je een heel laag inkomen. Met dit wetsvoorstel laten we die maximale huurgrens vervallen. Je kunt dan wel in aanmerking komen voor huurtoeslag, maar de berekening van de huurtoeslag is dan gebaseerd op dat bedrag van € 880, de maximale huurgrens. Dit geldt voor zowel jongeren – er zit een jongerengrens in van € 455 – als voor niet-jongeren, om ze zo maar te noemen; voor hen is de huurgrens € 880. Voor beide groepen geldt dezelfde systematiek.
De leeftijdsgrens voor de huurgrens bij de huurtoeslag willen wij verlagen van 23 naar 21 jaar. Daarmee sluiten we aan bij de leeftijd van het wettelijke minimumloon. Bij 21 jaar krijg je het volledige wettelijke minimumloon en dan zou je ook een iets hogere huur kunnen dragen. Daarnaast schaffen wij als vereenvoudigingsmaatregel subsidiabele servicekosten af. Dat zijn servicekosten – er zijn vier categorieën – voor de collectieve ruimte. Dat geldt dus voor appartementen/flats. Er is geld gereserveerd voor al deze maatregelen, maar er moest nog een klein stukje gedekt worden. Dat gebeurt met een verhoging van de eigen bijdrage – dat is wat eenieder gezien zijn inkomen geacht wordt te betalen – van € 4 per maand. Dat aangaande het wetsvoorstel van het vorige kabinet.
Zal ik ze eerst gewoon allemaal doen, gecombineerd, en daarna de vragen?
De voorzitter:
De eigen bijdrage gaat omlaag, begrijp ik?
Ambtenaar 11:
We kijken per saldo.
Dan het voorstel van het huidige kabinet. De vereenvoudiging is als volgt. We hebben nu een viertal huishoudtypes, maar daarvan houden we er twee over. Er blijven alleen nog eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens over. Daarnaast geldt dat voor alle huishoudtypes de berekening van de huurtoeslag hetzelfde is. Nu krijgen meerpersoonshuishoudens die in een wat duurdere huurwoning zitten, over een bepaald gedeelte van hun huur geen vergoeding via de huurtoeslag. De rest van de huishoudens krijgt daarover een vergoeding van 40%. Met het nieuwe wetsvoorstel wordt dat voor iedereen gelijk. Daarnaast zorgt het kabinet er met deze maatregelen voor dat de inkomensafhankelijke afbouw in de huurtoeslag – die is nu vrij exponentieel, want hoe meer je verdient, hoe sneller die afbouwt – eenvoudiger en minder steil wordt. Die gaat dus minder steil afbouwen en ook lineair, in plaats van dat het een curve is naarmate je meer verdient.
De planning voor deze maatregelen is als volgt. Een deel gaat in in 2025 en een deel in 2026. Niet alles kan al in 2025, omdat er soms grote aanpassingen in het geautomatiseerde systeem moeten plaatsvinden. In 2025 verdwijnt het verschil tussen ouderen en jongeren, houden we twee huishoudtypen over, is de 40%-vergoeding er voor iedereen en wordt de afbouw minder steil. Dat gebeurt dus in 2025. In 2026 wordt de maximale huurgrens afgeschaft, gaan de rechten voor jongeren tot 23 jaar gelden voor jongeren tot 21 jaar, vervallen de servicekosten en komt er een lineaire afbouw in het huurtoeslagbedrag in plaats van die versnelde afbouw als je inkomen stijgt.
Dan is er natuurlijk een gecombineerd effect, waar ook de voorzitter al op doelde. De eigen bijdrage zal in het nieuwe wetsvoorstel weer afnemen met € 11,58. Per saldo resteert in 2026 € 7,58 aan eigen bijdrage waarmee iedereen er per maand op vooruitgaat.
Ongeveer 170.000 huishoudens krijgen recht op huurtoeslag. Dat zijn vooral huishoudens die nu in een huurwoning met een hele hoge huur zitten. Dat zal men waarschijnlijk ook niet lang kunnen volhouden, maar we geven deze mensen wel even lucht met deze maatregel, gezien de druk op de woningmarkt. Men heeft even kans om om zich heen te kijken.
In 2025 is er 215 miljoen gereserveerd voor deze maatregelen en vanaf 2026 650 miljoen. In 2025 gaan vrijwel alle huishoudens erop vooruit; niemand gaat erop achteruit. In 2026 gaat 80% van de mensen erop vooruit – dat komt vooral door de servicekosten – en 20% van de mensen gaat erop achteruit, met een gemiddelde van € 9 per maand.
De voorzitter:
Zijn hierover nog vragen? De heer Baumgarten.
De heer Baumgarten (JA21):
Wat is de impact op de woningmarkt? U noemde die ook al even. Ik kan me namelijk voorstellen dat als je als het ware in een te duur huis woont, maar je krijgt vervolgens huurtoeslag... Dat klinkt heel sympathiek, maar dan ga je daar toch niet meer weg? Oftewel, wat doet dit met de mobiliteit en het aantal beschikbare woningen? Is daarover nagedacht?
Ambtenaar 11:
Ja. Het inkomensbereik van de huurtoeslag is namelijk niet zo groot. Deze mensen kunnen de huur van deze huurwoning dus niet structureel dragen. We subsidiëren namelijk niet het volledige bedrag, maar tot een bepaalde grens. Wij veronderstellen dat deze mensen toch om zich heen zullen moeten kijken, omdat ze het huishoudboekje gewoon niet sluitend krijgen, gezien hun inkomen en de huur die gevraagd wordt.
De heer Baumgarten (JA21):
Stel, ik ben de eigenaar van zo'n huurwoning. Is het dan niet verleidelijk om de prijzen navenant te verhogen? Of ben ik dan te simpel?
Ambtenaar 11:
Dat zal ik zeker niet zeggen. Maar daar zijn ook weer regels voor. Er zijn nu ook regels voor middenhuurwoningen. Daar gaat ook gewoon een woningwaarderingsstelsel voor gelden. En als een verhuurder de huurprijs verhoogt, jaagt hij op een gegeven moment z'n huurder weg, want die kan niks. Die kan de huur dan niet betalen, omdat ie maar een beperkt gedeelte gesubsidieerd krijgt. Wij denken dus niet dat dit zich zal voordoen. Misschien wel, maar wij veronderstellen van niet.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Even voor de zekerheid. U zei net: een deel wordt ingevoerd per 2025 en een ander deel per 2026. Dat heeft ook technische of uitvoeringstechnische redenen, begreep ik. Maar de verlaging van de eigen bijdrage van netto € 7,58 per 2026 is toch als gevolg van de augustusbesluitvorming en het uitsmeren van de koopkrachtenveloppe? Of was dat hier geen onderdeel van? Heeft dat dus geen technische achtergrond?
Ambtenaar 11:
In 2026 wordt de eigen bijdrage verlaagd met € 11,58 en hij wordt vervolgens weer verhoogd met € 4, dus per saldo is het € 7,58.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dat snap ik, want dat is een simpele rekensom, maar het had ook in 2025 ingevoerd kunnen worden, toch?
Ambtenaar 11:
Ja, dat is een politieke discussie.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Precies.
De voorzitter:
Zijn er nog meer vragen of opmerkingen van mijn collega's? Heeft een van de medewerkers van het departement van Financiën nog op- of aanmerkingen? Zo niet, dan wens ik u allen een prettige avond. Dank voor de toelichtingen en voor deze technische briefing. Dit helpt mijn collega's met zekerheid aan een goede bijdrage tijdens de discussie over het Belastingplan. Maar eerst kunt u de inbreng tegemoetzien die we voor 26 november hebben gepland, zodat u dat nog keurig kunt beantwoorden. Dan zouden we nog een tweede ronde kunnen inplannen, indien daar behoefte aan is. Ik wens u allemaal een prettige avond. Ik zie u morgen niet, maar mijn collega's wel tijdens de Financiële Beschouwingen. Tot ziens!
Sluiting 21.33 uur.
Samenstelling:
Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36602-V.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.