36 602 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)

Nr. 94 AMENDEMENT VAN DE LEDEN DASSEN EN KOEKKOEK

Ontvangen 12 november 2024

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2026 als volgt gewijzigd:

A

De in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel worden als volgt gewijzigd:

1. Het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag wordt verhoogd met € 1.111.

2. In de laatste kolom wordt:

  • a. het als eerste vermelde percentage verlaagd met 0,21%-punt;

  • b. het als tweede vermelde percentage verhoogd met 0,04%-punt.

B

Artikel 3.12 vervalt.

II

Na artikel VII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIA

In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt met ingang van 1 januari 2026 hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel E.

III

Na artikel XV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XV0A

In Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vervalt met ingang van 1 januari 2026 in artikel 8, eerste lid, «en 3.12».

Toelichting

Het huidige belastingstelsel kent vele fiscale regelingen die ondoelmatig en/of ondoeltreffend zijn. Deze aftrekposten, kortingen en vrijstellingen kosten jaarlijks tezamen ongeveer € 163 miljard. Het afschaffen van de fiscale regelingen kan het Nederlands belastingstelsel eenvoudiger en rechtvaardiger maken. Het kabinet geeft daarnaast ook aan dat negatief geëvalueerde fiscale regelingen worden afgeschaft of versoberd.

De landbouwvrijstelling is in maart 2024 wederom geëvalueerd en de conclusie was dat afschaffing van de regeling de logische en uitvoerbare beleidsoptie is. De onderzoekers stellen dat de landbouwvrijstelling is ondoelmatig, ondoeltreffend en complex is. Daarnaast stellen ze dat de veronderstelde neveneffecten van de vrijstelling geen steun vinden in de praktijk en daarom niet als rechtvaardiging kunnen worden beschouwd om de regeling in stand te houden. Gelet op het bovenstaande en de hoge budgettaire kosten is indiener van mening dat de landbouwvrijstelling moet worden afgeschaft.

De opbrengsten van de landbouwvrijstelling worden gebruikt als dekking voor een motie tijdens de SZW-behandeling. Het gaat hier om het afschaffen van het minimumjeugdloon per 2026.

Afschaffing landbouwvrijstelling (onderdelen I tot en met III)

Dit amendement beoogt de landbouwvrijstelling zonder overgangsrecht af te schaffen per 1 januari 2026. In verband met de afschaffing van de landbouwvrijstelling komt tevens hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel E, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (dat dan overbodig wordt) te vervallen. Dit onderdeel bepaalt dat de beschikkingen die zijn afgegeven op basis van artikel 70 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van betekenis blijven voor de toepassing van de landbouwvrijstelling voor de Wet inkomstenbelasting 2001.

Budgettaire gevolgen

De budgettaire gevolgen van de afschaffing van de landbouwvrijstelling zonder overgangsrecht worden in onderstaande tabel voor de eerste drie jaar na afschaffing gegeven en voor 2064. De opbrengst loopt na 2064 nog (zeer) traag omhoog. Bij de raming is uitgegaan van het standaard gedrags- en anticipatie-effect zoals beschreven in de publicatie «Gedragseffecten belastingmaatregelen» van het CPB.1

In mln EUR en in prijzen 2024

2025

2026

2027

2028

Struc (2064)

Opbrengst met gedragseffecten

0

115

124

132

239

Dassen Koekkoek

Naar boven