36 602 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)

Nr. 73 AMENDEMENT VAN DE LEDEN MAATOUG EN STULTIENS

Ontvangen 11 november 2024

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

In artikel 3.30, tweede lid, wordt na «10%» ingevoegd «, met dien verstande dat afschrijving slechts mogelijk is indien de boekwaarde van de goodwill hoger is dan de waarde in het economische verkeer van de goodwill, met inbegrip van zelf opgebouwde goodwill en ten hoogste het verschil tussen die waarden bedraagt,». Voorts wordt na «goodwill» ingevoegd «en andere immateriële activa».

Toelichting

Dit amendement regelt dat afschrijven op immateriële activa zoals goodwill niet langer mogelijk is, en is bedoeld om fiscale constructies waarbij een immaterieel activum vanuit een belastingparadijs naar Nederland wordt overgeheveld tegen te gaan. Voorts is het in lijn met de economische werkelijkheid om niet op goodwill en andere immateriële activa af te schrijven als zij niet in waarde zijn gedaald. Ons belastingstelsel kent al een vergelijkbaar afschrijvingsverbod voor onroerende zaken.

Afschrijving op bedrijfsmiddelen brengt de vermindering van de gebruikswaarde wegens gebruik in het bedrijf tot uitdrukking. Dit amendement voorziet in een wijziging van artikel 3.30, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) waarmee de afschrijving op goodwill wordt begrensd door de waarde in het economische verkeer van goodwill met inbegrip van zelf opgebouwde goodwill.

Thans kan op (de gekochte) goodwill ten laste van de fiscale winst worden afgeschreven wanneer de gebruikswaarde ervan daalt. Dat is zelfs het geval als die gekochte goodwill intussen is vervangen door nieuwe (zelfgekweekte) goodwill. Dit amendement regelt een afschrijvingsverbod op goodwill, tenzij de boekwaarde van de goodwill hoger is dan de waarde in het economische verkeer van de goodwill met inbegrip van zelf opgebouwde goodwill. De verwachting is dat hierdoor de verschillen tussen de waardering van goodwill op de commerciële en fiscale balans zullen afnemen. Voorts regelt het amendement dat het afschrijvingsverbod ook gaat gelden voor andere immateriële activa waarvan de waardering, net als die van goodwill, is gebaseerd op winstgenererend vermogen.

Budgettaire gevolgen

Het amendement leidt tot een budgettaire opbrengst omdat de economische waarde van goodwill doorgaans hoger is dan de fiscale boekwaarde. Het beperken van de afschrijving op goodwill tot de waarde in het economische verkeer van goodwill met inbegrip van zelf opgebouwde goodwill, haalt daarom belastingheffing naar voren. Deze belastingheffing zou anders bij verkoop of staking van de activiteiten waar de goodwill op ziet plaats hebben gevonden. Deze verplaatsing in de tijd is budgettair relevant vanwege de tijdswaarde. Daarnaast betekent het naar voren halen van de heffing dat in sommige gevallen voorkomen wordt dat afschrijvingen eerst ten laste komen van een positief belastbaar bedrag, terwijl bij verkoop of staking de winst mogelijk alleen met verliezen wordt verrekend. In de raming is rekening gehouden met een beperkt gedragseffect.

De opbrengst op transactiebasis zal in de eerste jaren na invoering van de maatregel groter zijn en daarna teruglopen, omdat bij doorverkoop van de activiteit het afschrijvingsverschil weer vereffend wordt. Met de netto-contantewaardemethode is de lastenrelevante reeks voorlopig geschat op een opbrengst in de ordegrootte van € 300 miljoen per jaar. Dit budgettaire effect is zeer onzeker vanwege onzekerheid van de grootte van de gedragseffecten en onzekerheid omtrent het bepalen van de waarde in het economische verkeer van de goodwill.

Uitvoeringsgevolgen

Dit amendement zorgt voor een toename van de complexiteit, omdat een waardering naar de waarde economisch verkeer zal moeten plaatsvinden van de gekochte en zelf opgebouwde goodwill. Die waardering is gevoelig voor discussies. Deze waarderingsdiscussie is nu al aan de orde bij constructies waarbij een immaterieel actief wordt overgeheveld van een belastingparadijs naar Nederland en in zoverre niet nieuw. Voorts ligt, net als bij de afwaarderingsmogelijkheid van een bedrijfsmiddel naar lagere bedrijfswaarde, de bewijslast voor de lagere waardering van het immateriële actief bij de belastingplichtige.

Maatoug Stultiens

Naar boven