De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
In artikel 3.30, tweede lid, wordt na «10%» ingevoegd «, met dien verstande dat afschrijving
slechts mogelijk is indien de boekwaarde van de goodwill hoger is dan de waarde in
het economische verkeer van de goodwill, met inbegrip van zelf opgebouwde goodwill
en ten hoogste het verschil tussen die waarden bedraagt,». Voorts wordt na «goodwill»
ingevoegd «en andere immateriële activa».
Toelichting
Dit amendement regelt dat afschrijven op immateriële activa zoals goodwill niet langer
mogelijk is, en is bedoeld om fiscale constructies waarbij een immaterieel activum
vanuit een belastingparadijs naar Nederland wordt overgeheveld tegen te gaan. Voorts
is het in lijn met de economische werkelijkheid om niet op goodwill en andere immateriële
activa af te schrijven als zij niet in waarde zijn gedaald. Ons belastingstelsel kent
al een vergelijkbaar afschrijvingsverbod voor onroerende zaken.
Afschrijving op bedrijfsmiddelen brengt de vermindering van de gebruikswaarde wegens
gebruik in het bedrijf tot uitdrukking. Dit amendement voorziet in een wijziging van
artikel 3.30, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) waarmee
de afschrijving op goodwill wordt begrensd door de waarde in het economische verkeer
van goodwill met inbegrip van zelf opgebouwde goodwill.
Thans kan op (de gekochte) goodwill ten laste van de fiscale winst worden afgeschreven
wanneer de gebruikswaarde ervan daalt. Dat is zelfs het geval als die gekochte goodwill
intussen is vervangen door nieuwe (zelfgekweekte) goodwill. Dit amendement regelt
een afschrijvingsverbod op goodwill, tenzij de boekwaarde van de goodwill hoger is
dan de waarde in het economische verkeer van de goodwill met inbegrip van zelf opgebouwde
goodwill. De verwachting is dat hierdoor de verschillen tussen de waardering van goodwill
op de commerciële en fiscale balans zullen afnemen. Voorts regelt het amendement dat
het afschrijvingsverbod ook gaat gelden voor andere immateriële activa waarvan de
waardering, net als die van goodwill, is gebaseerd op winstgenererend vermogen.
Budgettaire gevolgen
Het amendement leidt tot een budgettaire opbrengst omdat de economische waarde van
goodwill doorgaans hoger is dan de fiscale boekwaarde. Het beperken van de afschrijving
op goodwill tot de waarde in het economische verkeer van goodwill met inbegrip van
zelf opgebouwde goodwill, haalt daarom belastingheffing naar voren. Deze belastingheffing
zou anders bij verkoop of staking van de activiteiten waar de goodwill op ziet plaats
hebben gevonden. Deze verplaatsing in de tijd is budgettair relevant vanwege de tijdswaarde.
Daarnaast betekent het naar voren halen van de heffing dat in sommige gevallen voorkomen
wordt dat afschrijvingen eerst ten laste komen van een positief belastbaar bedrag,
terwijl bij verkoop of staking de winst mogelijk alleen met verliezen wordt verrekend.
In de raming is rekening gehouden met een beperkt gedragseffect.
De opbrengst op transactiebasis zal in de eerste jaren na invoering van de maatregel
groter zijn en daarna teruglopen, omdat bij doorverkoop van de activiteit het afschrijvingsverschil
weer vereffend wordt. Met de netto-contantewaardemethode is de lastenrelevante reeks
voorlopig geschat op een opbrengst in de ordegrootte van € 300 miljoen per jaar. Dit
budgettaire effect is zeer onzeker vanwege onzekerheid van de grootte van de gedragseffecten
en onzekerheid omtrent het bepalen van de waarde in het economische verkeer van de
goodwill.
Uitvoeringsgevolgen
Dit amendement zorgt voor een toename van de complexiteit, omdat een waardering naar
de waarde economisch verkeer zal moeten plaatsvinden van de gekochte en zelf opgebouwde
goodwill. Die waardering is gevoelig voor discussies. Deze waarderingsdiscussie is
nu al aan de orde bij constructies waarbij een immaterieel actief wordt overgeheveld
van een belastingparadijs naar Nederland en in zoverre niet nieuw. Voorts ligt, net
als bij de afwaarderingsmogelijkheid van een bedrijfsmiddel naar lagere bedrijfswaarde,
de bewijslast voor de lagere waardering van het immateriële actief bij de belastingplichtige.
Maatoug Stultiens