36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025

H TWEEDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 27 februari 2025

1. Inleiding

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA danken de regering voor de beantwoording van de vragen in de eerste schriftelijke ronde met betrekking tot de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025. Naar aanleiding van de beantwoording van de vragen en de brief van 7 februari jl. inzake het amendement-Bontenbal c.s.2 hebben deze leden nog een aantal vervolgvragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de regering op de vragen in het eerste verslag en van de brief naar aanleiding van het amendement-Bontenbal c.s. Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van hun vragen door de regering en van de brief over de invulling van het amendement-Bontenbal c.s. van 7 februari jl. De ernstige zorgen die bij deze fractieleden leven omtrent de doelmatigheid en rechtmatigheid, alsmede over de verstrekkende gevolgen van deze begroting zijn door de regering niet weggenomen. Naar aanleiding daarvan stellen deze leden graag enkele vervolgvragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de regering en de brief over invulling van amendement-Bontenbal c.s. over de positie van de regio voor internationale studenten. Naar aanleiding daarvan stellen deze leden graag enkele vervolgvragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording door de regering. Naar aanleiding daarvan stellen deze leden graag enkele vervolgvragen.

Met belangstelling hebben de leden van de Volt-fractie kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over invulling van het amendement-Bontenbal c.s. over de positie van de regio voor internationale studenten. De leden van de Volt-fractie hebben naar aanleiding hiervan nog een aantal aanvullende vragen.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De brief over de uitwerking van het amendement-Bontenbal c.s. van 7 februari jl. bevat veel onduidelijkheden, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA. Volgens de betrokkenen, waaronder UNL3 en de AOb4, heeft de brief alleen maar meer onzekerheid gecreëerd. Ook de Vereniging Hogescholen geeft aan dat onderwijsinstellingen, ondanks de brief, niet weten waar zij aan toe zijn.5 Dit maakt de opgave voor hen onuitvoerbaar en het tijdpad onhaalbaar. Voornoemde leden hebben een aantal vragen hierover.

  • De regering geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat het gaat om «een ingrijpende wijziging». Is de regering van plan om het gewijzigde voorstel voor de Wet internationalisering in balans opnieuw voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State? Is zij hier op verzoek wel toe bereid? En zo nee, acht de regering het in het kader van goed bestuur verantwoord om een wetsvoorstel ingrijpend te wijzigen, terwijl de consequenties daarvan nog niet goed in kaart zijn, en dit zonder hernieuwd advies door de Kamers in behandeling te laten nemen?

  • Kan de regering inmiddels toelichten hoe de nieuwe verdeelsleutel voor internationale studenten uitwerkt in zowel relatieve als absolute cijfers, ook in verhouding tot de oude verdeelsleutel?

  • Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn als de nota van wijziging bij de Wet internationalisering in balans niet tijdig wordt overgelegd?

De commissie OCW van de Eerste Kamer heeft op 18 februari jl. een deskundigenbijeenkomst georganiseerd. Een van de sprekers daar, prof. mr. R.J.N. Schlössels, stelde in zijn position paper dat in de Eerste Kamer, met betrekking tot de nakoming van het bestuursakkoord, de beginselen van behoorlijk bestuur in het geding zijn.6 Hij schrijft: «Indien een nieuw kabinet hierop zou willen terugkomen, zal het juridisch aanlopen tegen het vertrouwensbeginsel. (...) Deze gevolgen kunnen divers zijn: een harde verplichting tot (alsnog) nakomen, volledige schadevergoeding, compensatie of een overgangstermijn.»7 In zijn mondelinge toelichting verwees hij onder andere naar de onrechtmatige bezuinigingen op Stichting VluchtelingenWerk door de Minister van Asiel en Migratie. Houdt de regering rekening met juridische procedures naar aanleiding van het opzeggen van de langjarige afspraken? Staat de regering open voor het instellen van een overgangstermijn? Houdt zij rekening met een mogelijke eis tot schadevergoeding of compensatie?

De regering geeft in haar antwoorden aan de Draghi-doelstelling in 2030 te willen halen en op Europees niveau 3% van het bbp voor onderzoek en innovatie te willen bereiken.8 De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vinden deze ambitie (te) bescheiden. Op welke wijze verwacht de regering de bovengenoemde doelstelling te bereiken? Welke concrete stappen zet zij in de komende jaren om deze ambitie zo snel mogelijk te realiseren? En welke inspanningen gaat zij verrichten om de OCW-begroting in de komende jaren te beschermen tegen extra bezuinigingen?

De aangekondigde forse bezuinigingen op de OCW-begroting hebben inmiddels al geleid tot ontslagen, onder andere aan de Universiteit Twente.9 Onderzoeken naar onder andere Parkinson en kanker worden daar per direct stopgezet. Tegelijkertijd bezuinigt dit kabinet stevig op de VWS-begroting, met grote consequenties voor de financiële positie van zorgfondsen die medefinancier zijn van wetenschappelijk onderzoek. Hoe beoordeelt de regering de samenhang tussen de bezuinigingen op de onderwijsbegroting en die op de VWS-begroting? Houdt de regering regie op deze opstapeling van bezuinigingen? Welke maatregelen neemt zij om te voorkomen dat cruciaal medisch onderzoek in gevaar komt?

Door de bezuinigingen worden met name de kleine studies in hun voortbestaan bedreigd. Zo is de Universiteit Leiden van plan om er een aantal te schrappen.10 Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA eens dat het voor Nederland van cruciaal belang is om, zeker in tijden van geopolitieke onrust, zelfstandig gespecialiseerde opleidingen, ook in kleine talen en regio’s, aan te kunnen bieden? Onderstreept de regering het strategisch belang van dergelijke wetenschappelijke kennis? Neemt de regering het advies van de Onderwijsraad over om bij de verdeling van middelen niet alleen rekening te houden met krimpregio’s, maar ook specifiek rekening te houden met kleine studies? Zo ja, hoe gaat zij dat doen? En zo nee, waarom niet?

Betreffende het mediabeleid hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA de volgende vervolgvragen:

  • De regering geeft aan van mening te zijn dat de hoogte van de rijksmediabijdrage vanaf 2027 volstaat om de publieke mediaopdracht te vervullen.11 Kan de regering aantonen op welke feiten, onderzoeken, rapporten en/of wetenschappelijke literatuur deze mening is gebaseerd?

  • Is de regering nog steeds van mening dat de rijksmediabijdrage volstaat als blijkt dat de extra bezuiniging van 50 miljoen niet gedekt kan worden uit de Ster-opbrengsten?

  • Zo ja, op welke wijze denkt de regering dat de NPO deze extra bezuiniging kan dragen zonder afbreuk te doen aan zijn functioneren als, om de woorden van de regering te gebruiken, «een essentieel instituut binnen onze democratische rechtsstaat»?12

Op maandag 17 februari 2025 stond er een paginagrote advertentie van Joop van den Ende in onder meer de NRC, De Telegraaf en het AD over de ontwikkelingen in het Nederlandse medialandschap en de voorgenomen bezuinigingen van de regering.13 Daarover hebben voornoemde leden de volgende vragen:

  • Is de regering bekend met de oproep van de Nederlandse theater- en mediaondernemer Joop van den Ende aan de politiek om ons medialandschap te beschermen tegen de manipulatie door Amerikaanse techgiganten?

  • Deelt de regering de constatering van de heer Van den Ende dat Nederlandse waarden bedreigd worden door de invloed van buitenlandse multimiljardairs op Nederlandse (sociale) media?

  • Hoe beoordeelt de regering de volgende uitspraak van de heer Van den Ende: «In deze tijd dient ons goed functionerende bestel te worden beschermd, zodat journalisten in staat blijven hun controlerende werk te doen en producenten programma’s kunnen ontwikkelen die de kwaliteit hebben om miljoenen Nederlanders aan zich te binden?»14

  • Hoe verhoudt haar beoordeling van bovenstaande uitspraak zich tot de, door de regering gewenste, bezuinigingen?

Betreffende het cultuurbeleid hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA de volgende vervolgvragen:

  • De regering erkent dat er een daling is in de cultuurlasten per inwoner, maar stelt dat de situatie door de hoge inflatie in 2022 slechts «beperkt» is beïnvloed.15 Hoeveel is de daling van de cultuurlasten in verhouding tot de daadwerkelijke vraag naar cultureel aanbod van de bevolking, en ziet de regering nog steeds de daling als «beperkt» als er een structurele afname van het culturele aanbod dreigt?

  • De regering zegt zich bewust te zijn van de zorgen van gemeenten over hun financiën.16 Is er een plan van aanpak van de regering om specifieke culturele subsidies of regelingen te bieden aan de gemeenten die het zwaarst getroffen worden door het ravijnjaar? De regering heeft vertrouwen in de financiële keuzes van gemeenten met de forse korting vanuit het rijk.17 Waarop is dit vertrouwen gebaseerd gezien de sterk teruglopende bijdragen? Op welke onderzoeken baseert de regering deze verwachting?

  • De regering verwijst naar cultuurconvenanten met gemeenten en provincies.18 Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze convenanten daadwerkelijk leiden tot de versterking van het culturele klimaat, en niet alleen als een voornamelijk administratief akkoord? Wat is het concrete resultaat van eerdere gesprekken en welke meetbare resultaten kan de regering tot dusver laten zien? Kan de regering deze resultaten met de leden delen?

  • De regering merkt op dat de provincies Gelderland, Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland in 2023 minder uitgaven aan cultuur dan in 2021, maar tegelijkertijd wordt erkend dat het niet duidelijk is of de spreiding van cultuur onder druk staat.19 Gaat de regering deze duidelijkheid wel scheppen? En hoe wordt voorkomen dat kleinere gemeenschappen het slachtoffer worden van bezuinigingen?

  • Hoewel de regering stelt dat er extra middelen beschikbaar zijn voor fair pay20, blijkt uit recente onderzoeken dat onderbetaling een structureel probleem is dat lastig is op te lossen via een niet-structurele impuls. Hoe verzekert de regering dat de extra 36,4 miljoen euro genoeg zal zijn voor een structurele verbetering in de arbeidsomstandigheden? Op welke aannames of onderzoeken is dit gebaseerd? Ziet de regering meer langetermijnmaatregelen in de vorm van belastingvoordelen of meer zekerheden voor regionale cultuurinitiatieven?

  • Is de regering van plan om ook de gesubsidieerde instellingen buiten de BIS een fair pay-verplichting op te leggen, en zo nee, waarom niet, en zo ja, hoe wil de regering dit financieren? De regering plant een evaluatie van het fair pay-beleid in 2027, maar hoe zit het met 2025 tot 2027? Is er tussentijds monitoring om te voorkomen dat de eerlijke beloning voor culturele werkers niet of traag op gang komt? Hoe kan de regering sneller en tussentijds reageren als blijkt dat het beleid niet voldoende effect heeft? De regering stelt dat gemeenten een grote rol spelen bij fair pay door «collectieve tariefafspraken» en de Fair Practice Code te hanteren.21 Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat alle gemeenten daadwerkelijk deelnemen aan deze afspraken? Is er een vorm van handhaving of toezicht om gemeenten die achterblijven te stimuleren om op gelijke voet mee te doen?

  • Platform ACCT (Platform Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst) speelt een belangrijke rol bij het stimuleren van tariefafspraken. Gaat de regering Platform ACCT meer ondersteunen, zodat ACCT effectiever en breder inspeelt op de cultuursectoren? Zijn er plannen dit uit te breiden naar meer lokale culturele initiatieven?

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

In het eerste verslag hebben de leden van de CDA-fractie reeds gevraagd naar het breken van afspraken uit het bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap en de bekostiging die wordt verstrekt op basis van een onderwijswet. Deze leden begrijpen dat de begrotingswetgever jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage bepaalt, maar willen dat de regering specifiek ingaat op:

  • 1. de juridische status van een bestuursakkoord en;

  • 2. de mogelijkheden om hiervan af te wijken, dan wel afspraken niet na te komen in het licht van het vertrouwens-, rechtszekerheids- en evenredigheidsbeginsel.

Deze leden vragen op deze punten om een juridische motivering, onderbouwing en verantwoording. Ook willen deze leden weten welke juridische en financiële consequenties het breken van het bestuursakkoord heeft.

Volgens prof. mr. Schlössels is een eenzijdige niet-nakoming van bestuursakkoorden juridisch problematisch, met name indien dit leidt tot (onevenredig) nadelige gevolgen voor de wederpartij van de overheid in vermogensrechtelijke zin.22 Aangezien partijen (Minister en hogescholen/universiteiten) de intentie hebben gehad te komen tot iets structureels, is er een vertrouwensrelatie ontstaan gebaseerd op rechtszekerheid. De beginselen van behoorlijk bestuur wegen om deze reden zwaar. Als een nieuw kabinet terug wil komen op reeds gesloten bestuursakkoorden, zou het juridisch aanlopen tegen het vertrouwensbeginsel. Dit kan leiden tot diverse gevolgen: een harde verplichting tot (alsnog) nakomen, volledige schadevergoeding, compensatie of een redelijke overgangstermijn. Bezuinigingen of andere prioritering van middelen kunnen legitiem zijn, maar alleen als de gevolgen niet onevenredig zijn. Hierbij is van belang dat er op basis van diverse afspraken in de bestuursakkoorden door de hogescholen/universiteiten op basis van toezeggingen structureel is gehandeld. Het niet honoreren van het vertrouwen leidt voor de universiteiten tot aantoonbaar nadeel, schade en ontwrichting van onderzoek. De leden van de CDA-fractie vragen:

  • 1. de regering te reflecteren op deze punten uit het position paper van prof. Schlössels;

  • 2. specifiek ook een juridische onderbouwing en verantwoording te geven voor het breken van de bestuursakkoorden uit 2022 in relatie tot het evenredigheidsbeginsel en

  • 3. in te gaan op mogelijke verplichtingen tot nakoming, volledige schadevergoeding, compensatie of een langere overgangstermijn als gevolg van het breken van het bestuursakkoord.

Uit de Aanwijzingen voor regelgeving blijkt dat een overgangstermijn geboden is als er sprake is van een inbreuk op de rechtszekerheid. Kan de regering verduidelijken waarom er niet gekozen is voor een overgangstermijn en de bezuinigingen op de starters- en stimuleringsbeurzen reeds zijn ingeboekt vanaf 1 januari 2025? Welke juridische consequenties kunnen hieruit volgen?

Het beoogde effect van het amendement-Bontenbal c.s. is dat een nota van wijziging regelt dat de Toets Anderstalig Onderwijs (TAO) zodanig wordt aangepast dat de instroom van internationale studenten wordt behouden in regio’s waar de gevolgen van de Wet internationalisering in balans (WIB) bovenmatig impact hebben op het onderwijsaanbod, bijvoorbeeld maar niet limitatief Zeeland (Middelburg), Limburg (Maastricht), Friesland (Leeuwarden), Groningen, Drenthe (Emmen) en Twente (Enschede). Regio’s die voor hun brede welvaart (ecosysteem) afhankelijk zijn van de instroom van internationale studenten en een stevig verankerd hoger onderwijs. Zo blijft onderwijs in (krimp)regio’s ook naar de toekomst geborgd.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de reeds genoemde brief van de Minister over de invulling van het amendement-Bontenbal c.s. Deze leden hebben hier enkele vragen over.

Deze leden lezen dat de Minister het binnen het stelsel niet passend vindt om wetgeving te maken die alleen geldt voor specifieke regio’s, maar dat hij met een limitatieve lijst van regio’s zal komen die binnen de reikwijdte vallen, waarbij hij zo dicht mogelijk blijft bij de regio’s die in het amendement specifiek worden benoemd. De leden van de CDA-fractie constateren dat er in de toelichting op het amendement-Bontenbal c.s. expliciet is opgenomen dat de genoemde plaatsen niet limitatief zijn. Verder is het doel van het amendement dat de instroom van internationale studenten in regio’s waar de gevolgen van de WIB impact hebben op het onderwijsaanbod, worden behouden. Deze leden vragen de regering in hoeverre het beoogde effect van het amendement-Bontenbal c.s. wordt gehaald. Ze vragen de regering dit toe te lichten.

In het amendement-Bontenbal c.s. zijn expliciet bepaalde krimp- en grensregio’s genoemd. In de brief wordt dit nog vaag gelaten en wordt aangekondigd dat hier nog een limitatieve lijst over volgt. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen? In hoeverre ziet zij ruimte om al deze regio’s onder de uitzonderingsbepaling te laten vallen?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de zinsnede «dat het binnen het stelsel niet passend is om wetgeving te maken die alleen geldt voor specifieke regio’s» zich verhoudt tot de zinsnede «Ik zal daar duidelijkheid over scheppen met een limitatieve lijst van regio’s die binnen de reikwijdte vallen», waarbij de Minister alsnog met regelgeving voor specifieke regio’s komt. Hoe moeten de leden van de CDA-fractie dit interpreteren?23

De Minister acht het binnen het stelsel niet passend om wetgeving te maken die alleen geldt voor specifieke regio’s. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een motivering hiervan en vragen hoe deze motivering zich verhoudt tot het aangenomen amendement-Bontenbal c.s., dat juist hierop toeziet.

De Minister geeft aan dat hij een apart artikel opneemt in de wet waarin de inhoudelijke vereisten worden vastgelegd waaraan een anderstalige opleiding moet voldoen om een beroep te kunnen doen op het regio-criterium uit de Toets Anderstalig Onderwijs. Daarmee wordt het inhoudelijke criterium uitgewerkt op wetsniveau in plaats van op AMvB-niveau. Wat wordt er bedoeld met een «inhoudelijke basis» en in hoeverre zorgt dit ervoor dat exacte uitvoering wordt gegeven aan het amendement-Bontenbal c.s.?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister de reikwijdte van het artikel zo verbreedt dat niet alleen instellingen die gelegen zijn in een krimp- of grensregio een beroep op het regiocriterium kunnen doen, maar ook instellingen die in de nabijheid van een krimpregio liggen en van belang zijn voor de regio. De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke invloed dit heeft op de krimp- en grensregiogebieden die expliciet genoemd zijn in het amendement-Bontenbal c.s.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom de Minister het terugdraaien van een deel van de bezuinigingen koppelt aan de WIB. Deze leden menen dat dit niet de bedoeling was. Ze vragen de regering dit te verklaren.

Deze leden lezen dat de doelmatigheid aannemelijk wordt gemaakt in de vorm van inzicht in de regionale arbeidsmarkt en regionale kennisinfrastructuur (het regionale ecosysteem). Hier lezen deze leden niets over een taaltoets. Is deze uitleg juist?

Van hoger onderwijsinstellingen hebben de leden van de CDA-fractie begrepen dat de brief over het amendement-Bontenbal c.s. tot grote onduidelijkheden en onzekerheden leidt, omdat de brief niet duidelijk maakt hoe de taakstelling op internationalisering precies ingevuld gaat worden. Hierdoor is het lastig voor onderwijsinstellingen om strategische keuzes te maken over toekomstig onderwijsaanbod. Hoe ziet de regering dit?

Welke juridische onderbouwing heeft de regering voor de keuze om de nota van wijziging niet voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State voor te leggen? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat er met het amendement-Bontenbal c.s. in feite een doelstelling aan de WIB wordt toegevoegd, namelijk het behoud van onderwijsaanbod in krimp- en grensregio’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt de regering dan uit dat de nota van wijziging niet aan de Afdeling advisering van de Raad van State moet worden voorgelegd?

Het amendement-Bontenbal c.s. vraagt om meer rekening te houden met de impact van de WIB en met name de Toets Anderstalig Onderwijs op het onderwijsaanbod in diverse regio’s. De zorgen hierover worden ook onderschreven door het recente advies van de Onderwijsraad over Omgaan met dalende studentenaantallen.24 Hierin wordt aangegeven dat de WIB ertoe kan leiden dat niet alleen opleidingen die niet met positief gevolg door de TAO komen verdwijnen, maar dat de WIB ook effect kan hebben op andere kleine opleidingen die via kruisfinanciering afhankelijk zijn van grotere opleidingen. Waarom, zo vragen de leden van de CDA-fractie de regering, past de Minister de Toets Anderstalig Onderwijs voor het bestaande aanbod niet zodanig aan dat een opleiding anderstalig mag blijven in het geval omzetten naar het Nederlands zou betekenen dat voor de betreffende opleiding of andere opleidingen het financieel draagvlak wegvalt, en daarmee het onderwijsaanbod in de regio verschraalt?

De regering geeft – in reactie op de rechtmatigheid van de compensatie van de vaste voet van jonge universiteiten – aan dat universiteiten zelf de ruimte hebben om de overgebleven stimuleringsbeurzen gericht in te zetten zodat rekening gehouden kan worden met de vaste voet verhoging.25 Hoe beoordeelt de regering de rechtmatigheid gegeven het feit dat de stimuleringsbeurzen incidentele middelen zijn, waardoor van de toegezegde structurele verhoging geen sprake meer is?

Kan de regering duidelijk maken wat in het licht van zelfregie de doelmatigheid is van de TAO nu er al een stagnatie te zien is in de groei van het aantal internationale EER-studenten en er al een tijd sprake is van een duidelijke daling van de instroom van internationale EER-studenten? Is de regering bereid om bij de voorbereiding van de nota van wijziging bij de WIB met de betrokken hoger onderwijsinstellingen te overleggen?

Kan de regering aangeven hoe zij ervoor gaat zorgen dat de verlaging van de taakstelling met 125 miljoen euro ook daadwerkelijk bij de hoger onderwijsinstellingen in de limitatieve lijst met regio’s terecht gaat komen? Welke (bindende) afspraken beoogt de regering met deze onderwijsinstellingen daarover te maken?

Hoe zorgt de regering ervoor dat de onderwijsinstellingen die zich aan die afspraken houden worden gevrijwaard van de mogelijke consequenties van een netto verlaging van de bekostiging per student?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie aandacht voor de verbinding Onderwijs en de Arbeidsmarkt. Voor het oplossen van de tekorten op de arbeidsmarkt is opleiden, praktijkleren en om-, her- en bijscholing (leven lang ontwikkelen) noodzakelijk. Met name in de techniek, zorg, onderwijs en ICT zijn er nu al grote tekorten, waarbij de begeleiding tijdens het opleiden in de praktijk een noodzakelijke voorwaarde is. Deze leden constateren met onbegrip, dat het kabinet bezuinigt op het stagefonds mbo met bijna 100 miljoen euro. Kan de regering aangeven wat deze bezuiniging betekent voor de begeleiding van mbo-studenten en het praktijkleren? Deze leden zien een effect bij de uitvoering van beleid, dat ervoor gaat zorgen dat de dalende trend met betrekking tot het aantal mbo-studenten in de zorg niet gekeerd wordt, maar dat deze trend versterkt wordt. Kan de regering hierop reageren en hoe ziet zij dit? Welk effect heeft deze bezuiniging op het aantal stageplaatsen voor mbo-studenten en in hoeverre kijkt de regering integraal naar het onderwijs-arbeidsmarkt-vraagstuk?

Er wordt fors bezuinigd op het stagefonds. De leden van de CDA-fractie vragen de regering uit te leggen wat haar visie is op het onderwijs-arbeidsmarktbeleid. Kan zij hierbij reflecteren op de bezuiniging op het stagefonds?

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

In zijn brief van 7 februari jl. stelt de Minister dat «niet alleen instellingen die gelegen zijn in een krimp- of grensregio een beroep op het regio-criterium kunnen doen, maar ook instellingen die in de nabijheid van een krimpregio liggen en van belang zijn voor de regio».26 De leden van de D66-fractie vragen waarop de regering deze stelling baseert.

Hoe gaat de regering bovenstaand criterium precies afbakenen? Hoe wordt invulling gegeven aan deze afbakening?

De fractieleden van D66 vragen wat de juridische onderbouwing is voor het opnemen van dit regio-criterium in de Wet internationalisering in balans (hierna: Wib). Is er juridisch advies ingewonnen over dit criterium? Zo ja, kan dit juridisch advies met de Eerste Kamer gedeeld worden?

Hoe kijkt de regering, in het licht van het regio-criterium, naar de recent aangekondigde ontslagen op de Universiteit Twente, het University College Roosevelt in Middelburg en de Open Universiteit Limburg?27 Wat zijn de gevolgen van deze ontslagen voor de regiofunctie van deze universiteiten? Zijn deze ontslagen een gevolg van de in de OCW-begroting aangekondigde bezuinigingen?

Door deze ontslagen verdwijnen er vakgroepen aan de Universiteit Twente. Hieronder vallen onderzoek naar kanker en de ziekte van Parkinson.28 De leden van de D66-fractie vinden dit problematisch. Hoe kijkt de regering naar het verdwijnen van vakgroepen door deze ontslagen? Wat zijn de effecten voor de kraptesectoren en voor onze economie als deze vakgroepen wegbezuinigd worden?

De fractieleden van D66 vragen welke onderwijsinstellingen (in de regio) op dit moment onder druk staan. Waar verwacht de regering dat er de komende tijd nog meer ontslagen gaan vallen? Wat is het effect hiervan op de regio? Kan de regering aangeven wat het economische effect is van de bezuinigen op het University College Roosevelt op Zeeland en dat kwantificeren? Kan de regering dat ook doen voor de UT op Twente en de Open Universiteit op Limburg?

Hoe verhoudt de invulling van de regelgeving omtrent de Wet internationalisering in balans zich met de beoogde taakstelling op internationale studenten, zoals deze nog steeds in de OCW-begroting staat?

Deelt de regering de zorgen van onderwijsinstellingen dat deze bezuinigingen mogelijk zullen leiden tot nog meer ontslagen en tot het schrappen van opleidingen? Deelt de regering de zorg dat juist bij hogescholen en universiteiten met een regio-functie dit tot problemen voor het onderwijs en de economie in de regio zal leiden? Hoe gaat de regering dit voorkomen en is zij bereid om de bezuinigingen te heroverwegen?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering kijkt naar de daling van het aantal studenten, zoals blijkt uit de gepubliceerde cijfers van de UNL op 11 februari jl.29 Hoe verhoudt deze daling zich tot de Wib? Is de Wib nog wel nodig volgens de regering?

Hoe kijkt de regering er tegenaan dat juist bij de universiteiten in Groningen, Maastricht en Nijmegen het aantal eerstejaarsstudenten daalt? Vindt de regering dit een zorgelijke ontwikkeling? Welke effecten zal deze daling hebben op de regio’s waar deze universiteiten liggen?

De leden van de D66-fractie vragen of de regering erkent dat er grote problemen in de uitvoering ontstaan als de Toets Anderstalig Onderwijs (TAO) wordt uitgevoerd? Hoe kijkt de regering aan tegen de door UNL beschreven situatie dat iemand die een hbo-bachelor International business volgt dit wel in het Engels mag doen, maar aan de universiteit niet? Wat gaat de regering doen om te voorkomen dat instellingen in bestuurlijk en juridisch drijfzand raken?

Met de Begrotingsstaten Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2025 schendt de regering het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap.30 Op 18 februari jl. concludeerde prof. mr. R.J.N. Schlössels tijdens een deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer dat er juridische consequenties kunnen zitten aan het niet nakomen van gemaakte afspraken. Prof. mr. Schlössels stelde het volgende: «Door de bestuursakkoorden is vertrouwen gewekt over de beschikbaarheid van de gelden. De intenties van partijen zijn zeer duidelijk. Indien een nieuw kabinet hierop zou willen terugkomen, zal het juridisch aanlopen tegen het vertrouwensbeginsel. Met andere woorden een politiek-bestuurlijke beleidswijziging is denkbaar, maar deze zal zich niet kunnen onttrekken aan de gevolgen die het recht hieraan verbindt. Deze gevolgen kunnen divers zijn: een harde verplichting tot (alsnog) nakomen, volledige schadevergoeding, compensatie of een overgangstermijn.»31 Eerder werd de Minister van Asiel en Migratie door de rechter teruggefloten vanwege onterechte bezuinigingen op stichting Vluchtelingenwerk Nederland.32 De fractieleden van D66 vragen hoe de regering kijkt naar de mogelijke juridische gevolgen van de bezuinigingen. Houdt de regering rekening met mogelijke rechtszaken naar aanleiding van deze begroting?

Heeft de regering juridisch advies gevraagd over de effecten van de bezuinigingen op het bestuursakkoord? Kan dit advies met de Kamer gedeeld worden? Is het vertrouwensbeginsel geschaad door de bezuinigingen op universiteiten en hogescholen? Kan de regering beamen dat er een overgangsregeling zou moeten zijn, en dat er dus niet al in 2025 zomaar bezuinigd kan worden? Hoe kijkt de regering hiernaar, en als het klopt dat dit juridisch zeer kwetsbaar is, wat gaat zij in het kader van goed bestuur doen om dit te voorkomen?

In het kader van goed bestuur vinden de leden van de D66-fractie het van belang dat de overheid gemaakte afspraken nakomt. Het is belangrijk dat de overheid betrouwbaar is en dat maatschappelijke instellingen kunnen rekenen op gemaakte afspraken. Hoe kijkt de regering naar de bezuinigingen in het kader van goed bestuur en het vertrouwensbeginsel? Is de regering bereid om af te zien van de bezuinigingen, om de betrouwbaarheid van de overheid te bewaken?

Het huidige bekostigingsstelsel van het hoger onderwijs is volgens de fractieleden van D66 niet geheel effectief. Zo krijgen universiteiten en hogescholen een bedrag per student die ingeschreven staat binnen de nominale studieduur en per het aantal afgeronde bachelors en masters.33 Dit leidt volgens de leden van de D66-fractie tot perverse prikkels, waarbij onderwijsinstellingen ook op zoek gaan naar aanvullende inkomstenbronnen, zoals internationale studenten.34 De kwaliteit van het onderwijs staat hierdoor niet op één. Een fundamentele herziening van het bekostigingsstelsel is daarom gewenst. Wat gaat de regering doen om het bekostigingsstelsel voor het hoger onderwijs structureel te verbeteren? Hoe zorgt de regering ervoor dat geld beter wordt besteed aan de kwaliteit van het onderwijs?

Ten slotte stellen de leden van de D66-fractie dat op verschillende universiteiten de kleinere studies onder druk staan. Zo overweegt de Universiteit Leiden om een aantal cultuurstudies samen te voegen, om zo geld te besparen.35 De fractieleden van D66 hechten grote waarde aan de Geesteswetenschappen en vinden het belangrijk dat ook kleinere taal- en cultuurstudies beschikbaar blijven. Deze opleidingen zorgen er onder andere voor dat belangrijke kennis gewaarborgd blijft voor toekomstige generaties. Hoe kijkt de regering aan tegen het verlies van opleidingen binnen de Geesteswetenschappen? Welke culturele consequenties zitten er aan het inperken van de Geesteswetenschappen? Hoe gaat de regering zich inspannen voor het behoud van kleine opleidingen binnen de Geesteswetenschappen?

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben veel zorgen over de uitvoerbaarheid van de bezuinigingen op het hoger en wetenschappelijk onderwijs, met name waar die voor een groot deel zijn gebaseerd op de veronderstelling dat er minder internationale studenten zullen komen door de nog niet aangenomen Wet internationalisering in balans (hierna: WIB). Voornoemde leden vinden het op basis van de beantwoording van de regering tot nog toe volstrekt onduidelijk hoe de taakstelling (van de bezuinigingen) zich precies verhoudt tot deze WIB, en vragen de regering om een verduidelijking. Hoe realistisch acht de regering de gemaakte inschatting van de opbrengst van de bezuiniging op internationalisering, nu de WIB nog niet eens door de Tweede Kamer is aangenomen? Waar is deze inschatting nu precies op gebaseerd? Wat gebeurt er als de instroom minder daalt dan verwacht, en wat als deze juist meer daalt dan nu verwacht wordt?

De WIB is gericht op het reguleren van de instroom van internationale studenten, wat een daling van hun aantal kan veroorzaken. Gezien de geplande bezuinigingen op het hoger en wetenschappelijk onderwijs, en het feit dat de bezuinigingen worden ingevoerd terwijl de wet nog niet is aangenomen, hoe kan de regering garanderen dat deze bezuinigingen niet – gezien vanuit de doelstellingen van de regering zelf – te vroeg of te vergaand worden doorgevoerd, vooral als de daadwerkelijke effecten van de wet en de daling van de internationale instroom nog onzeker zijn?

Universiteiten en hogescholen vrezen dat zij onevenredig worden getroffen door de combinatie van de WIB en de bezuinigingen. De fractieleden van de SP vragen of de regering bereid is om compensatiemaatregelen of overgangsregels te overwegen als blijkt dat instellingen in financiële problemen komen. Dit mede in het licht van de nog onbekende uitkomsten van de WIB (als deze uiteindelijk wordt aangenomen).

Van verschillende kanten (o.a. door universiteiten, hogescholen en de Onderwijsraad) is er kritiek geleverd op de Toets Anderstalig Onderwijs (hierna: TAO). Deze kritiek richt zich op de proportionaliteit, uitvoerbaarheid, administratieve lasten en mogelijke negatieve effecten op de internationalisering en onderwijskwaliteit in Nederland. De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering deze kritiek weegt en welke maatregelen er worden genomen om aan deze kritiek tegemoet te komen.

De leden van de SP-fractie tasten nog in het duister over de gevolgen van het amendement-Bontenbal c.s. en betreuren het dat de brief van de Minister hierover eveneens weinig duidelijkheid geeft. Wanneer denkt de regering deze duidelijkheid wel te kunnen geven evenals de preciezere gevolgen, voor de instellingen in de betroffen regio’s alsook daarbuiten? Gegeven de mogelijke variëteit in interpretatie van het amendement-Bontenbal c.s., wat doet de regering om ervoor te zorgen dat de bezuinigingen niet leiden tot inconsistent beleid en ongelijke behandeling van onderwijsinstellingen, waarbij sommige instellingen ten onrechte meer worden getroffen door de bezuinigingen dan anderen?

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over de gevolgen van de voorgenomen bezuinigingen op het hbo, maar krijgen van de regering hier geen helder beeld van. Kan de regering schetsen welke gevolgen zij ziet van de voorgenomen bezuinigingen op het hbo, en hoe denkt zij dat deze sector die gevolgen kan opvangen? Deelt de regering de mening van de leden van de SP-fractie dat de schadelijke gevolgen voor het hbo niet goed door de sector zelf te repareren zullen zijn? Zo nee, waarom niet? Op de door de OCW-commissie van de Eerste Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomst over de begroting en de bezuinigingen op het hoger onderwijs stelde de voorzitter van de Vereniging Hogescholen, de heer Maurice Limmen, dat «de combinatie van bezuinigingen met de demografische neergang ertoe dreigt te leiden dat de essentiële rol die hogescholen spelen in regio’s om ze economisch levensvatbaar en leefbaar te houden onder druk komt te staan.» De leden van de SP-fractie vragen of de regering deze zorg deelt. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is hier rekening mee gehouden bij het besluit tot de in de begroting opgenomen bezuinigingen? Hoe verhouden de mogelijk negatieve gevolgen van de bezuinigingen voor de rol van het hbo in de regio zich tot het belang van de regio zoals dat ook erkend en onderstreept wordt in het Hoofdlijnenakkoord?

Voornoemde leden maken zich eveneens grote zorgen over de gevolgen van de grote bezuinigingen op het hoger onderwijs en in de wetenschap voor de al zeer hoge werkdruk in de sector. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat de werkdruk een groot probleem vormt voor docenten en onderzoekers in het hoger onderwijs en erkent de regering dat met deze voorgenomen bezuinigingen – met name door bezuinigingen op de starters- en stimuleringsbeurzen – de werkdruk alleen nog maar zal toenemen? Er zal namelijk minder tijd zijn voor onderzoek bij gelijkblijvende publicatie- en prestatiedruk, wat tegelijkertijd zal leiden tot een hogere aanvraagdruk, omdat jonge onderzoekers op zoek zullen (moeten) gaan naar alternatieve financieringsbronnen voor hun onderzoek.

Tot slot hebben de leden van de SP-fractie nog vragen over het eenzijdig opzeggen van het bestuursakkoord tussen de universiteiten en de Staat. Deze afspraken, welke gemaakt waren voor een periode van tien jaar en tot doel hadden om onderzoek te stimuleren, worden nu na slechts twee jaar zonder overgangsperiode per direct teruggedraaid. Kan de regering begrijpen dat niet alleen vanuit het perspectief van de universiteiten, maar ook vanuit andere sectoren en breder vanuit de samenleving, dit gezien wordt als een aanslag op de betrouwbaarheid van de overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is met dit mogelijke negatieve effect rekening gehouden bij het besluiten tot en bij de invulling van de bezuinigingen?

Tijdens de voornoemde deskundigenbijeenkomst stelde Professor Raymond Schlössels, hoogleraar bestuursrecht aan de Universiteit Maastricht, dat bij het gesloten, en nu eenzijdig opgezegde bestuursakkoord tussen de universiteiten en de Staat, concrete financiële verplichtingen zijn aangegaan waardoor er sprake is van een wederkerige overeenkomst, «waar vertrouwen maar ook redelijkheid, billijkheid, en beginselen van behoorlijk bestuur zwaar hebben te wegen». In hoeverre heeft een en ander ook zwaar gewogen voor de regering en de Minister bij het besluit tot de in de begroting voorliggende bezuinigingen? Is de regering het met professor Schlössels eens dat het bestuursakkoord bij de universiteiten een «gerechtvaardigd vertrouwen» heeft gewekt en dat dat vertrouwen nu is geschonden? Zo nee, waarom niet? Begrijpt de regering de kritiek vanuit de sector dat hier sprake is van geschonden vertrouwen en onbehoorlijk bestuur? Hoe denkt de regering dit vertrouwen weer te kunnen herstellen? Erkent de regering dat in het licht van bovenstaande overwegingen niet alleen de uitvoerbaarheid, maar ook de rechtmatigheid van de voorgenomen bezuinigingen op het hoger onderwijs in het geding is? In hoeverre is er door de regering op rechtmatigheid getoetst en in hoeverre is rekening gehouden met de juridische aspecten van deze invulling van de bezuinigingen? Waarom is er – in het kader van de zorgvuldigheid en de rechtmatigheid – niet gekozen voor een overgangsregeling in plaats van het direct schrappen van de startersbeurzen? Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie of de regering er ook rekening mee houdt dat de rechtmatigheid van het opzeggen van het bestuursakkoord en daarmee van de bezuinigingen geen stand zal houden voor de rechter.

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

In de beantwoording van de schriftelijke vragen geeft de regering aan dat het bij (de financiering van) onderzoek, onderwijs en innovatie niet enkel gaat om publieke investeringen, maar ook om het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen.36 De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering in het licht van de voorgestelde bezuinigingen van plan is om extra inspanningen te verrichten om te helpen die randvoorwaarden te scheppen. En op welke wijze?

De regering geeft aan dat bij de ingangstermijn van de bezuinigingen rekening gehouden is met reeds aangegane verplichtingen.37 Kan de regering die stelling met enkele voorbeelden concretiseren?

Een deel van de dekking voor het amendement-Bontenbal c.s. op de voorgestelde begroting wordt gevonden in een verhoging van de reclame-inkomsten bij de publieke omroep door online reclame mogelijk te maken. Op vragen hierover antwoordt de regering met de aankondiging van een impactanalyse.38 Op basis van de resultaten van die analyse wordt blijkens de beantwoording vervolgens gekeken of het mogelijk is de wettelijk vastgelegde reclamemogelijkheden te verruimen. Uit deze beantwoording spreekt een hoge mate van onzekerheid. De fractieleden van de ChristenUnie vragen wat die onzekerheid betekent voor het betreffende deel van de dekking van het amendement. En wat gebeurt er als die dekking niet haalbaar blijkt?

In antwoord op een vraag over het beëindigen van de subsidiëring van de «brede brugklas» stelt de regering dat er weliswaar geen budget meer voor is, maar dat het concept niet verdwijnt.39 Vervolgens maakt de regering gewag van aanknopingspunten om extra aandacht voor dit thema te houden en hierover met de sector in gesprek te gaan. De fractieleden van de ChristenUnie vragen of de regering bedoelt te stellen dat ook zonder subsidiëring brede brugklassen doorgang kunnen vinden. Zo ja, hoe zou dat dan gefinancierd moeten worden? Zo nee, wat is dan de portee van de beantwoording?

Waar het gaat om de vragen die betrekking hebben op het al dan niet eerbiedigen van het bestuursakkoord zijn de leden van de ChristenUnie-fractie nog niet overtuigd door de beantwoording door de regering. Enerzijds noemt de regering betrouwbaarheid en voorspelbaarheid als belangrijke waarden voor de overheid, maar anderzijds maakt de regering gewag van nieuwe beleidskeuzes die gevolgen hebben voor eerder gemaakte afspraken over bekostiging, zoals de afspraken die zijn gemaakt in het Bestuursakkoord 2022. Miskent de regering hiermee niet het, met dat bestuursakkoord en de daarin opgenomen concrete afspraken en bedragen, gewekte vertrouwen dat alle betrokken partijen zich tenminste gedurende de looptijd van de gemaakte afspraken aan die afspraken zouden houden?

De formulering van de beantwoording door de regering ten aanzien van het bestuursakkoord wekt de indruk dat in dat akkoord is opgenomen dat de overheid de afgesproken middelen alleen ter beschikking hoeft te stellen indien de begrotingswetgever daarvoor voldoende financiële middelen ter beschikking stelt. Omgekeerd zou dat betekenen dat de overheid zich niet aan de afspraken in het bestuursakkoord zou hoeven te houden voor zover daarvoor niet voldoende middelen beschikbaar zijn gesteld. Is dat inderdaad de wijze waarop de regering het bestuursakkoord uitlegt, zo vragen de fractieleden van de ChristenUnie. En zo ja, waar staat dat in het bestuursakkoord?

Welke rechtsmiddelen staan de partners in het bestuursakkoord ter beschikking in het geval zij in rechte willen opkomen tegen wat zij wellicht beschouwen als een onrechtmatige inbreuk op een gesloten akkoord of een schending van opgewekt vertrouwen? En is de regering met de partijen bij het bestuursakkoord in overleg geweest alvorens de bezuinigingen in te boeken?

Het is de leden van de ChristenUnie-fractie ook na het lezen van de brief over internationalisering in de regio nog niet duidelijk waarop de regering precies wil sturen met de Wet internationalisering in balans (hierna: WIB).40 Is dat de onderwijstaal of het aantal internationale studenten? Acht de regering de WIB een doelmatig instrument om het aantal internationale studenten te verlagen?

De regering schrijft in dezelfde brief dat een gevolg van het niet-realiseren van het terugbrengen van het aantal internationale studenten kan zijn dat de bijdrage per student daalt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om voor enkele van deze scenario’s voor te rekenen wat het niet realiseren van de daling van het aantal studenten betekent voor de bekostiging per student.

Wat betekent de resterende taakstelling op internationale studenten voor kleine opleidingen buiten de regio? Bestaat het risico dat zij in hun voortbestaan worden bedreigd nu er een andere positie komt voor de regio in de Wet internationalisering in balans en de taakstelling grotendeels bij universiteiten in de Randstad terecht zal komen?

7. Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

De leden van de Volt-fractie leggen de volgende vragen aan de regering voor.

Amendement-Bontenbal c.s.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt op de vraag wat er gebeurt als het amendement-Bontenbal c.s. niet (volledig) uitgevoerd kan worden geantwoord dat conform begrotingsregels dit ingepast moet worden in de desbetreffende begroting. De Minister van VWS heeft nog niet duidelijk kunnen maken waar de 165 miljoen euro vandaan moet komen. Betekent dit dat er binnen de OCW-begroting gezocht wordt naar een bezuiniging van 165 miljoen euro?

Het amendement-Bontenbal c.s. roept de regering op om de instroom van internationale studenten te behouden in regio’s waar de gevolgen van de Wet internationalisering in balans (WIB) impact hebben op het onderwijsaanbod. Welke regio’s worden hier bedoeld? Op basis van welke indicatoren wordt bepaald wat de impact is van de WIB? En in hoeverre speelt het aantal of aandeel internationale studenten een rol? De meeste internationale studenten aan universiteiten studeren in Amsterdam, Maastricht en Groningen. In de ogen van de leden van de Volt-fractie zijn dit drie totaal verschillende regio’s. Hoe ziet de regering dat en wat kunnen deze drie regio’s verwachten van de WIB?

Toegankelijkheid en impact van de bezuinigingen op het hoger onderwijs

De combinatie van demografische krimp, bezuinigingen op internationale studenten en het schrappen van subsidies heeft grote gevolgen voor het hbo. De verwachte daling van hbo-studenten leidt tegen 2030 naar schatting tot 490 miljoen euro minder inkomsten, wat de continuïteit van opleidingen, met name in regio’s met een teruglopende instroom, onder druk zet. Tegelijkertijd schrijft de Minister in zijn brief dat een afname van internationale studenten negatieve effecten kan hebben op onderwijsinstellingen en de regionale arbeidsmarkt, met name in krimp- en grensregio’s. Desondanks blijven de gevolgen van de bezuinigingen onduidelijk. Dit leidt bij de leden van de Volt-fractie tot de volgende vragen aan de regering:

  • Wat zijn de consequenties van de bezuinigingen op de kwaliteit van de opleidingen en het opleidingsaanbod? Wordt verwacht dat bepaalde opleidingen verdwijnen, en zo ja, welke?

  • Hoe wordt voorkomen dat deze bezuinigingen leiden tot een domino-effect, waarbij studenten verder moeten reizen, hogescholen zich terugtrekken uit bepaalde regio’s en bedrijven moeilijker aan goed opgeleid personeel komen?

  • Hoe voorkomt de regering dat hogescholen in grensregio’s (zoals Zuyd Hogeschool en NHL Stenden) financieel worden benadeeld, terwijl zij juist bijdragen aan de regionale economie en arbeidsmarkt?

  • Op basis van welke analyse heeft de regering geconcludeerd dat de voordelen van deze bezuinigingen zwaarder wegen dan de nadelen voor de toegankelijkheid en kwaliteit van het hoger onderwijs?

WIB en rechtmatigheid van de voorgenomen bezuinigingen

De WIB is nog niet door de Tweede Kamer aangenomen, maar de bezuinigingen op internationale studenten worden wel al ingeboekt in de OCW-begroting. De leden van de Volt-fractie stellen daarom de regering de volgende vragen:

  • Hoe verhoudt het inboeken van bezuinigingen op basis van niet-aangenomen wetgeving zich tot zorgvuldig begrotingsbeleid? Hoe verhouden de onzekerheden die dit met zich meebrengt tot de belofte van goed bestuur van deze regering?

  • Hoe waarborgt de regering de rechtszekerheid voor instellingen, docenten en studenten, nu de onderliggende wetgeving nog niet definitief is?

  • Wat gebeurt er als de WIB niet wordt aangenomen door een van beide Kamers? Worden de bezuinigingen dan teruggedraaid of elders gecompenseerd? Wat is het plan B van de regering?

  • Welke risico’s ziet de regering als onderwijsinstellingen al anticiperen op bezuinigingen die later mogelijk niet doorgaan?

  • Er is een bedrag van ongeveer 78 miljoen euro gereserveerd voor werkdrukmaatregelen tot en met 2031. Hoe verhoudt dit zich tot de grote bezuinigingen in het hoger onderwijs en de wetenschap?

Onevenredige impact van de WIB op het hbo

De Vereniging Hogescholen stelt dat de bezuinigingen op internationale studenten onevenredig zwaar op het hbo drukken. In de OCW-begroting wordt 33,8% van de bezuiniging toegerekend aan het hbo, terwijl slechts 20,2% van de groei in internationale studenten sinds 2017 in deze sector plaatsvond. Tegelijkertijd blijkt uit de instroomcijfers per hogeschool dat instellingen zoals de Hotelschool The Hague (27%), Gerrit Rietveld Academie (75%) en Design Academy Eindhoven (76%) grotendeels afhankelijk zijn van internationale studenten. De leden van de Volt-fractie wensen de regering daarom de volgende vragen voor te leggen:

  • Hoe rechtvaardigt de regering dat het hbo relatief zwaarder moet bijdragen aan deze bezuinigingen dan het wo, ondanks een lagere groei in internationale instroom?

  • Is de regering bereid om uitzonderingen te maken voor hbo-opleidingen met een hoge afhankelijkheid van internationale studenten?

  • Hoe verhoudt deze benadering zich tot de aanbeveling van de Raad van State om het hbo uit te zonderen van de Toets Anderstalig Onderwijs?

Internationale positie van Nederland en economische gevolgen

Internationalisering heeft voordelen voor de regionale economie, het behoud van voorzieningen en de arbeidsmarkt. De Minister erkent in zijn brief zelf dat een reductie van internationale studenten negatieve effecten kan hebben op instellingen en de regionale arbeidsmarkt. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoeken dat veel internationale studenten na hun studie in Nederland blijven werken, zo ook in sectoren waar tekorten zijn, zoals techniek, IT en de zorg. Dit roept de volgende vragen op over de effecten van deze maatregelen op de Nederlandse kenniseconomie en internationale positie:

  • Hoe verhoudt de beperking van internationale instroom en anderstalig onderwijs zich tot de ambities van Nederland binnen de Europese Hogeronderwijsruimte?

  • Wat zijn de economische gevolgen van een afname van internationale studenten voor de regionale en nationale arbeidsmarkt?

  • Hoe weegt de regering de voordelen van internationalisering (zoals kenniscirculatie en aansluiting op de arbeidsmarkt) af tegen de wens om de instroom te reguleren?

  • Hoe verhoudt de WIB zich tot het project-Beethoven, waarvoor juist middelen beschikbaar zijn gesteld door de regering om internationaal talent aan te trekken en op te leiden in Nederland?

De regering geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan: «Het streven naar minder Europese studenten op zichzelf is geen doel van de regering».41 In zijn Kamerbrief over internationale studenten stromen van 15 oktober 2024 schreef de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap echter nog: «Het kabinet streeft naar een terugloop van de internationale instroom».42 Hoe verhouden deze uitspraken zich tot elkaar? Wil dit kabinet het aantal Europese studenten verminderen? Of wil dit kabinet studenten uit landen van buiten Europa verminderen? Is het wel of geen doel van dit kabinet om het aantal Europese en/of internationale studenten te verminderen? Wil de regering met de WIB internationale studenten uit specifieke landen verminderen? Indien dat het geval is, welke landen zijn dat dan?

Europese samenwerking en juridische risico’s binnen de EU

De strengere Toets Anderstalig Onderwijs beperkt de mobiliteit van internationale studenten. In de beantwoording van de vraag van onder andere de leden van de CDA-fractie hoe de taakstelling op internationale instroom zich verhoudt tot de artikelen 18 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gaat de regering enkel in op de rechtmatigheid van de WIB.43 De taakstelling en de WIB staan echter los van elkaar, gelet op de inhoud van de Kamerbrief van de Minister van 15 oktober vorig jaar. Daaruit concluderen de leden van de Volt-fractie dat ook als de WIB niet zou worden aangenomen, de taakstelling blijft staan. Zij stellen de regering in dit kader de volgende vragen:

  • De leden van de Volt-fractie willen weten hoe sec de taakstelling zich verhoudt tot de artikelen 18 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit gelet op het feit dat deze taakstelling de facto betekent dat dit kabinet een maximum stelt aan het aantal Europese studenten dat in Nederland bekostigd wordt, ongeacht in welke taal zij studeren.

  • Hoe beoordeelt de regering het risico dat onderdelen van de WIB in strijd zijn met EU-wetgeving, zoals de artikelen 18 en 21 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie?

  • Welke gesprekken heeft de regering gevoerd met de Europese Commissie over de impact van de WIB op grensoverschrijdend hoger onderwijs?

  • Hoe voorkomt de regering dat Nederland binnen de EU als minder aantrekkelijk (studie)land wordt gezien door deze instroombeperkingen?

  • Heeft de regering onderzocht of de WIB de deelname van Nederlandse instellingen aan Erasmus+ en European Universities Alliances bemoeilijkt?

Monitoring en effectiviteit van de maatregelen

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt erkend dat de gevolgen van de WIB pas op lange termijn gemeten zullen worden, terwijl er geen heldere doelstellingen zijn vastgesteld. Dit leidt de leden van de Volt-fractie tot de volgende vragen:

  • Welke concrete criteria hanteert de regering om te bepalen of de WIB effectief is bij het bereiken van een gebalanceerde internationalisering?

  • Hoe wordt gewaarborgd dat de WIB niet leidt tot een structurele daling van het aantal internationale studenten zonder dat de economische en academische effecten goed worden geëvalueerd?

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet de nota naar aanleiding van het tweede verslag met belangstelling tegemoet en ontvangt deze graag uiterlijk 28 februari 2025.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rietkerk

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dragstra


X Noot
1

Samenstelling:

Lagas (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Roovers (GroenLinks-PvdA), Veldhoen (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Fiers (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Geerdink (VVD), Rietkerk (CDA) (voorzitter), Doornhof (CDA), Van Meenen (D66), Belhirch (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/2025, 36 600 VIII/36 555, F.

X Noot
3

Position paper – Universiteiten van Nederland 18 februari 2025, Eerste Kamer, commissie OCW.

X Noot
4

Position paper – Algemene Onderwijsbond 18 februari 2025, Eerste Kamer, commissie OCW.

X Noot
5

Position paper – Vereniging Hogenscholen 18 februari 2025, Eerste Kamer, commissie OCW.

X Noot
6

Position paper – Raymond Schlössels 18 februari 2025, Eerste Kamer, commissie OCW.

X Noot
7

Ibidem.

X Noot
8

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 8.

X Noot
11

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 2.

X Noot
12

Idem.

X Noot
14

Ibidem.

X Noot
15

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 4.

X Noot
16

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 27.

X Noot
17

Idem.

X Noot
18

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 4.

X Noot
19

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 4–5.

X Noot
20

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 5.

X Noot
21

Idem.

X Noot
22

Position paper prof.mr. R.J.N. Schlössels t.b.v. deskundigenbijeenkomst d.d. 18 februari 2025, zie: Dinsdag 18 februari 2025, commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

X Noot
23

Kamerstukken I, 2024/25, 36 600 VIII/36 555, F, p. 3–4.

X Noot
25

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 11.

X Noot
26

Kamerstukken I 2024/2025, 36 600 VIII/36 555, F, p. 3–4.

X Noot
27

«Universiteiten ontslaan medewerkers: de pijnlijkste maatregel», geraadpleegd op nos.nl; «Tientallen ontslagen op Universiteit Twente, UT reorganiseert: meerdere vakgroepen opgeheven», geraadpleegd op tubantia.nl.

X Noot
28

«Dochter van Jai en Ruchi huilt als haar ouders beiden ontslagen zijn bij UT: «Het is zeer, zeer beschamend», geraadpleegd op tubantia.nl.

X Noot
29

Universiteiten van Nederland, «Forse daling instroom internationale studenten», geraadpleegd op universiteitenvannederland.nl.

X Noot
30

Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap.

X Noot
31

Position paper prof.mr. R.J.N. Schlössels t.b.v. deskundigenbijeenkomst d.d. 18 februari 2025, zie: Dinsdag 18 februari 2025, commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

X Noot
32

Rb Amsterdam, 14 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:919.

X Noot
33

«Financiering hoger onderwijs», geraadpleegd op Rijksoverheid.nl.

X Noot
34

Marée, Been & Hekkema, «Universiteiten noemen buitenlandse studenten een verrijking, maar ze zijn vooral een verdienmodel», geraadpleegd op de correspondent.nl.

X Noot
35

«Nieuw bezuinigingsplan faculteit Geesteswetenschappen», geraadpleegd op universiteitleiden.nl.

X Noot
36

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 8.

X Noot
37

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 17.

X Noot
38

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 3, 31.

X Noot
39

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 9, 36.

X Noot
40

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII/36 555, F.

X Noot
41

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 9.

X Noot
42

Kamerstukken I 2024/25, 22 452, nr. 91, p. 4.

X Noot
43

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, E, p. 9.

Naar boven