36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025

Nr. 29 MOTIE VAN DE LEDEN HERTZBERGER EN VAN ZANTEN

Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 11 november 2024

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er een onredelijk groot verschil zit tussen provincies in financiering vanuit het Rijk per hoofd van de bevolking;

overwegende dat de culturele basisinfrastructuur essentieel is voor de regionale spreiding van cultuursubsidies;

overwegende dat momenteel niet alle regio's vertegenwoordigd zijn in de categorie theater en het zelfs juridisch niet mogelijk is om voor theatergezelschappen in Drenthe, Overijssel, Zeeland en Flevoland geld aan te vragen;

overwegende dat als gevolg hiervan instellingen uit deze regio's alleen bij de rijkscultuurfondsen terecht kunnen en daar minder erkenning krijgen voor de regiofunctie die zij vervullen;

verzoekt de regering om met het Fonds Podiumkunsten in gesprek te gaan om te onderzoeken of binnen het fonds financiering kan worden gevonden om in alle twaalf provincies een theatergezelschap of -productiehuis te bekostigen, en de resultaten van dit gesprek voor het kerstreces naar de Kamer te sturen;

verzoekt de regering voorts om in de herinrichting van het bestel vanaf 2029 de regionale verspreiding zo te verankeren dat elke provincie standaard bekostiging krijgt uit het Rijk voor een theatergezelschap,

en gaat over tot de orde van de dag.

Hertzberger

Van Zanten

Naar boven