36 600 M Vaststelling van de begrotingsstaat van het Klimaatfonds voor het jaar 2025

Nr. 6 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 oktober 2024

De vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 10 oktober 2024 voorgelegd aan de Minister van Klimaat en Groene Groei. Bij brief van 24 oktober 2024 zijn ze door de Minister van Klimaat en Groene Groei beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Thijssen

De griffier van de commissie, Nava

1

Kunt u het beeld uit het Klimaatfonds bevestigen dat er tot en met 2030 slechts 1,6 miljard naar de verduurzaming van de gebouwde omgeving gaat en ruim 8 miljard naar de verduurzaming industrie inclusief de ontwikkeling van waterstof vóór de industrie?

Antwoord

Het Klimaatfonds loopt conform de Tijdelijke wet Klimaatfonds tot en met 2030. In het Klimaatfonds zijn (dus tot en met 2030) middelen gereserveerd voor zowel de verduurzaming van de industrie (€ 3 mld.) als de verduurzaming van de gebouwde omgeving (€ 4 mld.). Niet alle middelen worden al weergegeven in de fondsbegroting, omdat deze altijd vijf jaar vooruitkijkt momenteel dus tot 2029 loopt. De middelen in 2030 komen in de volgende begroting in beeld. Het beeld dat er 1,6 mld. naar de gebouwde omgeving gaat tot en met 2030, is dus niet correct. Reserveringen zijn nog onder voorwaarde van verdere uitwerking en kennen dus nog geen uitgaven. Daarom staan ze niet in de kerntabellen van de begroting die zien op de uitgaven. De reserveringen staan wel in de bijlage van de Klimaatfondsbegroting. In het Meerjarenprogramma 2025 Klimaatfonds, dat een bijlage is bij de Klimaatfondsbegroting, worden de reserveringen ook allemaal weergegeven. Daarin is ook zichtbaar dat er € 4 mld. gealloceerd is aan het perceel gebouwde omgeving.

Er zijn meerdere maatregelen in de verschillende percelen onder het Klimaatfonds die ten goede komen aan (onder andere) zowel de verduurzaming van de industrie als de gebouwde omgeving. De aanleg van warmtenetten wordt bijvoorbeeld ondersteund vanuit het perceel energie-infrastructuur. Deze zijn ook bedoeld voor de gebouwde omgeving. Ondersteuning van waterstof komt uit de percelen energie-infrastructuur en vroege fase opschaling. De ontwikkeling van waterstof komt niet alleen ten goede aan de industrie, maar kan bijvoorbeeld ook ingezet worden in de mobiliteit. Denk hierbij aan de verduurzaming van wegvervoer, schepen en landbouwvoertuigen. De geplande transport- en opslaginfrastructuur zal uiteindelijk alle sectoren ten goede komen, omdat waterstof onder andere ook gebruikt zal worden voor back-up elektriciteitsproductie. De toepassing van waterstof vindt dus ook plaats buiten de industrie. Het is daarmee dus niet te zeggen dat er € 8 mld. naar de verduurzaming van de industrie (inclusief de ontwikkeling van waterstof) gaat.

2

In hoeverre wordt er invulling gegeven aan de passage uit het hoofdlijnenakkoord dat de financiële middelen voor klimaat voor een deel worden gebruikt om mensen met een laag of middeninkomen en ondernemers te helpen in de energietransitie? Acht u de verdeling van het klimaatfonds met tot en met 2030 slechts 1,6 miljard voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving versus miljarden voor industrie en (industriële) waterstof in lijn daarmee?

Antwoord

Ik herken de verhouding € 8 mld. tot € 1,6 mld niet. Zie ook het antwoord op de vorige vraag. Middelen uit verschillende percelen van het Klimaatfonds kunnen zowel direct als indirect ten goede komen aan bedrijven en burgers.

3

Als Nederland het doel van 55% reductie in 2030 haalt, hoeveel broeikasgasbudget is er dan nog over voor Nederland op basis van de reductiepaden uit het PBL-rapport «Wat zijn rechtvaardige en haalbare klimaatdoelen voor Nederland»?

Antwoord

Het PBL-rapport presenteert nationale emissiepaden op basis van mondiale emissiepaden die de temperatuurstijging beperken tot 1.5 of 2 graden. De emissiereducties voor 2030 die daaruit volgen kunnen wel vergeleken worden met het doel van 55%, maar dat doel is geen startpunt in de berekeningen geweest. Daarom is het niet mogelijk een kwantitatief antwoord te geven. PBL geeft in het rapport aan dat het bepalen van een dergelijk budget niet alleen een technische vraag is, ook politieke en normatieve keuzes spelen een belangrijke rol. Het gaat bijvoorbeeld om de vraag in welke mate het overschrijden van de 1,5 graden temperatuurstijging acceptabel is om vervolgens door de inzet van negatieve emissies terug te keren op een temperatuurstijging van 1,5 graden. De verdeling van de verschillende hoeveelheden emissieruimtes die daaruit volgen vergt keuzes over wat beschouwd wordt als een mondiaal rechtvaardige verdeling en wat nationaal als haalbaar wordt geacht. Het is niet eenvoudig en eenduidig vast te stellen wat rechtvaardige reductiedoelen en afgeleid daarvan emissiebudgetten zouden zijn. Er zijn verschillende rechtvaardigheidsprincipes die gebruikt kunnen worden bij het beoordelen van een rechtvaardige verdeling van emissiereductiedoelen, en binnen de kwantificeringsmethoden daarvoor (allocatieregels) zijn ook weer verschillende keuzes te maken, zoals het startjaar om historische emissies te berekenen of de verdiscontering. Er is dan ook een brede range van emissiereductiedoelen die als rechtvaardig kunnen worden gezien en consistent zijn met de afspraken in het Parijsakkoord. Wat precies een rechtvaardige reductieverdeling zou zijn, is dus niet eenduidig vast te stellen, maar afhankelijk van normatieve keuzes.

4

Wat is de te verwachten capaciteitsfactor van de vier geplande kerncentrales? Hoeveel uur per dag zullen deze centrales gemiddeld afgeschakeld staan?

Antwoord

Hoe de kerncentrales exact ingezet zullen worden is op dit moment nog onduidelijk. In principe kunnen kerncentrales gedurende lange tijd op betrouwbare wijze basislast leveren, wat cruciaal is voor de stabiliteit van het energiesysteem. Gemiddeld ligt de beschikbaarheid van kerncentrales op jaarbasis op >90%.

Hoewel de kerncentrales optimaal functioneren als basislastvoorziening, is het ook belangrijk om de inzet te optimaliseren in relatie tot prijsprikkels op de elektriciteitsmarkt. Dit kan impliceren dat er beslissingen genomen kunnen worden om de productie aan te passen, afhankelijk van de vraag en de prijsontwikkelingen op de markt. Hierdoor kunnen de centrales bijdragen aan een zo efficiënt mogelijke inzet binnen een duurzaam energiesysteem.

Kerncentrales kunnen technisch goed op- en afschakelen binnen een bandbreedte van de vollast. Het dagelijks volledig afschakelen en weer opstarten is technisch niet mogelijk. Ik verwacht daarom dat centrales niet op dagdagelijkse basis volledig afgeschakeld zullen staan.

5

Wat betekent de verhoging van het budget voor kernenergie en de verlaging van de middelen voor batterijen en waterstof voor de cumulatieve broeikasgasuitstoot tot 2050?

Antwoord

Wat de impact is van de wijzigingen in de budgetten binnen het Klimaatfonds op de broeikasuitstoot is niet exact te kwantificeren. Dit is namelijk afhankelijk van meerdere factoren. Bijvoorbeeld van de specifieke inzet en verdeling van de middelen en vervolgens van de specifieke inzet van technologie die daarmee uiteindelijk ondersteund wordt. Ook speelt mee of en in welke mate daarbij sprake is van verdringing van fossiele brandstoffen. Voor de elektriciteitsketen geldt bijvoorbeeld dat het de ambitie is om in 2035 CO2-vrij te zijn. Omdat de kerncentrales veelal daarna in werking treden, is er in principe geen verdringing van de inzet van fossiele brandstoffen. Kerncentrales kunnen in een elektriciteitssysteem zonder inzet van fossiele brandstoffen basislast leveren.

Het PBL rekent jaarlijks in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) door wat de voortgang is ten opzichte van de klimaat- en energiedoelen. Daarin worden alle relevante beleidswijzigingen, mits voldoende concreet, meegenomen. PBL rekent voor de KEV de klimaat- en energiemaatregelen integraal door. De KEV bevat dus geen inschattingen van de individuele effecten van maatregelen. Het effect van een maatregel is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de interactie met andere maatregelen. Jaarlijks reageert het kabinet in de Klimaatnota op de uitkomsten van de KEV. De KEV 2024 van PBL alsmede de Klimaatnota 2024 zijn op 24 oktober van dit jaar verschenen.

6

Klopt het dat de middelen voor kernenergie later worden uitgegeven dan vorig jaar gepland? Kunt u een overzicht geven van de planning vorig jaar en de planning van uitgaven dit jaar?

Antwoord

Nee, de schuif van budget naar latere jaren is gedaan om de oorspronkelijke middelen na de ophoging met € 9,5 miljard in een realistischer kasritme op de begroting te zetten. Het was niet mogelijk om dit eerder te doen.

Tot dan toe liepen alle middelen t/m 2030, dit is geen realistische weergave van de verwachte uitgaven voor kernenergie, omdat de bouwfase doorloopt tot na 2030. Op basis van deze kasschuif kan dus niet geconcludeerd worden dat er vertraging zou optreden, omdat dit slechts het verschuiven van middelen richting een realistischer uitgavepatroon inhoudt. Zowel de oorspronkelijke, als de huidige uitgavereeks voor kernenergie zijn indicatief en staan op de Klimaatfondsbegroting.

Tabel 8 op pagina 19 van de Klimaatfondsbegroting geeft een overzicht van de reeksen uit de begroting voor 2024 en de huidige begroting. Hierop is te zien dat de middelen iets naar achteren schuiven, maar vooral dat er middelen in de jaren 2031 t/m 2035 ingezet zijn; dit zijn de jaren waarin de grootste uitgaven zullen plaatsvinden.

7

Wat betekent de post urgente uitgaven in het Klimaatfonds? Welke kosten vallen hieronder?

Antwoord

Dit betreffen middelen die in 2022 en 2023 beschikbaar zijn gesteld voor urgente uitgaven om te voorkomen dat de uitvoering van Klimaatbeleid in het geding kwam. Deze zijn dus vooruitlopend op het eerste Meerjarenprogramma van 2024 gedaan. Het betrof bijvoorbeeld urgente uitgaven voor wind op zee, om vertraging van uitrol te voorkomen, en waterstof, om aan te sluiten bij Europese IPCEI’s van dat moment. In het Meerjarenprogramma 2024 en 2025 zijn deze uitgaven zichtbaar in de tabellen per perceel en in de Proeve van Jaarverslag van 2023 zijn deze maatregelen ook toegelicht. De goedkeuring van de middelen is destijds via een Proeve van Begroting als onderdeel van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat behandeld in het parlement.

8

Hoeveel fte is er beschikbaar op het ministerie voor kernenergie?

Antwoord

Voor de beleidsdirectie Kernenergie is op dit moment 40 fte beschikbaar. Dat is exclusief inhuur en exclusief de projectorganisatie.

9

Waar zullen de inkomsten die de CO2-heffing zal gaan genereren (toe te voegen middelen vanaf 2025), die volgens de Klimaatwet moeten gaan bijdragen aan de verduurzaming van de industrie, precies aan worden uitgegeven?

Antwoord

De geraamde inkomsten van de CO2-heffing voor de afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) à cumulatief € 150 mln. zijn toegevoegd aan het Klimaatfonds aan het perceel «onverdeeld». Deze zijn bedoeld voor maatregelen die bijdragen aan de circulaire economie. De geraamde opbrengsten van de CO2-heffing voor de industrie (cumulatief € 291 mln. euro) zijn geboekt op het perceel Verduurzaming Industrie & mkb. Deze middelen zijn bedoeld voor verduurzaming van de industrie en het mkb. De bestemming van deze middelen volgt het reguliere proces van het Klimaatfonds en loopt mee in het Meerjarenprogramma 2026, waarover bij Voorjaarsnota 2025 besluit plaatsvindt.

Naar boven