Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36582 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36582 nr. 5 |
Vastgesteld 19 september 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I. |
Algemeen deel |
3 |
|
1. |
Inleiding |
3 |
|
2. |
Doelen en uitgangspunten |
7 |
|
2.1 |
Inleiding |
7 |
|
2.2 |
Opzet van het programma |
7 |
|
2.3 |
Doelen van dit wetsvoorstel |
7 |
|
2.4 |
Bijbehorende dilemma’s en risico’s |
9 |
|
2.5 |
Samenhang met andere trajecten |
9 |
|
3. |
Rechtszekerheid, doelmatig vangnetkarakter van de bijstand en ruimte voor de uitvoering |
10 |
|
3.1 |
Inleiding |
10 |
|
3.2 |
Harmonisatie aanvullende bijstand voor jongeren tot 21 jaar (artikel 20 Pw) |
11 |
|
3.3 |
Giften (artikel 31, tweede lid, onderdeel m, en artikel 39, eerste lid, Pw) |
12 |
|
3.4 |
Vermogen (artikel 34 Pw) |
16 |
|
3.5 |
Maatwerkmogelijkheid bij de vierwekenzoektermijn voor jongeren tot 27 jaar in kwetsbare situaties (artikel 41, elfde lid, Pw) |
17 |
|
3.6 |
Afwijken van het principe aanvraagdatum is ingangsdatum: bijstand met terugwerkende kracht (artikel 44, vijfde lid, Pw) |
19 |
|
3.7 |
Gezamenlijke huishouding (artikel 3, vierde lid, Pw) |
19 |
|
3.8 |
Bijstandsnorm (alleenwonende) alleenstaande bijstandsgerechtigde met niet-rechthebbende partner (artikel 24 Pw) |
20 |
|
3.9 |
Bijstandsnorm alleenstaande ouder zonder ALO-kop (artikel 24a, Pw) |
20 |
|
3.10 |
Onverwijld de mogelijkheid bieden tot het indienen van een aanvraag na melding (artikel 41, twaalfde lid, Pw) |
20 |
|
3.11 |
Gelijkstelling aanvraag bijstand, Bbz, IOAW of IOAZ (artikel 43, zesde lid, Pw) |
20 |
|
4. |
Stimulans tot re-integratie, passend bij de heterogene doelgroep |
20 |
|
4.1 |
Inleiding |
20 |
|
4.2 |
Verruiming van de bijverdiengrenzen (nieuw artikel 34a Pw) |
21 |
|
4.3 |
Verhoging bestaanszekerheid voor de bijverdienende bijstandsgerechtigde – Inleiding |
22 |
|
4.4 |
Versoepelen aanvraagprocedure (artikelen 17 en 43a Pw) |
22 |
|
4.5 |
(Automatisch) verrekenen van inkomsten uit arbeid op basis van gegevens uit de Polisadministratie (artikel 31, tweede lid, onder g en artikel 32, tweede en vijfde lid, Pw) |
23 |
|
4.6 |
Vereenvoudiging verrekenen vakantiebijslag, keuzebudget en eindejaarsuitkering (artikel 32 Pw) |
23 |
|
4.7 |
Invoering bufferbudget (artikel 34b Pw) |
23 |
|
5. |
Een breder perspectief op participatie, met daarbij passende, reële, verplichtingen en gedifferentieerde handhaving |
24 |
|
5.1 |
Inleiding en probleemschets. |
24 |
|
5.2 |
Een generieke participatieplicht en maatschappelijke participatie (artikelen 9, 18, 18b Pw) |
24 |
|
5.3 |
Ruimte voor het eigenstandig vormgeven van maatschappelijke participatie (artikel 9, achtste lid, Pw) |
26 |
|
5.4 |
Ondersteuning bij maatschappelijke participatie (artikelen 8a en 10 Pw) |
26 |
|
5.5 |
Verruiming tijdelijke ontheffingen (artikel 9, tweede lid, Pw) |
26 |
|
5.6 |
Een gedifferentieerd maatregelenbeleid (artikelen 18 en 18b Pw) |
26 |
|
5.7 |
Ruimte voor mantelzorg (artikel 3, tweede lid, en artikel 33, zesde lid, Pw) |
26 |
|
5.8 |
Verbreding van het experimenteerartikel (artikel 83 Pw) |
26 |
|
6. |
IOAW, IOAZ en Bbz |
27 |
|
7. |
Regeldruk |
27 |
|
8. |
Financiële gevolgen |
27 |
|
9. |
Uitvoering, monitoring en evaluatie |
28 |
|
10. |
Consultatie |
28 |
|
11. |
Overige |
29 |
|
12. |
Overgangsrecht |
29 |
|
13. |
Inwerkingtreding |
29 |
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat iedereen bestaanszekerheid verdient. Helaas voorziet de Participatiewet hier vaak niet in. Mensen komen niet rond van hun uitkering, worden bij voorbaat behandeld als fraudeur en hebben vaak weinig perspectief. Deze leden zijn van mening dat mensen rond moeten kunnen komen van hun primaire inkomen, in plaats van een te lage uitkering of te laag loon en daarnaast van ingewikkelde en onvoorspelbare toeslagen en regelingen. Naar mening van deze leden is het verhogen van het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen de snelste manier om de bestaanszekerheid van grote groepen mensen in Nederland te verbeteren. Deelt de regering deze visie? Waarom wel of niet?
Hoewel de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de opvatting delen dat de Participatiewet in 2015 is ingevoerd met als doel een sluitend vangnet te bieden voor burgers, moet de samenleving constateren dat de Participatiewet hier niet in slaagt en dat de wet vaak zeer hard uitpakt voor mensen. De regering merkt terecht op dat de overheid strak op de regels let en daarbij voorbijgaat aan mensen, met schrijnende situaties als de genoemde «boodschappenaffaire» tot gevolg. De harde werking van de Participatiewet komt volgens de regering zowel naar voren uit gesprekken met bijstandsgerechtigden als uit gesprekken met professionals uit de uitvoering. In hoeverre deelt de regering de opvatting van deze leden dat dit laat zien dat het fundament waarop de Participatiewet is gebouwd volstrekt ongeschikt is voor hetgeen een sociaal vangnet zou moeten doen, namelijk het bieden van bestaanszekerheid? Acht de regering net als deze leden het risico aanzienlijk dat wanneer de systematiek van de Participatiewet in stand wordt gelaten, de problemen niet fundamenteel worden opgelost? Op welke termijn gaat de regering aan de slag met de fundamentele herziening van de Participatiewet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat wie moet leven van het sociaal minimum te maken heeft met zeer veel verschillende inkomensbronnen, die men niet zelden zelf en proactief moet opsporen. Te denken valt onder andere aan de bijstand, de aanvullende bijstand, kindregelingen, gemeentelijke armoederegelingen en het aanvragen van eventuele kwijtscheldingen en toeslagen. Zelfs wanneer het sociaal minimum toereikend zou zijn om van te leven – hetgeen niet het geval is, zoals de Commissie sociaal minimum heeft geconcludeerd – vergt het een enorm complexe administratie om het sociaal minimum bijeen te harken. Kan de regering uitsplitsen hoeveel verschillende inkomensbronnen verschillende huishoudtypes die vanuit de Participatiewet leven op het sociaal minimum moeten aanboren om tot het sociaal minimum te komen? Kan de regering hierbij een variëteit van huishoudsamenstellingen presenteren, met zowel alleenstaanden als koppels, met en zonder kind(eren)?
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden zijn blij dat met dit wetsvoorstel van een ander mensbeeld wordt uitgegaan, van vertrouwen in plaats van wantrouwen. Want dat is hard nodig. Deze leden wijzen erop dat bestaanszekerheid, het recht op sociale zekerheid en het recht op bijstand, (sociale) grondrechten zijn. Het recht op bijstand, werd met de Algemene bijstandswet (de voorloper van de Participatiewet), in 1965 door toenmalig Minister Marga Klompé ingevoerd. De gedachte hierbij was dat met het recht op bijstand mensen zonder inkomen niet langer afhankelijk waren van liefdadigheid. Deze wet werd als een grote verworvenheid gezien. Deze leden vinden het in dit perspectief gezien niet goed uit te leggen dat in de huidige Participatiewet juist drempels opgeworpen zijn om mensen zo min mogelijk, zo moeilijk mogelijk en zo snel mogelijk geen recht op bestaanszekerheid te bieden.
Naar het oordeel van de leden van de NSC-fractie is te lang de focus gelegd op alleen betaald werk en op een tegenprestatie en te weinig op meedoen en het begeleiden van mensen naar het kunnen meedoen in de samenleving. Hierdoor richtten gemeenten die de Participatiewet moeten uitvoeren zich vooral op kansrijke mensen die relatief makkelijk naar werk begeleid kunnen worden.
De leden van de NSC-fractie benadrukken in dit verband het belang van spoor 2 en 3: er zijn fundamentele keuzes nodig om ervoor te zorgen dat er reëel perspectief is op een sprong uit de armoede, bijvoorbeeld door het recht op beschut werk niet te verliezen als er een kans is om een banenafspraak te bemachtigen. Het hebben van vangnetten is belangrijk bij een doelgroep die vaak al veel tegenslagen heeft gehad.
De leden van de NSC-fractie verwijzen hierbij naar onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uit 2023, waaruit blijkt dat mensen met een bijstandsuitkering vaak met een stapeling van problemen te maken hebben, waardoor zij minder actief kunnen meedoen in de samenleving en zich hierdoor vaker eenzaam voelen.1 Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat veel bijstandsgerechtigden die al langere tijd afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering geen ondersteuning (meer) krijgen vanuit het sociaal domein. Een deel van de bijstandsgerechtigden kan, eventueel met ondersteuning, weer aan het werk, maar een aanzienlijk deel heeft problemen waardoor een betaalde baan niet realistisch is. Daarom vinden deze leden dat er vanuit de Participatiewet ook aandacht moet zijn voor ondersteuning die niet direct gericht is op het krijgen van betaald werk, of op alternatieve vormen van werk, zoals vrijwilligerswerk. Het SCP concludeert in haar onderzoek dat de Participatiewet beter moet aansluiten bij wat bijstandsgerechtigden nodig hebben om volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving. Hiervoor is een betere afstemming nodig tussen wetten en maatregelen. Zo zou de aanpak vanuit de Participatiewet meer in lijn moeten worden gebracht met die van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), waar meer aandacht is voor de vraag achter de vraag. Kan de regering aangeven in hoeverre er in dit wetsvoorstel concreet voor wordt gezorgd dat deze aandacht voor de vraag achter de vraag geborgd is? Immers het gaat hier niet alleen om regelgeving, maar ook om een cultuurverandering. Hoe denkt de regering deze op korte termijn te realiseren?
Onderhavig wetsvoorstel maakt deel uit van een breder programma Participatiewet in balans. De leden van de NSC-fractie merken op dat het programma begint met een passend perspectief op werk en participatie. Participatie is echter breder dan alleen betaald werk, zo vinden deze leden. Het gaat erom dat je kunt meedoen in de maatschappij. Dat kan ook door andere vormen van wederkerigheid. Hoe denkt de regering deze vormen van participatie met dit wetsvoorstel te kunnen stimuleren?
De leden van de NSC-fractie merken op dat de Commissie sociaal minimum de aanbeveling doet om te zorgen voor een realistisch activeringsbeleid met soepele overgangen tussen uitkering en werk, onder andere door de bijverdiengrenzen en de bijverdienperiode te verruimen, en door inkomenszekerheid te garanderen als mensen weer terugvallen in een uitkering. Kan de regering de garantie geven dat mensen niet in inkomen achteruitgaan wanneer zij (deels) aan het werk gaan?
Een belangrijke aanbeveling van de Commissie sociaal minimum is het «in de wet verankeren dat de regering elke vier jaar een commissie instelt die – met behulp van de expertise van SCP, Nibud en CBS – advies geeft over periodieke herijking van het sociaal minimum.» In het Programmaplan Participatiewet in balans lezen de leden van de NSC-fractie niets over een dergelijke verankering in de wet.2 Kan de regering dit alsnog opnemen in het programma?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid, re-integratie en handhaving. Deze leden delen de doelstelling van de regering om de bestaande hardheden van de Participatiewet zoveel mogelijk weg te nemen door vertrouwen en de menselijke maat centraal te stellen. Wel hebben zij nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de BBB-fractie lezen in de memorie van toelichting: «Het vertrouwen tussen burger en overheid vormt in de ogen van de regering de basis voor het goed functioneren van de democratische rechtstaat, waarin de rechten en plichten van een individuele burger uiteindelijk het uitgangspunt dienen te zijn». Deze leden vragen de regering in hoeverre het begrip «vertrouwen» verankerd is in de Participatiewet, en wanneer dit niet het geval is, hoe dit wordt verankerd in de uitvoering van deze maatregelen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het belangrijk dat er nu stevige stappen gezet worden tot enerzijds vereenvoudiging van de Participatiewet en anderzijds het oplossen van bepaalde hardheden. Dit voorstel behelst één van de 3 sporen hiertoe, maar deze leden vinden het belangrijk dat ook de andere sporen niet stilliggen, aangezien deze wet er al een tijd ligt. Zij vragen of de regering kan aangeven hoe het tempo en de inhoud van de drie verschillende sporen zich inmiddels tot elkaar verhouden. Zij vragen of het spoor van cultuurverandering bijvoorbeeld snel genoeg gaat om gemeenten op een goede manier te faciliteren invulling te geven aan bepaalde «vrijheden» die mogelijk gemaakt worden. Ook vragen zij hoe het staat met het spoor om te komen tot een nieuwe wet en wat daarvan de actuele planning is.
De leden van de CDA-fractie merken op dat onderzoeken op de vraag «heeft u aan de wet voldaan» diep ingrijpen op de privélevens van mensen en dat de middelen die overheden hiertoe hebben stevig zijn. Deze leden vragen de regering in hoeverre ook de andere kant (bescherming van mensen) goed is ingeregeld. Zij vragen waar inwoners terecht kunnen als gemeenten hierin te ver gaan, en of dat alleen bij diezelfde gemeente is, of ook ergens anders. Deze leden benadrukken het belang van laagdrempelige rechtsbescherming voor mensen. Zij moeten te allen tijde ergens terecht kunnen wanneer zij er met degene aan de andere kant van de tafel niet uitkomen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat gemeenten goed betrokken zijn bij het uitwerken van het voorstel en dat er geen taken voor gemeenten bijkomen. Deze leden vragen de regering of deze conclusie niet iets te snel is, aangezien meer aandacht voor mensen (waar we erg vóór zijn) per definitie meer tijd vraagt en dat ruimer interpreteren ook tot meer discussie kan leiden. Zij zien overigens zulke discussies ook als samen leren in deze cultuurverandering, maar alles bij elkaar kost dit toch echt meer tijd.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Participatiewet in balans, en hebben hier een aantal vragen en opmerkingen over. Deze leden zijn van mening dat de Participatiewet is mislukt. Door mensen met een bijstandsuitkering en die hulp nodig hebben te wantrouwen en dwangmaatregelen te gebruiken om ze op de arbeidsmarkt te krijgen, wordt niemand geholpen en worden ze soms zelfs verder de armoede in geduwd.
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat, in de ogen van de regering, het vertrouwen tussen burger en overheid de basis is voor het goed functioneren van de democratische rechtstaat, waarin de rechten en plichten van een individuele burger uiteindelijk het uitgangspunt dienen te zijn. Deze leden zien helaas dat de overheid tot heden weinig vertrouwen heeft gehad in mensen die afhankelijk zijn van de Participatiewet. Al zijn een aantal strenge maatregelen versoepelt en geschrapt, er zijn nog steeds hardheden in de wet die mensen die via de Participatiewet hulp zoeken niet zullen helpen. Waarom heeft de regering ervoor gekozen de inlichtingenplicht in stand te houden en om gemeenten de optie te geven bijstandsgerechtigden verantwoording af te laten leggen over giften en hobbymatige verkoop, als hier toch geen inlichtingenplicht voor is? Zal dit niet voor verder wantrouwen en onnodige hardheid zorgen?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn het eens met de regering dat vertrouwen en de menselijke maat, naast verantwoordelijkheid, centraal moeten staan bij de uitvoering van deze wet. Zij hebben over dit voorstel nog een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering de balans in de Participatiewet wil herstellen door vertrouwen en menselijke maat als centrale begrippen te verankeren in de wet. Deze leden vragen de regering nader in te gaan op het beoogde evenwicht tussen vertrouwen en menselijke maat enerzijds en verantwoordelijkheid en plichten van de burger anderzijds. Hoe ziet de regering dit en hoe is deze balans in de ogen van de regering geborgd in de nieuwe situatie?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reflecteren op de historie van de Participatiewet. De regering stelt dat de Participatiewet uit balans is. Hoe heeft dit kunnen ontstaan en hoe had dit voorkomen kunnen of moeten worden? Welke oorzaken liggen ten grondslag hieraan? Gaat het om een constructiefout, verkeerde uitvoering, een combinatie van beide?
De leden van de SGP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel een eerste stap betreft. Kan de regering dit wetsvoorstel in het brede kader plaatsen? Hoe is bepaald wat onder spoor 1 en onder spoor 2 wordt aangepakt?
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag van de regering een overzicht met het tijdpad voor het vervolg, onder spoor 2 en 3, inclusief de te nemen stappen binnen deze sporen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel Participatiewet in balans. Deze leden zien dat er met dit wetsvoorstel een belangrijke stap wordt gezet om de onderdelen in de wet die als hard worden ervaren aan te passen, zodat belanghebbenden meer bestaanszekerheid ondervinden, er meer ruimte is voor uitvoerders om belanghebbenden in individuele gevallen te helpen en belanghebbenden beter worden ondersteund richting de arbeidsmarkt. Ten aanzien van de uitwerking van een aantal maatregelen hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie zouden van de regering graag een toelichting ontvangen op wanneer de Kamer spoor 2 en spoor 3 tegemoet kan zien. Daarbij vragen deze leden of de regering de herziening van beleidsuitgangspunten in spoor 2 op dezelfde koers doorzet als de vorige regering dit van plan was. Zij zijn daarbij in het bijzonder nieuwsgierig naar de uitgangspunten over de integratie van statushouders en de activering naar werk van mensen uit de bijstand.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het voornemen in de memorie van toelichting om eind 2024 beleidsopties voor verdere herziening van de Participatiewet naar de Kamer te sturen. Kan de regering een tijdlijn schetsen voor sporen 2 en 3 van het programma Participatiewet in Balans?
Zoals aangegeven bij de inleiding zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd hoe de verschillende sporen op elkaar ingrijpen. Deze leden vragen de regering een totale tijdslijn te schetsen.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen benadrukken dat zij het belangrijk vinden dat er met volle vaart wordt gewerkt aan de fundamentele herziening van de Participatiewet (spoor 2), zodat de knelpunten van de wet en in de praktijk worden opgelost. Zolang die niet zijn opgelost, blijft de bijstand niet voor iedereen toereikend, moeilijk uitvoerbaar, en kan de wet voor complexiteit, onvoorspelbaarheid en hardvochtige effecten zorgen. Bovendien is de ondersteuning van mensen die niet (volledig) betaald aan het werk kunnen nog verre van toereikend. Welke ambities heeft de regering voor deze fundamentele herziening van de Participatiewet? Wanneer kan de Kamer een voorstel van de regering verwachten? Welke ambitie heeft de regering?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat vereenvoudiging terecht een van de doelen van voorliggend wetsvoorstel is. Mensen die leven op het sociaal minimum moeten vaak zeer veel inkomensbronnen aanboren om tot het sociaal minimum te komen. Gemeentelijke armoederegelingen zijn voor veel mensen onmisbaar. Toch bereiken veel van deze regelingen de doelgroep niet, omdat mensen niet weten van het bestaan van bepaalde regelingen, zij niet weten dat zij ervoor in aanmerking komen of omdat het aanvraagproces ingewikkeld is. Gemeenten hebben een belangrijke taak in het bereiken van mensen. Is de regering het met deze leden eens dat het wenselijk is dat inkomensondersteunende regelingen zoveel mogelijk ambtshalve verstrekt worden aan degenen die daar recht op hebben, zowel binnen als buiten de Participatiewet? Zij hebben hierover nog enkele vragen. Artikel 36, lid 1 van de Participatiewet stelt dat het college van burgemeester en wethouders (het college) op aanvraag een individuele inkomenstoeslag kan verlenen. Iemand die langdurig een laag inkomen heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering moet dus een aanvraag doen bij de gemeente voordat deze persoon een toeslag kan ontvangen. Deelt de regering dat deze eis drempelverhogend is en dat gemeenten dus ook de mogelijkheid moeten hebben om deze toeslag proactief te verstrekken? Is de regering bereid om deze verplichting te schrappen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat gemeenten onduidelijkheid ervaren over de wettelijke ruimte om bínnen de gemeente gegevens uit te wisselen ten behoeve van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en het verstrekken van armoederegelingen (bijvoorbeeld tussen de gemeentelijke dienst sociale zaken en de gemeentelijke dienst belastingzaken). Kan de regering verduidelijken welke ruimte gemeenten hiervoor hebben? Bijvoorbeeld om gegevens uit te wisselen voor het ambtshalve verlenen van kwijtschelding van gemeentelijke belastingen aan minima die bij de sociale dienst bekend zijn met een inkomen onder de kwijtscheldingsnorm (bijstand, aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO), individuele inkomenstoeslag)? Of om gegevens uit te wisselen ten behoeve van het proactief verstrekken van minimaregelingen aan de minima die bij de Dienst Belastingzaken bekend zijn met recht op kwijtschelding? Deelt de regering de opvatting van deze leden dat deze ruimte aan gemeenten geboden moet worden? En op welke wijze kan de regering deze onduidelijkheid wegnemen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat er sprake is van niet-gebruik van zorgtoeslag bij een deel van de bijstandsgerechtigden, terwijl bekend is dat deze doelgroep in alle situaties recht heeft op zorgtoeslag. Kan de regering het mogelijk maken dat zorgtoeslag proactief (ambtshalve) wordt verstrekt aan bijstandsgerechtigden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat in debatten, bijvoorbeeld over arbeidsmigratie, vaak wordt gesuggereerd dat er een miljoen mensen aan de kant zitten en dat met het inzetten van deze mensen het arbeidsmarkttekort opgelost zou zijn. Deze leden vragen de regering toe te lichten hoeveel potentie er nog zit bij mensen die in de bijstand zitten om weer aan het werk (kunnen) gaan.
De leden van de CDA-fractie lezen dat met het voorstel wordt beoogd rechtszekerheid te vergroten, maar deze leden vragen of het breder toepassen van de menselijke maat ook niet tot onzekerheid kan leiden. Zij vragen hoe de betreffende ambtenaar de menselijke maat gaat toepassen als niet formeel voldaan wordt aan alle regels. Ook vragen zij hoe mensen die het niet eens zijn met de manier waarop de menselijke maat wordt toegepast, daartegen bezwaar kunnen maken. Zij vragen om een toelichting van de regering op hoe dit wordt vormgegeven.
De leden van de CDA-fractie vinden het creëren van meer handelingsperspectief voor de uitvoerend professional een belangrijke stap. Deze leden vragen hoe ervoor gezorgd wordt dat ambtenaren die ruimte ook voelen en hoe wordt omgegaan met leidinggevenden die hier onvoldoende zelf in mee kunnen gaan, waardoor een ambtelijke organisatie stroef functioneert. Cultuurverandering begint vaak bij de top. Zij vragen wie hierop toeziet behalve een gemeenteraad (die zich terecht niet mag bemoeien met het functioneren van ambtenaren). Zij vragen of hier bijvoorbeeld expliciet een speciale taak ligt voor de gemeentesecretaris.
De leden van de CDA-fractie lezen dat wordt gesproken over dat maatwerk moet passen binnen de financiële kaders van de gemeenten. Wel vragen deze leden of dat kan betekenen dat mensen geen benodigd inkomen krijgen, omdat de financiële kaders dat niet toelaten. Ook vragen zij of de regering hier geen problemen voorziet, omdat gemeenten al jaren aangeven financieel krap te zitten.
De leden van de SP-fractie begrijpen goed waarom gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Participatiewet. De gemeente is vaak makkelijker aan te spreken voor mensen dan een landelijke overheidsinstelling. Tegelijkertijd krijgen veel gemeenten ook ruimte om hun eigen beleid te maken, zoals bij het bieden van maatschappelijke participatie en het handhaven van de vierwekenzoektermijn. Sommige gemeenten zullen hier werk van maken, maar dit is lang niet altijd het geval. Kan-bepalingen zorgen uiteindelijk altijd voor grote verschillen in de uitvoering bij gemeenten, waardoor sommige bijstandsgerechtigden slechtere hulp zullen krijgen dan anderen. Graag zien deze leden een reflectie hierop van de regering. Welke stappen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat, ondanks de kan-bepalingen in de wet, iedereen die onder de Participatiewet valt goed geholpen wordt door hun gemeente?
De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen de gewetensvolle afweging die de regering maakt in de dilemma’s en risico’s die bij dit wetsvoorstel komen kijken. Ten aanzien van de balans tussen benodigde ruimte en het risico op willekeur vragen deze leden op welke manier uitvoerders worden ondersteund en toegerust om de wet in balans toe te passen. En op welke manier worden uitvoerders getoetst of zij dit goed doen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat de kostendelersnorm in zijn geheel dient te worden afgeschaft. De regering verwijst naar het feit dat sinds januari 2023 thuiswonende jongeren onder 27 jaar uitgezonderd zijn van de kostendelersnorm, in die zin dat ouders die een uitkering ontvangen niet meer gekort worden op hun uitkering wanneer hun thuiswonende kinderen meerderjarig worden. Dit is een kleine stap in de goede richting. In hoeverre is de regering bereid de kostendelersnorm in zijn geheel af te schaffen? Kan de regering in haar antwoord reflecteren op de wooncrisis? Daarnaast vragen voornoemde leden of het klopt dat de uitzondering voor 27-minners andersom niet geldt, in de zin dat voor een thuiswonende jongere die een uitkering ontvangt de ouders wel meetellen als kostendelers. Ziet de regering dat dit burgers in een benarde positie kan brengen en dat dit in het bijzonder geldt voor jonggehandicapten met een bijstandsuitkering? Is de regering bereid om te regelen voor jongeren in het algemeen en voor jongeren met een arbeidsbeperking in het bijzonder dat de kostendelersnorm beide kanten op niet geldt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering daarnaast erkent dat de kostendelersnorm door gemeenten niet toegepast hoeft te worden zolang een asielzoeker of statushouder nog onder de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva), en daarmee ook de Regeling eigen bijdrage asielzoekers valt, vanwege het per definitie tijdelijke verblijf en de geringe mogelijkheid om bij te dragen aan het huishouden. Is de regering bereid vanwege de rechtszekerheid en het voorkomen van willekeur aan artikel 19a eerste lid onder d degenen die onder de Rva vallen toe te voegen als een extra categorie zoals dit ook voor studenten is gebeurd? Waarom wel of niet?
Indien de regering niet bereid is om de kostendelersnorm af te schaffen, zijn de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benieuwd of zij wel bereid is om de kostendelersnorm te versoepelen. Dit zou wat betreft voornoemde leden een eerste stap kunnen zijn naar volledige afschaffing van de kostendelersnorm. Gezien de wens van de regering tot vereenvoudiging, is harmonisering van de kostendelersnorm in de Participatiewet met andere wetten wat betreft deze leden een logische maatregel. De uitkeringsnorm neemt in de bijstand verder af naar mate er meer kostendelende medebewoners zijn. Bij twee medebewoners is de uitkeringsnorm nu circa 43% van het wettelijk minimumloon en bij drie medebewoners is de norm nu circa 40% van het wettelijk minimumloon. De meeste uitkeringen buiten de Participatiewet kennen een eenvoudigere vormgeving: daar is de norm standaard 50% van het minimumloon indien er sprake is van een of meer medebewoners, ongeacht hoeveel medebewoners er zijn. Is de regering bereid om in het kader van vereenvoudiging de uitkeringsnorm standaard op 50% van het wettelijk minimumloon vast te stellen, ongeacht het aantal kostendelende medebewoners? Waarom wel of niet?
De leden van de CDA-fractie vragen wat de actuele status is van het wetsvoorstel versterken waarborgfunctie Algemene Wet bestuursrecht, en wanneer de wet naar de Kamer komt, aangezien de internetconsulatie al in februari zou zijn afgerond.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen de opvatting dat uitgegaan zou moeten worden van vertrouwen. In dat kader vragen deze leden speciale aandacht voor de inlichtingenplicht. Burgers moeten bij de aanvraag van een bijstandsuitkering veel ingewikkelde formulieren invullen en allerlei documenten aanleveren. Wanneer informatie onverhoopt incompleet of incorrect is, lopen zij het risico op terugvorderingen en boetes. De gemeente Apeldoorn past al tien jaar met succes een radicaal andere werkwijze toe. De gemeente gaat uit van vertrouwen en vult het aanvraagformulier zoveel mogelijk in met behulp van reeds bekende gegevens. Voor onbekende gegevens worden geen stukken opgevraagd, maar krijgen burgers een persoonlijk gesprek. Ook worden geen boetes of terugvorderingen opgelegd als de aanvraag onverhoopt niet correct of compleet was. Uitgaan van vertrouwen betekent immers niet aannemen dat de burger opzettelijk foutieve informatie aanleverde. De gemeente heeft niet te maken met een hogere instroom in de bijstand. Ook komt uit steekproeven onder burgers vrijwel geen informatie boven die gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering of het recht daarop. Hoe kijkt de regering naar de werkwijze in Apeldoorn en de uitkomsten? In hoeverre is de regering bereid om in de Participatiewet op deze wijze om te gaan met de inlichtingenplicht?
De leden van de SP-fractie horen van veel mensen met een bijstandsuitkering dat het ze vaak niet lukt om rond te komen. Ook overheidsinstellingen en maatschappelijke organisaties zoals de Nationale ombudsman, de FNV, de Sociaal-Economische Raad (SER), het Nibud en de Nederlandse Arbeidsinspectie constateren dat het sociaal minimum te laag is. Deze leden zijn daarom ook verbaasd dat de regering er niet voor kiest om het sociaal minimum te verhogen. Graag zien zij dat het minimumloon wordt verhoogd naar 16 euro en dat de uitkeringen en het sociaal minimum daarin meegroeien. Waarom negeert de regering de oproep en terechte kritiek van deze overheidsinstanties en maatschappelijke organisaties en kiest de regering ervoor om het sociaal minimum niet te verhogen? Waarom kiest de regering ervoor om de mensen die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering arm te houden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het naar mening van de regering mogelijk is voor een niet-thuiswonende jongere om te leven van 929,68 euro per maand. Zo ja, kan de regering dit aantonen aan de hand van een voorbeeldbudget? Zo nee, waarom vindt de regering dit dan een redelijk bedrag voor jongeren om van rond te komen? Indien de regering de opvatting deelt met deze leden dat men niet rond kan komen van 929,68 euro, waarom kiest de regering er dan voor om dit bedrag als uitgangspunt te nemen, met de mogelijkheid tot extra aanvulling als dit na onderzoek van de gemeente nodig blijkt, in plaats van als uitgangspunt te nemen dat jongeren die financieel door het ijs zakken rond kunnen komen? Voornoemde leden zijn voorts bekend met het feit dat de jongerenbijstandsnorm gekoppeld is aan het jeugdminimumloon. Afschaffing van het jeugdminimumloon voor volwassenen zou dan ook uitkomst bieden voor het omschreven probleem. Is de regering het eens met hen dat gelijk werk gelijk beloont dient te worden? Zo ja, is de regering bereid om het minimumjeugdloon af te schaffen, waardoor zowel het minimumjeugdloon als de jongerenbijstandsnorm verhoogd wordt? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat als een jongere te maken heeft met beperkte vaste lasten, omdat de jongere bijvoorbeeld antikraak woont, de aanvullende algemene bijstand naar beneden bijgesteld moet kunnen worden. Op welke wijze worden gemeenten geacht de daadwerkelijke kosten te achterhalen van het levensonderhoud van een jongere? Dient de jongere hiervoor zelf gegevens aan te leveren? Zo ja, welke sancties hangt een jongere boven het hoofd wanneer er een foutje wordt gemaakt? Hoeveel kosten verwacht de regering dat gepaard zullen gaan met het achterhalen van de daadwerkelijke kosten van levensonderhoud van een jongere? Hoe verhoudt dat zich tot de kosten van het verstrekken van bijstand op dezelfde wijze als aan andere volwassenen? In hoeverre zijn alle gemeenten naar verwachting van de regering qua expertise en middelen in staat om dergelijk onderzoek uit te voeren? Daarnaast vragen deze leden speciale aandacht voor jongeren die op hun achttiende de jeugdzorg verlaten en geen familie hebben om op terug te vallen. Is de regering bereid om de aanvullende bijstandsnorm in ieder geval voor deze jongeren te standaardiseren?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat indien de combinatie van algemene en aanvullende algemene bijstand een beduidend hogere norm zou genereren dan voor een studerende dit – ondanks het verder gunstigere regime van de studiefinanciering – een onwenselijke prikkel zou creëren. Bedoelt de regering dat zij verwacht dat jongeren hun studie stop zullen zetten, om een bijstandsuitkering aan te vragen? Waar baseert de regering deze verwachting op?
De leden van de BBB-fractie hebben wat vragen over de harmonisatie aanvullende bijstand voor jongeren tot 21 jaar. Hoe verhoudt de mogelijkheid tot het verlagen van de aanvullende algemene bijstand, wanneer de jongere lagere levensonderhoudskosten heeft, zich tot de opmerking in de memorie van toelichting dat het vaststellen van de noodzakelijke kosten een vergaand onderzoek vergt van de gemeente?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat gemeenten de ruimte krijgen om in individuele gevallen af te wijken van de aanvullende bijstand voor jongeren tot 21 jaar als zij van mening zijn dat de jongere ook met een lagere aanvullende bijstand uitkomt. Zou dit ook niet een vergaand onderzoek vragen, terwijl de regering juist constateert dat het vaststellen van noodzakelijke kosten vergaand onderzoek vraagt dat diep treedt in de privacy? Vindt de regering een dergelijk onderzoek dan alsnog passend als de gemeente een vermoeden heeft dat de jongere geen hogere aanvullende bijstand nodig heeft? Of op welke andere manier moet de gemeente tot de conclusie komen dat een lagere aanvullende bijstand mogelijk is, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij dat ook de regering toestanden zoals de boodschappenaffaire ziet als een onwenselijk bijeffect van de hardheid van de huidige Participatiewet. Echter vrezen deze leden dat de regering voor dergelijke situaties onvoldoende effectieve maatregelen voorstelt. Door de giftenvrijlating te verhogen wordt een nieuwe boodschappenaffaire niet voorkomen. Dit omdat zaken zoals boodschappen niet worden gedefinieerd als giften maar als kostenbesparing op levensonderhoud. Klopt het dat conform het wetsvoorstel een persoon wel 100 euro (of elk ander bedrag onder de 1.200 euro) mag ontvangen als gift en daar zelf boodschappen mee kan doen, maar op het moment dat de bijstandsgerechtigde 100 euro aan waarde in boodschappen ontvangt mogelijk gekort kan worden? Zo ja, is de regering het dan eens met deze leden dat dit niet goed uit te leggen valt omdat het resultaat in beide situaties 100 euro aan boodschappen is en het verschil alleen in de systeemwereld bestaat? Zo ja, is de regering bereid het middelen- en giftenbegrip aan te passen zodat dit beter aansluit op de leefwereld van mensen? Zo niet, hoe ziet de regering dit onderscheid in het licht de inlichtingenplicht? Is de regering het met deze leden eens dat het voor mensen op deze manier makkelijk is een fout te maken en zij het systeem daardoor als complex kunnen ervaren? Hoe verhoudt dit zich tot het doel van de regering om de Participatiewet te vereenvoudigen en juist de hardheden aan te pakken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie ondersteunen de oproep voor proactieve dienstverlening, inclusief de proactieve verstrekking van individuele inkomenstoeslagen en kwijtscheldingen aan minima. Verder vragen deze leden aandacht voor het juridische onderscheid dat in de huidige wetgeving wordt gemaakt tussen giften in natura en geldbedragen, zoals bleek uit de boodschappenaffaire. Hoewel de consultatieversie van de Participatiewet in Balans hier verbetering voorstelde, is deze in de Kamer ingediende versie ongewijzigd gebleven. De leden vragen de regering om uitleg over waarom dit onderscheid behouden blijft.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn voorstander van de nieuwe ruimte voor maatwerk in de wet, maar vinden dat gemeenten ook de mogelijkheid moeten krijgen om verschillende regelingen te combineren, zoals vrijstellingen voor giften en het bufferbudget. Dit biedt meer ondersteuning aan kwetsbare jongeren, bijvoorbeeld door een «adempauze-vrijstelling» in te voeren. Deze leden zouden ook graag zien dat de regering gemeenten meer ruimte geeft om te experimenteren zoals met het Bouwdepot via artikel 83 van de Participatiewet. Kan de regering op deze wens reageren?
De leden van de VVD-fractie zouden graag een nadere toelichting ontvangen over de noodzaak van de giftenvrijlating. Door veel mensen wordt de link gelegd tussen de zogenoemde boodschappenaffaire en de nieuwe giftenvrijstelling. Kan de regering bevestigen dat de giftenvrijstelling niet geldt voor reguliere inkomenssteun en kostenbesparing op het levensonderhoud?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of het voor de giftenvrijstelling uit gaat maken wie de gift geeft, en met welke frequentie de gift wordt verstrekt. Is het, mede gelet op dat werken vanuit de bijstand moet lonen, de bedoeling dat mensen structureel de maximaal vrijgestelde giften ontvangen? En is het toegestaan dat deze giften van niet-particuliere organisaties of overheden komen? Ook als dit een vorm van inkomenspolitiek wordt?
De leden van de VVD-fractie vragen of het onderscheid tussen de giftenvrijstelling en reguliere kostenbesparingen voldoende duidelijk is. Waarom kan een bijstandsgerechtigde wel geld ontvangen, maar geen kostenbesparende steun in natura, zoals boodschappen? Is de regering ervan overtuigd dat dit voldoende duidelijk is? Welke handelwijze schrijft deze wet gemeenten voor als zij constateren dat bijstandsgerechtigden zowel giften in euro’s als in natura ontvangen, en de waarde hiervan de 100 euro per maand overschrijdt?
De leden van de VVD-fractie zouden graag een bevestiging van de regering ontvangen dat de giftenvrijstelling geen reden is voor actieve inkomenspolitiek van gemeenten, door bijvoorbeeld «gratis geld» aan bijstandsgerechtigden te schenken.
De leden van de VVD-fractie zouden graag een uitwerking van de regering ontvangen van wat het hoogst denkbare inkomen van een bijstandsgerechtigde is die gebruik maakt van alle (gestapelde) regelingen in de Participatiewet en de toeslagen. Denk aan de bijstand, giften, inkomstenvrijlating, hobbymatige verkoop, tegemoetkoming energiekosten, toeslagen en (een schatting van) gemeentelijke inkomensondersteuning. Hoe verhoudt dit zich tot het inkomen op het wettelijk minimumloon? Deze leden vragen de regering om een duiding van het verschil tussen deze twee inkomenssituaties aan de hand van de kabinetsambitie dat werken moet lonen.
De leden van de D66-fractie lezen dat een giftenvrijlating wordt voorgesteld ter hoogte van 1.200 euro. Kan de regering toelichten waarom voor dit bedrag is gekozen, waarom niet 1.000 euro, of 1.400 euro? Is hier een inhoudelijke reden voor, of louter de aangenomen motie?3 De regering stelt voor om alleen giften die cumulatief boven de 1.200 euro uitkomen te melden. Dit betekent dat de bijstandsgerechtigde zelf moet bijhouden welke giften worden ontvangen en wanneer deze boven de 1.200 euro uitkomen en dus gemeld moeten worden. Deze leden menen dat dit een grotere verantwoordelijkheid legt bij de bijstandsgerechtigden. Kan de regering reflecteren op de vraag hoe dit zich verhoudt tot realistische verwachtingen ten aanzien van het doenvermogen?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat met dit wetsvoorstel geen wijziging wordt aangebracht in de omgang met giften in natura. Kan de regering toelichten waarom de omgang met giften in natura niet wordt aangepast? Deze leden vragen of de regering een wezenlijk verschil ziet tussen het ontvangen van giften in natura, zoals boodschappen, en het ontvangen van een financiële gift om boodschappen mee te doen. Betekent dit dat een bijstandsgerechtigde wel een X bedrag per maand kan ontvangen van iemand om boodschappen van te doen, omdat dit onder de giftenvrijlating valt, maar niet elke maand boodschappen t.w.v. hetzelfde bedrag kan ontvangen, omdat dit een besparingsbijdrage betreft. Zo ja, is de regering van mening dat dit tot voldoende begrip zal leiden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat er een belangrijk verschil zit tussen de consultatiewet en voorliggend wetsvoorstel in artikel 31, als het gaat om giften ontvangen in natura. In de consultatieversie stond:
«Deze giften in natura worden in de rechtspraak aangemerkt als besparingsbijdragen, als zij betrekking hebben op kosten die tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. In de rechtspraak is er dus een extra, juridische, vorm van giften ontstaan. Als er dan sprake is van substantiële bijdragen, is de gemeente gehouden de bijstand op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet hierop af te stemmen. Door dit juridische onderscheid worden giften in natura (tenzij in redelijkheid te gelde te maken) anders behandeld dan giften in de vorm van een bijschrijving of contant bedrag.»
En:
«De regering vindt dit onderscheid moeilijk uit te leggen aan de burger en ook onwenselijk. Het zou voor de wijze waarop met een gift wordt omgesprongen niet moeten uitmaken of deze de vorm van het betalen van een rekening, een boodschappenpakket of een vergelijkbaar geldbedrag aanneemt.»
Hiermee werd de situatie geregeld dat iemand die geregeld giften in natura (bijvoorbeeld boodschappen) ontvangt, de situatie opgelost wordt zoals in Wijdemeren ontstond. In het voorliggende wetsvoorstel wordt de huidige praktijk echter weer in stand gelaten, waardoor iemand nog steeds de tas boodschappen aan de gemeente moet doorgeven en de uitkering verlaagd moet worden met de waarde van deze boodschappen. Dit bedrag valt niet onder de giftenvrijstelling. Dit terwijl het ministerie met een voorstel zou komen om dit te verbeteren. De leden van de CDA-fractie vragen waarom deze oplossing die in de consultatieversie van Participatiewet in balans was opgenomen, weer uit de wet is gehaald, zodat de situatie niet wordt opgelost. Deze leden vragen of de regering het wenselijk vindt dat deze situatie blijft bestaan, en hoe dit uitlegbaar is richting inwoners.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie hoe dit volgens de regering uitlegbaar is aan gemeenten, voor wie het voor wat betreft de uitvoering ook niet eenvoudiger wordt, aangezien dit vragen oproept als «wat is een substantiële bijdrage?» en «wanneer kunnen geschonken goederen in redelijkheid weer te gelde gemaakt worden?». Deze leden vragen of de regering van mening is dat de voorwaarden rondom giften in natura voldoende duidelijk zijn, of dat hier toch een andere aanpak nodig is. Ook vragen zij of de voorwaarden voor giften in natura, zoals melden, voldoende gelijk opgaan met financiële giften.
De leden van de CDA-fractie vragen ook waarom de hoogte van de vrijlatingsgrens niet wordt gelijkgetrokken met de hoogte van de vrijwilligersvergoeding, en of het wenselijk is dat mensen die vrijwilligerswerk doen gekort worden omdat ze een paar euro teveel vrijwilligersvergoeding hebben ontvangen.
De leden van de SP-fractie lezen dat boodschappen nog steeds niet als gift worden erkend met deze wetswijziging. Door de voorgestelde giftenvrijlatingsregels is het voordeliger om iemand geld te geven om boodschappen te doen dan om boodschappen voor iemand te kopen. Deze leden vinden dit een vreemde constructie. De boodschappenaffaire kan worden herhaald. Graag zien zij dat hulp bij het betalen van nutsvoorzieningen, zoals boodschappen, energie en vervoerskosten onder de giftenvrijlatingsregels komt te vallen. Zij zijn er ook mee bekend dat er tijdens de consultatie wel een maatregel was opgenomen om problemen zoals de boodschappenaffaire te voorkomen. Waarom is er besloten om dit er toch uit te halen? Veel gemeenten ervaren ook problematiek met het uitvoeren van toezicht en handhaving op giften. Het is niet altijd duidelijk te achterhalen wat een substantiële en/of structurele gift is. Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat dit duidelijk wordt voor gemeenten?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij niet vreest dat een nieuwe «norm» van 1.200 euro ontstaat, waardoor de genoemde handelingsverlegenheid van gemeenten niet verholpen wordt.
De leden van de SGP-fractie lezen dat van bijstandsgerechtigden verwacht wordt dat zij hun ontvangen giften bijhouden, ook onder de 1.200 euro. Hoe wil de regering ervoor gaan zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen verschillen in de consultatieversie en de definitieve versie van de memorie van toelichting als het gaat om artikel 31. Kan de regering nader duiden of de inhoud en de interpretatie van het voorgestelde artikel veranderd is of dat er slechts sprake is van een verduidelijking? Deze leden willen graag meer duidelijkheid of giften in natura, zoals boodschappen, ook tot 1.200 euro per jaar niet hoeven te worden aangegeven. Klopt het dat als er meer dan 1.200 euro aan boodschappen wordt ontvangen dit gaat gelden als inkomen, of geldt dit toch direct al? Heeft de regering overwogen om de definitie van het begrip middelen/giften aan te passen, zodat besparingsbijdragen als boodschappen er ook onder vallen? Zo ja, waarom heeft de regering dit niet gekozen? Zo nee, overweegt de regering dit alsnog?
De leden van de ChristenUnie-fractie horen graag van de regering hoe bijstandsgerechtigden goed worden voorgelicht wat wel en niet onder giften valt. Daarnaast vragen deze leden of de volgordelijkheid van giften een rol speelt zodra de bijstandsgerechtigde met zijn ontvangen giften boven de grens van 1.200 euro komt. Maakt het dan ook uit of de laatste gift tot vermogen of tot inkomen wordt gerekend? Of gaat het om het totaal van de 1.200 euro? Deze leden krijgen graag meer inzicht in de manier waarop dit artikel wordt uitgewerkt, zodat bijstandsgerechtigden beter weten waar ze aan toe zullen zijn.
Klopt de interpretatie dat het krijgen van een tas met boodschappen nog steeds als inkomsten wordt gezien? Waarom is de definitie van middelen/giften niet zo aangepast dat besparingsbijdragen er ook onder vallen? Hoe wordt de bijstandsgerechtigde goed voorgelicht over wat wel en niet onder giften valt?
Is erover nagedacht hoe organisaties zoals informele voedselbanken of andere organisaties (kerken/diaconie, inzamelingsacties) expliciet uitgezonderd kunnen worden van dit maximum, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Hoe voorziet deze wet in vergissingen op het moment dat iemand niet doorheeft dat het om een gift gaat? Hoe ziet de terugvordering eruit op het moment dat iemand aangeeft niet te hebben begrepen dat het om een gift in de zin van artikel 31 ging? Deze leden vragen hier een toelichting op van de regering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat het socialezekerheidsstelsel veel te complex is. Mensen zouden moeten kunnen rondkomen van hun primaire inkomen, in plaats van aanspraak te moeten maken op allerlei inkomensbronnen. Deze leden merken dan ook op dat de regering terecht de Nederlandse sociale zekerheid omschrijft als complex, met veel verschillende onderdelen die ieder hun eigen beleidslogica hebben. Dit vergt van burgers dat zij zeer proactief en kundig een weg kunnen vinden in een oerwoud van regelingen. De regering noemt dat het sociaal minimum is opgebouwd uit onder andere de algemene bijstand, toeslagen, de bijzondere bijstand, gemeentelijk minimumbeleid en eventuele kwijtscheldingen van gemeentelijke en waterschapsbelasting. Deelt de regering de opvatting dat fundamentele vereenvoudiging nodig is, en dat tot die tijd kleine verbeteringen wat betreft de complexiteit voortvarend opgepakt moeten worden? Is de regering het eens dat het gelijktrekken van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding van lokale belastingen met de vermogensgrenzen in de Participatiewet bij kan dragen aan vereenvoudiging aan het door de regering terecht als complex omschreven stelsel? Deelt de regering deze opvatting dat dit te meer geldt omdat wanneer deze vermogensgrenzen worden gelijkgetrokken met de Participatiewet, mensen in de bijstand kwijtscheldingen ambtshalve toegekend kunnen krijgen, hetgeen betekent dat zij weer een aanvraag en een formulier minder hoeven in te vullen? In hoeverre deelt zij de opvatting dat het feit dat de verschillende vermogensgrenzen in de bijstand en voor lokale kwijtscheldingen voortkomen uit verschillende beleidslogica voor burgers niet relevant is in hun beleving? Graag de antwoorden voorzien van een toelichting.
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nieuwe berekening van het vermogen van een bijstandsgerechtigde. Deze leden vragen of de regering en gemeenten ook van plan zijn te differentiëren in het type vermogen en schuld van een bijstandsgerechtigde bij het vaststellen van iemands vermogen in de afweging of er een recht op bijstand is of moet zijn. Iemand met goed renderend bezit, gefinancierd met (gunstig geleend) vreemd vermogen kan in de ogen van deze leden een laag of zelfs negatief vermogen hebben zonder in financiële nood te verkeren. Hoe gaat de gewijzigde Participatiewet hiermee om? En hoe gaat de wet om met bijstandsgerechtigden die (te goeder of kwader trouw) door schulden aan te gaan onder de vermogensgrens blijven?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het aan te mogen houden vermogen voldoende aansluit bij de adviezen van Nibud over wat verstandig is voor huishoudens om aan te houden qua vermogen en buffer. Deze leden willen niet dat mensen zich onnodig in de schulden steken omdat er een buffer aangehouden wordt onder het advies van Nibud, omdat anders mogelijke korting van inkomen optreedt. Ook vragen zij of de normen eigenlijk niet hoger moeten zijn dan het advies van het Nibud, omdat het hier mensen betreft die tegenvallers eigenlijk nooit op kunnen vangen met hun inkomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het vermogen anders wordt berekend, waarbij schulden in mindering worden gebracht op het vermogen. Hoe wordt voorkomen dat bijstandsgerechtigden schulden aangaan om zo onder de vermogensgrens te blijven?
Jongeren die bijstand aanvragen moeten eerst verplicht een maand zoeken naar werk of een opleiding, waarna ze vaak uit beeld raken, stellen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Deze leden zijn van mening dat jongeren met financiële problemen direct moeten worden geholpen. Zij constateren dat het wetsvoorstel gemeenten weliswaar de ruimte biedt om de zoektermijn buiten toepassing te laten door het introduceren van een kan-bepaling, maar het is teleurstellend dat de zoektermijn niet geschrapt wordt. Door de zoektermijn als uitgangspunt te nemen, en directe hulp in te bouwen als uitzondering, blijft wantrouwen het uitgangspunt. Hoe beziet de regering dit in het licht van de ambitie uit te gaan van vertrouwen? Daarnaast is in 2023 een pilot afgerond in Utrecht, waar de zoektermijn voor jongeren buiten beschouwing werd gelaten en de resultaten positief zijn voor jongeren. In hoeverre ziet de regering in de resultaten van deze pilot aanleiding om de verplichte zoektermijn alsnog te schrappen? Graag een toelichting.
Daarnaast merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat het hoogst opmerkelijk is dat mensen van 27 jaar en ouder direct bijstand kunnen krijgen en de eventuele andere hulp die daarmee gepaard gaat, bijvoorbeeld wat betreft het zoeken van werk, en dat juist een extra kwetsbare groep – jongeren die niet rondkomen – als enige categorie eerst een maand weg wordt gestuurd. Kan de regering hierop reflecteren? Deelt de regering de zorg van deze leden dat jongeren uit beeld blijven verdwijnen? Deze leden zijn voorts bekend met het feit dat jongeren die na een maand wel terugkomen bijstand kunnen krijgen met terugwerkende kracht. Echter kunnen eventuele schulden in de tussentijd verergeren en kan (nog) een maand gemiste huur betekenen dat een jongere op straat komt te staan.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een nadere toelichting over nut en noodzaak van de zogenoemde kan-bepaling. In hoeverre is dit een aanvulling op de bestaande discretionaire bevoegdheid van colleges om jongeren in schrijnende situaties direct bijstand te verstrekken?
De leden van de VVD-fractie vragen of deze wet expliciet concrete gronden verstrekt op basis waarvan kan worden afgeweken van de zoektermijn. Hebben gemeenten handvaten hiervoor, die ook zorgen voor beperkte verschillen tussen gemeenten?
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een schatting van de regering welk percentage van de jongeren die bijstand aanvraagt waarschijnlijk voldoen aan de criteria om de zoektermijn niet toe te passen.
In navolging van de vorige vraag zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of de regering het gebruik van de kan-bepaling gaat monitoren. En is de regering van plan om met gemeenten met zeer afwijkende toewijzingen van kan-bepalingen in gesprek te gaan over de oorzaak hiervan? Gaat de regering dit ook doen in gemeenten met een zorgwekkend hoge instroom van jongeren in de Participatiewet?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de vierwekenzoektermijn niet meer wordt verplicht. Gemeenten krijgen de mogelijkheid de zoektermijn voor jongeren van vier weken niet toe te passen als daar een reden voor is. Dit wordt een kan-bepaling. Deze leden vinden dit een stap in de goede richting, maar vragen de regering waarom er niet voor gekozen is om de vierwekenzoektermijn geheel te schrappen. Kan de regering aangegeven wat tot nu toe de toegevoegde waarde van de vierwekentermijn is gebleken? Immers door de vierwekenzoektermijn zijn veel jongeren letterlijk «zoekgeraakt» c.q. niet meer in beeld bij de gemeente en is het veel moeilijker geworden om hen te bereiken en indien nodig, (preventief) te ondersteunen.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar hoe de regering aankijkt tegen de financiële consequenties die de vierwekenzoektermijn heeft voor de jongeren in kwestie. Is de regering van mening dat het doel achter de maatregel opweegt tegen de nadelige financiële consequenties voor deze jongeren in kwestie? Welke budgettaire consequenties zijn er verbonden aan het eventueel volledig afschaffen van deze zoektermijn?
Deze leden vragen daarnaast of de regering het afschaffen van deze zoektermijn ook heeft overwogen voor statushouders uit de asielopvang. Dit aangezien zij evenals jongeren de bijstand nodig hebben om hun leven in Nederland te starten en het overbruggen van die vier weken voor financiële problemen kan zorgen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat met betrekking tot deze maatwerkmogelijkheid veel gemeenten ervoor pleiten om dit de standaard te maken. De reden om het niet te doen lijkt volledig financieel ingegeven door het kabinet. Deze leden vragen de regering deze brede oproep van gemeenten niet naast zich neer te leggen, mede gezien de diverse signalen uit de Kamer om dit wel de standaard te maken. Zij vragen de regering hier nogmaals op in te gaan.
De leden van de SP-fractie lezen dat de vierwekenzoektermijn voor jongeren tot 27 jaar blijft gelden, maar dat gemeenten ervoor kunnen kiezen om jongeren meteen een bijstandsuitkering te geven. Deze leden zijn verbaasd dat de regering hiervoor heeft gekozen. Veel jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben vaak snel een bijstandsuitkering nodig en de vierwekenzoektermijn is voor deze groep een groot obstakel. Het verbaast deze leden dan ook dat de vierwekenzoektermijn een kan-bepaling is geworden. Als de regering inziet dat de vierwekenzoektermijn een groot obstakel is, waarom kiest de regering ervoor om deze toch in stand te houden? Jongeren onder de 27 met een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben vaak meerdere problemen, een bijstandsuitkering zal die afstand niet groter maken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het een goede stap van de regering om een maatwerkmogelijkheid te bieden bij de vierwekenzoektermijn voor jongeren tot 27 jaar.
Liever hadden deze leden gezien dat de zoektermijn helemaal zou zijn afgeschaft. Zij vinden dat het risico dat jongeren in deze vier weken in de schulden raken en dieper in de problemen komen te groot is, ook voor jongeren die wellicht minder kwetsbaar zijn, om de mogelijkheid open te laten om de vierwekenzoektermijn toe te passen. Zij vragen wat de inschatting van de regering is van de frequentie waarmee gemeenten de vierwekenzoektermijn zullen toepassen. Kan de regering verder toelichten hoe jongeren weten waar ze aan toe zijn, nu gemeenten de ruimte hebben om de termijn al dan niet toe te passen? Hoe weegt de regering de onzekerheid die een kan-bepaling met zich meebrengt tegenover de rechtszekerheid die het wetsvoorstel beoogt? Hoe wordt voorkomen dat niet specifieke omstandigheden, maar politieke overwegingen of politieke kleur van een gemeente bepalen hoeveel kans een jongere krijgt om een beroep te doen op artikel 41 lid 11, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Bij de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie leven zorgen dat vluchtelingen buiten hun eigen invloed te maken krijgen met een inkomensgat, omdat het proces voor het verstrekken van een verblijfsdocument en inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) geruime tijd in beslag neemt, waardoor geen bijstand kan worden aangevraagd. Is de regering bereid om te bevestigen dat vluchtelingen recht hebben op bijstand vanaf de dag dat zij in de gemeente wonen, ook al staan zij buiten hun toedoen later ingeschreven in de BRP van hun gemeente en worden zij door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) later in het bezit gesteld van een verblijfsdocument? Zo nee, is de regering bereid de regelgeving hierop aan te passen, bijvoorbeeld door aan artikel 44 (toekenning) een zesde lid hierover toe te voegen? Of, indien het gaat om de identiteitsvaststelling, artikel 17 derde lid aan te passen, zodat de gemeente wordt geacht de identiteit van belanghebbende te hebben vastgesteld indien de identiteitsvaststelling en verificatie van een statushouder na binnenkomst al door de IND in persoon heeft plaatsgevonden en de beschikking aan de gemeente kan worden overlegd? Waarom wel of niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat bijstand met terugwerkende kracht kan worden verstrekt, indien de persoon in kwestie in de voorgaande periode in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. Deze leden zijn benieuwd hoe bezit en vermogen met terugwerkende kracht getoetst dient te worden. Zijn gemeenten hier, gelet op de personele bezetting, toe in staat?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten wat bedoeld wordt met de eis op basis van artikel 24a onder c dat de ouder op basis van de Participatiewet moet worden aangemerkt als gehuwd.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de kostendelersnorm in 2015 is ingevoerd als een bezuinigingsmaatregel. Het idee achter deze maatregel was dat huisgenoten de woonlasten met elkaar zouden kunnen delen. Deze leden constateren dat deze zogenaamde «mantelzorgboete» er in de praktijk echter voor heeft gezorgd dat gezinnen en jongeren in de financiële problemen zijn gekomen en de dakloosheid enorm is toegenomen. De kostendelersnorm telt inmiddels niet meer voor jongeren tot 27 jaar, maar bestaat nog altijd. De leden betwijfelen zeer het nut van de kostendelersnorm en vragen de regering waarom niet is overwogen om de kostendelersnorm in deze wet in zijn geheel af te schaffen. Zeker nu het voor mensen zo enorm moeilijk is geworden om een huis te vinden door het gebrek aan betaalbare woningen.
Daar komt nog bij dat de kostendelersnorm voor veel verwarring zorgt, de uitvoering ingewikkeld is door onder andere de vele rechtmatigheidscontroles en de hoge terugvorderingen die moeten worden betaald. Heeft de regering zicht op de daadwerkelijk gerealiseerde bezuiniging met de invoering van de kostendelersnorm, met in de berekening ook rekening houdend met de uitvoeringslast en neveneffecten die deze maatregel met zich mee heeft gebracht? De leden van de NSC-fractie vinden het vreemd dat er tot nu toe alleen naar de kosten van het afschaffen van de kostendelersnorm is gekeken en nooit naar de maatschappelijke baten. Is de regering bereid om op korte termijn een kosten-batenanalyse te maken, waarbij de maatschappelijke gevolgen van afschaffing nadrukkelijk worden meegenomen?
De leden van de NSC-fractie vinden het een stap in de goede richting dat de regels met betrekking tot mantelzorg worden versoepeld en dat mantelzorg en tijdelijk inwonen bij degene die de zorg krijgt, geen gevolgen hebben voor de uitkering. Maar de vraag is of het er eenvoudiger op wordt. Ook hier weer de vraag waarom de regering er niet voor kiest om de kostendelersnorm in zijn geheel af te schaffen.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering in dit verband nader in te gaan op de vraag hoe het begrip «kostendelersnorm» zich precies verhoudt tot het begrip «gezamenlijke huishouding». Beide zijn immers van toepassing wanneer men woont op hetzelfde adres. Wat is de definitie van de kostendelersnorm in relatie tot deze wet en is het effect van deze definitie volgens de regering proportioneel, zo vragen deze leden. En kan de regering precies aangeven wat de definitie is van een «gemeenschappelijk huishouden» in relatie tot deze wet en in hoeverre vindt de regering het effect van deze definitie proportioneel? Hoe kan hier mensgerichter mee worden omgegaan om de fictie van het delen van kosten niet zonder meer tot norm te verheffen?
Ook hebben de leden van de BBB-fractie een vraag over de bijstandsnorm alleenstaande ouder zonder Alleenstaande Ouder (ALO-)kop. Kan de regering de eis van de niet-kostendelende medebewoner nader toelichten?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het recht op de ALO-kop niet afhankelijk is van het feit of iemand alleenwonend of kostendelend is en dat daarom niet de eis van niet-kostendelend is gesteld. Tegelijk staat in de wet dat de alleenstaande ouder geen kostendelende medebewoner mag hebben. Kan de regering de eis van de niet-kostendelende medebewoner daarom nader toelichten?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of ook geldt dat de aanvraagdatum als meldingsdatum wordt gezien wanneer een bijstandsaanvraag wordt gedaan, maar deze wordt afgewezen omdat iemand in aanmerking komt voor een voorliggende voorziening. Zo nee, zou dat wel in de rede liggen en zou dit dan moeten worden opgenomen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)?
De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat nadrukkelijk aandacht is voor de stimulans tot re-integratie. Deze leden vinden dat werken moet lonen en dat onzekerheid of werken financieel aantrekkelijk is er gewoon niet mag zijn. Zij vinden dat werken in principe altijd financieel aantrekkelijker moet zijn dan in de bijstand zitten. Zij krijgen echter signalen vanuit de uitvoerende praktijk dat de stapeling van alle extra mogelijkheden bij diverse gemeenten van dien aard zijn dat degenen met een vaste baan en laag loon, zonder de ondersteuningsmogelijkheden, er in sommige gevallen slechter vanaf komen. Zij vragen of de regering deze signalen herkent en wat de regering voornemens is hieraan te gaan doen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de regering voornemens is de bijverdienperiode te verlengen van 6 naar 12 maanden, maar tegelijkertijd de vrijlating in de bijstand te verlagen van 25% naar 15%. Dit neigt naar een vestzak-broekzaksituatie, waarbij de bijstandsgerechtigde er over het hele jaar genomen weinig op vooruitgaat. Hoeveel houdt een bijstandsgerechtigde in de huidige situatie meer over dan in de voorgenomen situatie? Heeft de regering opties onderzocht om de duur te verlengen zonder het vrijlatingspercentage te verlagen naar 15%? Deze leden zijn bekend met mogelijk negatieve effecten op het recht op toeslagen. Op welke wijze is onderzocht hoe deze negatieve effecten voorkomen zouden kunnen worden bij een vrijlatingspercentage van 25% met behoud van de duur van 12 maanden? Zij vragen daarnaast waarom jongeren onder de 27 zijn uitgezonderd van deze en andere in dit hoofdstuk omschreven maatregelen. De regering schrijft verder dat zij de bijverdienregeling voortaan ook wil openstellen voor jongeren van 18 tot 27 jaar. Kan de regering toelichten hoe dit zich verhoudt tot het uitsluiten van de vrijlating? Klopt het daarnaast dat deze wijziging geen verbetering is voor mensen met een medische urenbeperking? Op welke manier gaat de regering zorgen dat ook deze groep erop vooruitgaat?
De leden van de VVD-fractie zien dat er o.a. gedifferentieerde bijverdiengrenzen zijn voor alleenstaande ouders, medisch urenbeperkten en jongeren. Kan de regering de keuze voor deze differentiatie nader toelichten? Vindt de regering dit niet ingewikkeld?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering ook heeft overwogen om een aparte categorie voor statushouders in te voeren, gezien dit een bijzondere en significante groep binnen de Participatiewet is met een zorgwekkend lage arbeidsparticipatie. Wordt er extra inzet gepleegd om statushouders te laten werken?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tussentijds beoordeeld wordt of de regeling bijdraagt aan gedeeltelijke arbeidsparticipatie. Welke handvatten biedt deze wet aan gemeenten om deze beoordeling te maken?
De leden van de NSC-fractie zijn verheugd dat het advies van de Commissie sociaal minimum wordt overgenomen door de bijverdienregeling te verruimen. Voorgesteld wordt om giften tot in ieder geval 1.200 euro per jaar buiten beschouwing te laten. Kan de regering nader aangeven waarom er voor specifiek dit bedrag is gekozen en niet voor een hoger vrij te laten bedrag?
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de gekozen bijverdiengrens van 15%. Kan de regering toelichten waarom is gekozen voor een bijverdiengrens van 15% en niet ruimer, ook gegeven het feit dat de huidige percentages veelal hoger zijn? Kan de regering toelichten of het loslaten van het maximum bijverdienbedrag in combinatie met een bijverdiengrens van 15% een netto verruiming van de bijverdiengrens is? Zijn mensen hier echt en voldoende mee geholpen? Zou een verdere verruiming positief bijdragen op de kans van uitstromen naar een volledige baan?
De leden van de CDA-fractie lezen dat er in de toelichting wordt gewezen op het risico van een armoedeval en het voor de gemeente beschikbare instrument van de stimuleringspremie. Om de angst voor financiële risico’s verder terug te dringen vragen deze leden in hoeverre de inzet van deze stimuleringspremie vrijblijvend is vanuit de gemeente. Zij vragen wat de criteria zijn om hiervoor in aanmerking te komen. Ook vragen zij in hoeverre hier ook het vertrouwen in de inwoner een voldoende grote rol speelt.
De leden van de SP-fractie lezen dat bijstandsgerechtigden een jaar lang 15% van hun bijverdiensten mogen houden. Deze leden zijn blij dat er een generieke vrijlating is gecreëerd, maar vragen zich af of 15% niet te laag is en of dit wel een verbetering is van de huidige regelgeving. Via de algemene tijdelijke gedeeltelijke inkomstenvrijlating mogen bijstandsgerechtigden zes maanden lang 25% van hun bijverdiensten houden, met een maandelijks limiet van 215 euro. Waarom is er niet voor gekozen om bijstandsgerechtigden 25% van hun bijverdiensten te laten houden? Dit zou ook in lijn zijn met de bijverdienstenregels in de Wajong.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn positief over het voornemen van de regering om te zorgen dat het verrekenen versimpeld wordt en dat mensen meer ruimte krijgen om (parttime) te gaan werken vanuit de bijstand via Simpel Switchen. Deze leden lezen in het Programmaplan 2024–20274 dat deze optie in ieder geval bedoeld is voor mensen met een beperking, langdurige werkloosheid, ziekte of andere persoonlijke tegenslag. Welk soort tegenslagen vallen hier volgens de regering onder? Overweegt de regering om Simpel Switchen voor de hele bijstandspopulatie mogelijk te maken? Waarom wel of niet? In hoeverre komen statushouders hiervoor in aanmerking? Graag een toelichting.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie krijgen signalen dat mensen bij uitstroom uit de maatschappelijke opvang of beschermd wonen problemen ervaren wat betreft de bijstandsuitkering. Is de regering bereid om een uitkering uit de Participatiewet, na tijdelijk verblijf in een opvanghuis, overdraagbaar te maken van de ene naar de andere gemeente, zodat niet opnieuw het aanvraagproces hoeft te worden doorlopen? Waarom wel of niet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de aanvraagprocedure versoepeld wordt. Deze leden vragen of, nu de aanvraagprocedure toch herzien wordt, er ook meer aandacht zal worden besteed aan re-integratie bij de aanvraag. Zij denken aan het vragen om toestemming om de gegevens en kwaliteiten (zoals een curriculum vitae) van de kandidaat-bijstandsgerechtigde geanonimiseerd te delen met werkgevers, uitzendbureaus en het lokale Werkcentrum.
De leden van de CDA-fractie lezen dat indienen via DigiD een versnelling oplevert en dat is wenselijk. Deze leden vinden het goed dat het «oude» proces daarnaast blijft bestaan. Zij vragen indien mensen digitaal minder vaardig zijn, of er dan naast het oude proces ook de mogelijkheid bestaat met ondersteuning van de gemeenten een aanvraag te kunnen indienen via DigiD. Zij vinden dat mensen soms nou eenmaal even op weg geholpen moeten worden.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat als 92% van de gebruikers angst heeft voor problemen met inkomensverrekening, het duidelijk is dat drastische aanpassingen noodzakelijk zijn. Deze leden lezen in de toelichting dat hoe een en ander in de praktijk uitpakt ook te maken heeft met hoe gemeenten verrekenen. Het kan dus zijn dat door de werkwijze van de gemeente beoogde voordelen alsnog niet of minder goed behaald kunnen worden. Dat lijkt deze leden onwenselijk en zij vragen wat de regering met dit signaal wil doen.
De leden van de CDA-fractie vinden het terecht dat met de verrekening van het keuzebudget anders wordt omgegaan en dat dit niet (volledig) wordt meegenomen in de berekening. Deze leden vragen of verrekening ook helemaal achterwege kan blijven, als deze 100% voor opleiding wordt ingezet om de uitstroom zo groot mogelijk te maken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het bufferbudget zich verhoudt tot de vermogenstoets in de Participatiewet. Kan de regering dit uiteenzetten? Daarnaast ontvangen deze leden signalen uit gemeenten dat het bufferbudget niet uitvoerbaar zou zijn. Kan de regering ingaan op deze zorgen? Waarom verwacht zij dat het wel uitvoerbaar is? Is zij bereid om hierover in overleg te gaan met gemeenten en zo nodig aanpassingen te doen en een werkbare oplossing te zoeken voor de problematiek van een schommelend inkomen?
Daarnaast vragen deze leden of gemeenten het bufferbudget ook kunnen gebruiken wanneer de statushouder geconfronteerd wordt met terugvorderingen op grond van de Reba (Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen) terwijl deze net in de gemeente is gehuisvest en nog onvoldoende inkomen heeft om deze te betalen. Kan de verwijzing naar terugvorderingen op grond van de Reba ook expliciet in artikel 34b (bufferbudget) worden opgenomen? Hoe kan voor gemeenten inzichtelijk worden gemaakt welke vorderingen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) nog heeft op de statushouder, zodat hier bij de bijstandsverlening rekening mee gehouden kan worden?
De leden van de VVD-fractie vragen of het, door het bufferbudget, mogelijk is dat een bijstandsgerechtigde op jaarbasis (incidenteel of structureel) in het inkomen boven de bijstandsnorm uitkomt. Deze leden vragen ook om een uitleg waarom de bepaling dat het bufferbudget aanvult tot maximaal de geldende bijstandsnorm niet in de wettekst is verankerd. Wat betekent dit voor de afdwingbaarheid van deze bepaling?
De leden van de NSC-fractie constateren dat dit wetsvoorstel een zogenaamd bufferbudget introduceert van maximaal 1.000 euro waarmee een nieuw maatwerkinstrument wordt geïntroduceerd om de financiële problemen die ontstaan door de verrekening van inkomsten op te vangen en het bijstandsniveau te kunnen garanderen. Divosa is er niet gerust op dat deze nieuwe regeling goed uit te voeren is. Deze leden delen deze zorgen en vernemen graag een reactie van de regering. Zijn deze zorgen volgens de regering terecht? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat dit zogenaamde bufferbudget onuitvoerbaar blijkt?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa op het wetsvoorstel. De VNG en Divosa vinden de intentie van het bufferbudget sympathiek, maar achten de gekozen uitwerking niet uitvoerbaar. Kan de regering ingaan op de bezwaren van de VNG en Divosa? Kan de regering een alternatieve uitwerking voor zich zien die aan de bezwaren van VNG en Divosa voldoet?
De leden van de CDA-fractie lezen dat over het bufferbudget in de consultatie best wat vragen gesteld en opmerkingen geplaatst zijn. Deze leden lezen dat deze nogal uiteenlopen van heel positief over dit idee tot best negatief, wat vooral ook met de uitvoering te maken heeft. Zij vragen de regering hierop te reflecteren. Ook lezen zij dat er een administratief systeem ingericht moet worden om uitkeringen bij te houden. Zij vragen of iedere gemeente dit zelf gaat doen, of dat er een door de Rijksoverheid gefaciliteerde generieke tool komt.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering om de nut en noodzaak van het bufferbudget nader te onderbouwen, in het licht van de wijziging van het transactiesysteem.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het bufferbudget wordt toegekend en beheerd naar het oordeel van de gemeente. Aan welke situaties denkt de regering concreet? Hoe wil de regering voorkomen dat er grote variatie ontstaat in de toepassing van dit bufferbudget? En welke ruimte en beleidsvrijheid hebben gemeenten op dit punt?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat er ten aanzien van het bufferbudget nog veel afhangt van de uitwerking ervan in lagere regelgeving. Deze leden vragen waarom de bijstandsgerechtigde geen beroep mag doen op het bufferbudget en alleen de gemeente het initiatief mag nemen om dit instrument in te zetten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben zorgen over de participatieplicht. Deze staat naar mening van deze leden op gespannen voet met de ambitie om de hardheden uit de Participatiewet te verwijderen en de menselijke maat centraal te stellen. Hoe ziet de regering de participatieplicht in het licht van de ambitie van een menselijke Participatiewet? Deze leden zijn van mening dat de participatieplicht niet ingevoerd zou moeten worden en dat de verplichte tegenprestatie, de taaleis en de sollicitatieplicht zouden moeten worden geschrapt. Deelt de regering hun opvatting dat op die manier de mens echt centraal komt te staan en maatwerk kan worden geleverd? Graag een reflectie hierop.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoe de regering van plan is invulling te geven aan de generieke participatieplicht. Is de regering van plan om deze generieke plicht voor elke groep hetzelfde toe te passen? Hoe is de regering van plan om de invulling van deze plicht door gemeenten te toetsen? Denkt de regering niet aan een maatwerkaanpak voor statushouders, die een bijzondere en significante groep in de bijstand vormen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat 60% van de doelgroep niet in staat is tot participatie. Deze leden vragen om een nadere invulling van dit gegeven. Is 60% nergens toe in staat? En wat doet de regering met deze wetswijziging om deze groep te helpen om weer perspectief op participatie te bieden? En wat is de regering van plan om te doen om de overige 40% te stimuleren tot werk of participatie? Wordt hierbij ook gebruik gemaakt van Werkcentra of particuliere partijen die mensen aan werk kunnen helpen? Denkt de regering dat de generieke participatieplicht voor deze groep voldoende effectief is?
De leden van de VVD-fractie constateren dat in juni 2022 55,1% van de statushouders een bijstandsuitkering had. Deze leden constateren ook dat 58,2% van de bijstandspopulatie een herkomstland buiten Europa heeft. Zij hebben daardoor met bezorgdheid kennisgenomen van het voornemen om de taaleis in de Participatiewet te schrappen. Is de regering bereid dit nader te bekijken? Vindt de regering het beheersen van de Nederlandse taal een belangrijke voorwaarde voor deelname op de arbeidsmarkt? Verwacht de regering een betere of slechtere taalbeheersing van de bijstandspopulatie door het schrappen van de taaleis? Welk effect verwacht de regering op de arbeidsdeelname van bijstandsgerechtigden met een migratieachtergrond?
De leden van de VVD-fractie constateren dat bijstandsgerechtigden door deze wetswijziging naar vermogen arbeid dienen te verkrijgen, aanvaarden en behouden. Wat schaart de regering onder «naar vermogen»? Krijgen gemeenten hier handvatten voor? Hoe valt «vermogen» concreet te maken voor uitvoerders? Hoe vaak is het acceptabel om aangeboden werk te weigeren en op welke gronden vindt de regering dit acceptabel?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een door het college aangeboden voorziening is gericht op arbeidsinschakeling. Kan de regering deze leden toezeggen dat hier ook nadrukkelijk een publiek-private samenwerking wordt opgezet met partijen die bewezen competenties hebben in het matchen van mensen met werkgevers?
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat om te kunnen participeren in onze samenleving, beheersing van de Nederlandse taal key is. Deze leden zien in het voorstel versoepelingen van de taaleis en dat snappen zij enerzijds, maar anderzijds baart het hen ook zorgen. Zij vragen de regering hoe ervoor gezorgd kan worden dat deze mensen wel stappen zetten om de taal te gaan beheersen, zodat de cirkel van het niet beheersen van de taal en dus lastig aan het werk komen doorbroken kan worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de beweging van de regering om van tegenprestatie naar maatschappelijke participatie te gaan. Deze leden vragen wel aan de regering om nader te duiden op welke manier de maatschappelijke participatie heel anders is dan de tegenprestatie. Als zij lezen dat dezelfde handelingen als bij de tegenprestatie, zoals afval prikken, ook als maatschappelijke participatie kunnen worden ingezet, vragen deze leden wat de wetswijziging in de praktijk inhoudt. Zij vragen de regering hoe wordt voorkomen dat de maatschappelijke participatie verkapt ingezet gaat worden door bedrijven of organisaties om mensen geen volwaardig salaris of dienstverband aan te bieden.
De leden van de D66-fractie menen dat het volgen van onderwijs een belangrijke vorm van maatschappelijke participatie is. Kan de regering toelichten in hoeverre deze wetswijziging het makkelijker maakt voor bijstandsgerechtigden om onderwijs te volgen? Kan de regering aangeven hoe het de aangenomen motie Warmerdam5 ten aanzien van het regelen van betere toegang van deze doelgroep tot leven lang ontwikkelen (LLO)-middelen uitvoert met betrekking tot de invulling van de verplichte maatschappelijke participatie?
De leden van de VVD-fractie vragen of deze wet kaders biedt voor het geven van mantelzorg. Voor welke aard en omvang van het verlenen van mantelzorg komt er meer ruimte?
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is om mensen automatisch recht te geven op de gemeentelijke invulling van het mantelzorgcompliment als blijkt dat ze mantelzorg verrichten uit het traject doorlopen via de Participatiewet. Ook vragen deze leden of het mogelijk is om eventuele financiële complimenten (sommige gemeenten werken met een bedrag of cadeaubon) niet meer te laten gelden als inkomen voor deze groep.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de situatie van mensen die een intensieve vorm van mantelzorg verlenen en daardoor uitgezonderd zijn van de arbeidsverplichting, kan veranderen wanneer de persoon aan wie deze zorg verleend wordt komt te overlijden. Deze leden vragen hoe lang deze persoon vervolgens gebruik kan maken van de uitzondering op de arbeidsverplichting. Zij kunnen zich namelijk goed voorstellen dat er tijd nodig is om weer in een nieuw normaal te komen.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering om welke reden ervoor is gekozen reeds samenwonende personen niet uit te zonderen van de gezamenlijke huishouding.
De leden van de CDA-fractie hebben interesse in het experimenteerartikel en vinden het positief dat deze ruimte geboden wordt. Graag zouden deze leden hier actief over geïnformeerd blijven. Zij vragen of de regering bereid is de Kamer te rapporteren over wat werkt, wat niet werkt en wat zo effectief is dat het snel als standaard ingevoerd zou moeten worden. Ook vragen zij of de regering bereid is ervaringen uit experimenten van sommige gemeenten met basisbanen als expliciet onderdeel in deze rapportage aan de Kamer op te nemen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er niet voor is gekozen om de IOAW en IOAZ op te hogen met de ALO-kop, omdat dit complex is en het om een laag aantal gevallen gaat. Deze leden vragen om hoeveel gevallen het gaat en of het bij deze mensen bekend is dat zij zich tot de gemeente kunnen wenden voor een aanvullende uitkering ingevolge de Participatiewet. Zij vragen daarnaast naar een nadere onderbouwing over waarom er geen experimenteerartikel komt voor de IOAW en IOAZ, terwijl deze voor het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) wel wordt verbreed.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het Bbz onder andere geldt voor startende ondernemers. Deze leden vragen of het logisch is om dit onder de Participatiewet te hangen, en of niet ook met een economische en bredere bril gekeken moet worden naar dit aspect. Bijvoorbeeld of het een startup is in een branche die bijdraagt aan het toekomstig verdienvermogen van Nederland, of een branche die zwaar onder druk staat en naar of er sprake is van echte zelfstandigheid of schijnzelfstandigheid. Zij zijn benieuwd hoe de regering naar dit vraagstuk in de bredere context kijkt, en of de regering van mening is dat dezelfde medewerker bij de gemeente die een «regulier» dossier beoordeelt ook goed in staat is deze afwegingen te maken. Deze leden vinden dat participatie immers ook toekomstbestendig moet zijn en onze inwoners bescherming moet bieden.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering inzicht te geven in de maatschappelijke kosten en baten van de kostendelersnorm, afgezet tegen de financiële kosten en baten.
De leden van de NSC-fractie vragen de regering een reactie op de zorgen van Divosa over de uitvoeringskosten die volgens Divosa gepaard gaan met het leveren van meer maatwerk. Ook de Raad van State heeft hier vragen bij gesteld. Kan de regering hier nader op in gaan?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het niet verstandig vindt een extra budget uit te trekken voor de ondersteuning van het experimentartikel. Goede voorstellen komen vaak vanuit de praktijk, in dit geval gemeenten, en kunnen goed gebruikt worden in het complexe vraagstuk van het bevorderen van participatie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat gesteld wordt dat het voorstel geen budgettaire gevolgen heeft. Graag zouden deze leden hier een expliciete reactie van de VNG op ontvangen, en deze leden vragen de regering dit verzoek neer te leggen bij de VNG en de Kamer deze reactie te sturen. De samenwerking met de decentrale overheden is voor deze leden een groot goed en te vaak is er discussie over taken zonder voldoende knaken. Deze leden maken zich zorgen, gezien de richting waar dit voorstel toe beweegt (die zij onderschrijven) dat wel ruimere budgetten nodig zijn en dat straks vanwege te beperkte middelen gemeenten noodgedwongen kiezen om toch maar «nee» te zeggen tegen een inwoner, terwijl «ja» het juiste antwoord zou zijn in het kader van bestaanszekerheid in relatie tot de menselijke maat.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd wanneer de regering deze wetswijziging een succes vindt. Kan de regering toelichten wat deze wet een succes maakt? En wanneer vindt de regering dat deze wet niet werkt?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of bij de evaluatie op zijn minst meegenomen kan worden of werken meer is gaan lonen, of er meer mensen zijn gaan werken en welke acties de regering treft indien dit niet het geval is, of indien er juist een negatieve trend is ontstaan.
De leden van de D66-fractie vragen de regering om toe te lichten in hoeverre gemeenten in staat zijn meer maatwerk uit te voeren, gezien de huidige capaciteit van gemeenten en de krappe arbeidsmarkt.
De leden van de CDA-fractie verwachten dat de impact van het voorstel per gemeente zal verschillen, mede afhankelijk van waar gemeenten nu staan. Verschillen bij gemeenten zijn soms groot en zeker als verschillen met buurgemeenten groot zijn is dat voor inwoners soms niet te begrijpen. Deze leden vragen de regering of er een landelijke beeld is van hoe iedere gemeente omgaat met de Participatiewet. Is er bijvoorbeeld een landelijk klachtenoverzicht beschikbaar en waar gaan deze klachten dan over die in dit register staan?
Deze leden zien bijvoorbeeld bij de afhandeling van de toeslagenaffaire hoe ingewikkeld maatwerk bieden in de praktijk kan zijn en hoe groot de (soms onuitlegbare) verschillen tussen gemeenten zijn.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het Adviesrapport Expertgroep. Kan de regering toelichten welke adviezen van de Expertgroep niet zijn overgenomen in deze wetswijziging en waarom? Kan de regering toelichten welke elementen die niet zijn opgenomen in deze wetswijziging wel worden opgenomen in spoor 2?
De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat er serieus oog is voor de reacties in de consultaties en in een heel aantal gevallen is dit ook het geval. Voor sommige opmerkingen wordt verwezen naar het spoor dat betrekking heeft op nieuwe wetgeving. Deze leden vragen of de regering een lijst kan meesturen van punten die meegaan in dit traject, zodat zij goed scherp hebben op welke punten zij later nog voorstellen kunnen verwachten.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de gemeenten aandacht vragen voor voldoende tijd voor implementatie. Daarbij is spoor 3 en de voortgang daarop ook relevant. Deze leden vragen of dit pad voldoende parallel loopt.
De leden van de CDA-fractie lezen de oproep van de VNG over de financiële impact en de afspraken die hierover gemaakt zijn. Deze zijn wat deze leden betreft wat zacht en zij weten niet waar gemeenten nu op kunnen rekenen. Zij vragen de regering of financiële consequenties altijd vergoed worden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de signalen over de handhaafbaarheid van vermogen erg kort door de bocht worden afgedaan in het voorstel. Er kan een vermogensonderzoek worden ingesteld, maar dat willen zij nou juist zoveel mogelijk voorkomen. Deze leden vragen een uitgebreidere toelichting op dit punt van de regering.
Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat juist de uitvoering (de gemeenten) vragen heeft bij het bufferbudget. Verwijzen naar wat anderen ervan vinden, vinden deze leden hierin wat ongemakkelijk, want zij hoeven het niet zelf uit te voeren. Ook hier vragen de leden een uitgebreidere toelichting van de regering.
De leden van de CDA-fractie lezen dat door de VNG, maar ook door Divosa, gemeenten en welzijnsorganisaties wordt benadrukt dat de voorgestelde jongmeerderjarigen normen (inclusief de standaard ophoging) te laag zullen zijn. Zij wijzen erop dat zelfstandig wonende jongmeerderjarigen vaak dezelfde kosten zullen hebben als de bijstandsgerechtigden van 21 jaar en ouder, zo niet hoger vanwege hun beperkte recht op huurtoeslag. Dit is een terechte zorg. Deze leden vragen of de regering met rekenvoorbeelden kan laten zien dat aanvullende bijstand in deze gevallen altijd voldoende is.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om de wet in ieder geval op 1 januari 2026 in werking te laten treden, voor zover dat nodig is voor systeemaanpassingen of wegens administratieve overwegingen. Deze leden zijn echter van mening dat de knelpunten in de Participatiewet te zwaarwegend zijn om onnodig lang te wachten op invoering. Daarom vragen zij de regering om onderdelen die sneller ingevoerd kunnen worden, sneller in te voeren. Dat geldt wat hen in ieder geval voor zaken als het toestaan van het rijbewijs als identificatie, de vermogensbepaling, de nieuwe afspraken rond giften en de vierwekenzoektermijn. Is de regering bereid deze wijzigingen per 1 juli 2025 in te voeren? Zijn er nog andere onderdelen waarvan het mogelijk is ze eerder in te doen gaan? In hoeverre is de regering tenslotte bereid om een spoor 1b te starten voor eventuele kleine aanpassingen, zodat spoor 1 niet te zwaar wordt voor gemeenten om in te voeren?
De fungerend voorzitter van de commissie, L. de Jong
Adjunct-griffer van de commissie, Meester-Schaap
SCP, juni 2023, «Een brede blik op de bijstand», (https://www.scp.nl/binaries/scp/documenten/publicaties/2023/06/09/een-brede-blik-op-bijstand/Een+brede+blik+op+bijstand.pdf).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36582-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.