36 576 Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte)

Nr. 5 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 oktober 2024

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De definitie van gebouw komt te luiden:

  • gebouw: gebouw als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1, onderdeel A, van de Omgevingswet;

2. In de definitie van warmtebedrijf wordt na «daarvan» ingevoegd «, met uitzondering van:

a. een verhuurder die warmte levert of doorlevert aan zijn huurders;

b. een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm die warmte levert of doorlevert aan zijn leden».

B

In artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de omvang zodanig is dat dit leidt tot een efficiënte warmtetransitie in een gemeente of meerdere gemeenten.

C

Artikel 2.2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. een warmtebedrijf waarvan de aandelen berusten bij één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door een warmtegemeenschap of bij een rechtspersoon die een volledige dochtermaatschappij is van één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door een warmtegemeenschap.

2. In het derde lid wordt «alle aandelen» telkens vervangen door «meer dan 50% van de aandelen».

3. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd luidende:

Artikel 2.3, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 2.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «Een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang» ingevoegd «waarvan niet alle aandelen direct of indirect berusten bij de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam of, als het warmtebedrijf een warmte joint-venture is, waaraan een warmteleveringsbedrijf deelneemt waarvan minder dan 50% van de aandelen direct of indirect berusten bij de Staat der Nederlanden, een provincie, gemeente of ander openbaar lichaam».

2. In het derde lid, onderdeel a, wordt «lokale openbare lichamen» vervangen door «gemeenten, waterschappen, provincies of gemeenschappelijke regelingen».

3. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde naar het vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

4. Een warmtegemeenschap kan in haar statuten bepalen dat de deelnemende leden, vennoten of aandeelhouders een gelijk stemrecht hebben.

E

In artikel 2.15 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid, aanhef, komt «uitsluitend» te vervallen.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het vierde lid, onderdeel b, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. instemming onthoudt indien het uitgewerkt kavelplan tot gevolg heeft dat het aangewezen warmtebedrijf geen redelijk rendement als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, onderdeel b, of een voor het aangewezen warmtebedrijf ander acceptabel rendement kan behalen voor zover dit acceptabel rendement lager is dan het redelijke rendement.

F

In artikel 2.17, tweede lid, wordt na «de continuïteit van de levering van warmte» ingevoegd «aan verbruikers».

G

Artikel 2.18 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid, komt «jaarlijks» te vervallen.

2. In het vierde lid, onderdeel b, wordt na «de wijze waarop» ingevoegd «en de frequentie waarmee».

H

In artikel 2.19, eerste lid, komt, onder verlettering van onderdelen e en f tot d en e, onderdeel d te vervallen.

I

In artikel 2.30, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g, door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. het aansluitvermogen van de aansluiting voor koude op het warmte koude systeem, waarbij het aansluitvermogen dient te worden aangeven in kilowatt met minstens één cijfer achter te komma.

J

Artikel 2.41 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het achtste lid komt te luiden:

8. Het eerste tot en met zevende lid zijn niet van toepassing op warmte die door apparatuur van de verbruiker wordt opgewaardeerd tot een temperatuur die geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater en waarbij in de leveringsovereenkomst is bepaald dat deze apparatuur bij de binneninstallatie hoort. Het warmtebedrijf plaatst een meter voor het punt waar de warmte wordt overgedragen op de apparatuur van de verbruiker waarmee kan worden vastgesteld of is voldaan aan artikel 2.17, tweede lid, onderdelen a en b.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het negende lid, onderdeel b, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de technische eisen waaraan een meter als bedoeld in achtste lid moet voldoen.

K

Aan artikel 2.42 wordt na het vijfde lid een nieuw lid toegevoegd, luidende:

6. Dit artikel is niet van toepassing op warmte die door apparatuur van de verbruiker wordt opgewaardeerd als bedoeld in artikel 2.41, achtste lid.

L

Artikel 2.43, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel c wordt «het collectief warmtesysteem» vervangen door «de collectieve warmtevoorziening».

2. In onderdeel d wordt «het betreffende warmtesysteem» vervangen door «de betreffende collectieve warmtevoorziening».

M

Artikel 2.45 komt te luiden:

Indien een aanwijzing na instemming van het college op grond van artikel 2.10, eerste lid, wordt overgedragen aan een ander warmtebedrijf neemt dit warmtebedrijf alle leveringsovereenkomsten over die het aangewezen warmtebedrijf dat de aanwijzing overdraagt met verbruikers heeft gesloten. In afwijking van het eerste lid van artikel 159 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is medewerking van de verbruiker niet vereist.

N

Artikel 2.47 komt te luiden:

Artikel 2.47 verplichting gebouweigenaar

Voor zover een warmtenet is gelegen in een gebouw verleent een gebouweigenaar medewerking aan het verzoek van een aangewezen warmtebedrijf:

  • a. om toegang te krijgen tot het gebouw voor het uitvoeren van onderhoud aan het warmtenet en de in het gebouw aanwezige afleversets voor warmte;

  • b. om een verbruiker af te sluiten van het warmtenet door:

    • 1°. zorg te dragen voor de afsluiting van de verbruiker van het warmtenet, of

    • 2°. het aangewezen warmtebedrijf toestemming te geven zorg te dragen voor de afsluiting van de verbruiker van de warmtenet.

O

Artikel 3.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van het vijfde lid, onderdeel b, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. een indicatie van de tarieven van de te leveren goederen en diensten in verband met de levering van warmte aan kleinverbruikers.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het zesde lid, onderdeel g, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. een aansluitovereenkomst als bedoeld in artikel 2.8, achtste lid, met de gebouweigenaar of toekomstige gebouweigenaar ontbreekt.

3. In het zevende lid, onderdeel d, wordt «en g» vervangen door «g en h».

P

In artikel 3.7 wordt «2.45, 2.46, 2.48 en 2.49» vervangen door «2.45 tot en met 2.49».

Q

Aan artikel 4.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop melding wordt gedaan en de bij de melding te verstrekken gegeven en bescheiden.

R

Artikel 6.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

  • energie uit hernieuwbare bronnen: energie die is opgewekt uit hernieuwbare bronnen en energie die is opgewekt met gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen;

  • hernieuwbare bronnen: hernieuwbare niet-fossiele bronnen waarmee hernieuwbare energie als bedoeld in artikel 2, eerste onderdeel, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) kan worden opgewekt;

2. In de definitie van thermische energie uit hernieuwbare bronnen wordt in de onderdelen a en b telkens na «hernieuwbare bronnen» ingevoegd «of energie uit hernieuwbare bronnen».

S

In artikel 6.4, derde lid, wordt «over de gemeten hoeveelheid thermische energie uit hernieuwbare bronnen overlegt.» vervangen door «overlegt omtrent:

  • a. de gemeten hoeveelheid thermische energie uit hernieuwbare bronnen;

  • b. indien een producent gebruik maakt van omzetting van energie in een andere vorm van energie:

    • 1°. de gemeten hoeveelheid thermische energie uit hernieuwbare bronnen;

    • 2°. de gemeten hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen die is gebruikt voor de productie van de hoeveelheid, bedoeld onder 1°;

    • 3°. het bewijs van afboeking of verzoek tot afboeking van garanties van oorsprong van een Nederlandse rekening voor garanties van oorsprong voor de gemeten hoeveelheid, bedoeld onder 2°.».

T

Artikel 6.5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt «opwekking» vervangen door «productie».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het onderdeel b, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. in geval van omzetting van energie in een andere vorm van energie, of de inrichting om te meten, die wordt gebruikt in de installatie geschikt is voor de meting van de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen of uit andere bronnen die is gebruikt voor de productie van de hoeveelheid, bedoeld in onderdeel b.

U

Artikel 6.6 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift wordt «opwekking» vervangen door «productie».

2. Na «dat» wordt ingevoegd «een producent».

3. De zinssnede «is geproduceerd uit hernieuwbare bronnen» wordt vervangen door «heeft geproduceerd uit hernieuwbare bronnen of met energie uit hernieuwbare bronnen».

V

Na artikel 6.10 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 6.4. Overige bepalingen

Artikel 6.11 prijzen en voorwaarden productie van warmte

1. Een producent die warmte levert aan een warmtebedrijf levert deze warmte tegen redelijk prijzen en voorwaarden.

2. Een prijs is in ieder geval niet redelijk indien die prijs onevenredig hoog is gezien de kosten van de producent of niet marktconform is.

W

In artikel 7.3, zevende lid, wordt onder verlettering van onderdelen b tot en met d tot c tot en met e een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. het door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement als bedoeld in het derde lid;

X

Na artikel 7.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.5a vaststelling tarieflimieten

1. Onze Minister stelt in overleg met Onze Minister van Financiën met het oog op het voorkomen van onevenredig hoge leveringstarieven ten opzichte van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven, voor kleinverbruikers jaarlijks bij besluit tarieflimieten vast die een aangewezen warmtebedrijf voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, onderdelen a en b, maximaal in rekening kan brengen bij een kleinverbruiker.

2. Van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

3. De tarieflimieten, bedoeld in het eerste lid, gelden vanaf 1 januari van het jaar waarvoor de tarieven die voor het leveren van goederen en diensten, bedoeld in het eerste lid, voor het aangewezen warmtebedrijf zijn vastgesteld of berekend op grond van artikel 7.4, eerste lid, of berekend op grond van artikel 7.5, eerste lid, tot 1 januari van het daarop volgende jaar.

4. Artikel 7.13 is van overeenkomstige toepassing op de op grond van het eerste lid vastgestelde tarieflimieten.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

  • a. de wijze waarop de tarieflimieten, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen een vast en variabel tarief;

  • b. de termijn waarbinnen het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

Y

In artikel 7.6, vijfde lid, wordt onder verlettering van onderdeel b tot c een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. het door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement als bedoeld in het derde lid;

Z

Na artikel 7.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.7a vaststelling tarieflimieten

1. Onze Minister stelt in overleg met Onze Minister van Financiën met het oog op het voorkomen van onevenredig hoge leveringstarieven ten opzichte van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven, voor kleinverbruikers jaarlijks bij besluit tarieflimieten vast die een aangewezen warmtebedrijf voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, onderdelen a en b, maximaal in rekening kan brengen bij een kleinverbruiker.

2. Van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

3. De tarieflimieten, bedoeld in het eerste lid, gelden vanaf 1 januari van het jaar waarvoor de tarieven die voor het leveren van goederen en diensten, bedoeld in het eerste lid, voor het aangewezen warmtebedrijf zijn vastgesteld op grond van artikel 7.7, derde en vijfde lid, tot 1 januari van het daarop volgende jaar.

4. Artikel 7.13 is van overeenkomstige toepassing op de op grond van het eerste lid vastgestelde tarieflimieten.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

  • a. de wijze waarop de tarieflimieten, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen een vast en variabel tarief;

  • b. de termijn waarbinnen het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

AA

Artikel 7.12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid vervalt onder verlettering van onderdeel c in onderdeel b het onderdeel b.

2. In het zesde lid wordt «over de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de rendementen in de warmteleveringsmarkt die door de Autoriteit Consument en Markt worden verzameld, geanalyseerd en bewerkt» vervangen door «over:

  • a. het door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement als bedoeld in het tweede lid;

  • b. de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de rendementen van warmtebedrijven die door de Autoriteit Consument en Markt worden verzameld, geanalyseerd en bewerkt».

AB

Na artikel 7.13 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.13a Vereveningsfonds

1. Er is een Vereveningsfonds dat tot taak heeft het beheer van financiële middelen ten behoeve van de vergoedingen, bedoeld in het zesde lid.

2. Het Vereveningsfonds bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Den Haag.

3. Het Vereveningsfonds wordt vertegenwoordigd door een bestuur dat bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter. Benoeming, schorsing en ontslag van de leden geschiedt door Onze Minister.

4. Onze Minister ondersteunt het Vereveningsfonds bij de uitoefening van zijn taak.

5. Ten gunste van het Vereveningsfonds komen de door de aangewezen warmtebedrijven overeenkomstig artikel 7.13b, derde lid, afgedragen vereveningstoeslagen.

6. Uit de middelen, bedoeld in het vijfde lid, worden jaarlijks de op grond van artikel 7.13c, eerste lid, toegekende vereveningsbijdragen vergoed.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van het Vereveningsfonds, het bestuur van het fonds en de verantwoording door het fonds.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat uit de middelen, bedoeld in het vijfde lid, eveneens de uitvoeringslasten van het Vereveningsfonds worden vergoed.

Artikel 7.13b vereveningstoeslag

1. De Autoriteit Consument en Markt stelt voorafgaand aan het jaar waarvoor de tarieflimieten, bedoeld in artikel 7.5a, eerste lid, gelden, voor een bij ministeriele regeling te bepalen termijn, jaarlijks bij besluit een vereveningstoeslag vast.

2. Van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

3. Het aangewezen warmtebedrijf betaalt aan het Vereveningsfonds, bedoeld in artikel 7.13a, eerste lid, jaarlijks ten behoeve van de vergoedingen, bedoeld in artikel 7.13a, zesde lid, een op grond van het eerste lid, gebaseerde vereveningstoeslag.

4. Een aangewezen warmtebedrijf kan een kleinverbruiker kosten in verband met de vereveningstoeslag in rekening brengen, waarbij geldt dat de kleinverbruiker niet een hoger bedrag in rekening mag worden gebracht dan het bedrag dat hij zou moeten betalen op grond van de tarieflimieten die zijn vastgesteld op grond van artikel 7.5a, eerste lid.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

  • a. de wijze waarop de vereveningstoeslag wordt bepaald, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen een toeslag ten aanzien van een vast en variabel tarief;

  • b. de termijn waarbinnen de betaling van de vereveningstoeslag, bedoeld in het derde lid, moet plaatsvinden;

  • c. de door een aangewezen warmtebedrijf aan de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken noodzakelijke gegevens;

  • d. de door een aangewezen warmtebedrijf aan het Vereveningsfonds te verstrekken noodzakelijke gegevens ten behoeve van de controle van de rechtmatigheid van betaalde vereveningstoeslagen.

Artikel 7.13c vereveningsbijdrage

1. Onze Minister kent op aanvraag van een aangewezen warmtebedrijf dat voldaan heeft aan zijn verplichting, bedoeld in artikel 7.13b, derde lid, een vereveningsbijdrage toe:

  • a. indien de tarieven die voor het leveren van goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, onderdelen a en b, zijn vastgesteld of berekend op grond van artikel 7.4, eerste lid, of berekend op grond van artikel 7.5, eerste lid, voor het aangewezen warmtebedrijf hoger zijn dan de tarieflimieten die voor die goederen en diensten zijn vastgesteld op grond van artikel 7.5a, eerste lid;

  • b. voor zover het aangewezen warmtebedrijf de kosten in verband met de vereveningstoeslag in de situatie, bedoeld in artikel 7.13b, vierde lid, niet in rekening kan brengen.

2. Artikel 7.13 is van overeenkomstige toepassing op de op grond van het eerste lid, onderdelen a en b, vastgestelde vereveningsbijdragen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:

  • a. de voorwaarden voor het toekennen van een vereveningsbijdrage;

  • b. de berekening van de hoogte van de vereveningsbijdrage;

  • c. de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen.

AC

In artikel 7.17, achtste lid, wordt onder verlettering van onderdelen b tot en met d tot c tot en met e een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. het door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement als bedoeld in het vierde lid;

AD

Na artikel 7.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.19a vaststelling tarieflimieten

1. Onze Minister stelt in overleg met Onze Minister van Financiën met het oog op het voorkomen van onevenredig hoge leveringstarieven ten opzichte van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven, voor kleinverbruikers die een leveringsaansluiting hebben op een klein collectief warmtesysteem jaarlijks bij besluit tarieflimieten vast die een warmtebedrijf voor de goederen en diensten, bedoeld in artikel 7.15, tweede lid, onderdelen a en b, maximaal in rekening kan brengen bij een kleinverbruiker.

2. Van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

3. De tarieflimieten, bedoeld in het eerste lid, gelden vanaf 1 januari van het jaar waarvoor de tarieven die voor het leveren van goederen en diensten, bedoeld in het eerste lid, voor het aangewezen warmtebedrijf zijn vastgesteld of berekend op grond van artikel 7.18, eerste lid, of berekend op grond van artikel 7.19, eerste lid, tot 1 januari van het daarop volgende jaar.

4. Artikel 7.13 is van overeenkomstige toepassing op de op grond van het eerste lid vastgestelde tarieflimieten.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

  • a. de wijze waarop de tarieflimieten, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen een vast en variabel tarief;

  • b. de termijn waarbinnen het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.

AE

Artikel 7.21 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid vervalt onder verlettering van onderdeel c in onderdeel b het onderdeel b.

2. In het zesde lid wordt «over de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de rendementen van warmtebedrijven die door de Autoriteit Consument en Markt worden verzameld, geanalyseerd en bewerkt» vervangen door «over:

  • a. het door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen redelijk rendement als bedoeld in het tweede lid;

  • b. de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de rendementen van warmtebedrijven die door de Autoriteit Consument en Markt worden verzameld, geanalyseerd en bewerkt».

AF

Na artikel 7.21 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.21a Vereveningsfonds

1. Ten gunste van het Vereveningsfonds, bedoeld in artikel 7.13a, eerste lid, komen eveneens de door de warmtebedrijven overeenkomstig artikel 7.21b, derde lid, afgedragen vereveningstoeslagen.

2. Uit de middelen, bedoeld in het eerste lid, worden jaarlijks de op grond van artikel 7.21c, eerste lid, toegekende vereveningsbijdragen vergoed. Artikel 7.13a, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.21b vereveningstoeslag

1. De Autoriteit Consument en Markt stelt voorafgaand aan het jaar waarvoor de tarieflimieten, bedoeld in artikel 7.19a, eerste lid, gelden, voor een bij ministeriele regeling te bepalen termijn, jaarlijks bij besluit een vereveningstoeslag vast.

2. Van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

3. Het warmtebedrijf betaalt aan het Vereveningsfonds, bedoeld in artikel 7.13a, eerste lid, jaarlijks ten behoeve van de vergoedingen, bedoeld in artikel 7.21a, tweede lid, een op grond van het eerste lid gebaseerde vereveningstoeslag.

4. Een warmtebedrijf kan een kleinverbruiker die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem kosten in verband met de vereveningstoeslag in rekening brengen, waarbij geldt dat de kleinverbruiker niet een hoger bedrag in rekening mag worden gebracht dan het bedrag dat hij zou moeten betalen op grond van de tarieflimieten die zijn vastgesteld op grond van artikel 7.19a, eerste lid.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

  • a. de wijze waarop de vereveningstoeslag wordt bepaald, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen een toeslag ten aanzien van een vast en variabel tarief;

  • b. de termijn waarbinnen de betaling van de vereveningstoeslag, bedoeld in het derde lid, moet plaatsvinden;

  • c. de door een warmtebedrijf aan de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, te verstrekken noodzakelijke gegevens;

  • d. de door een warmtebedrijf aan het Vereveningsfonds te verstrekken noodzakelijke gegevens ten behoeve van de controle van de rechtmatigheid van betaalde vereveningstoeslagen.

Artikel 7.21c vereveningsbijdrage

1. Onze Minister kent op aanvraag van een warmtebedrijf dat voldaan heeft aan zijn verplichting, bedoeld in artikel 7.21b, derde lid, een vereveningsbijdrage toe:

  • a. indien de tarieven die voor het leveren van goederen en diensten als bedoeld in artikel 7.15, tweede lid, onderdelen a en b, zijn vastgesteld of berekend op grond van artikel 7.18, eerste lid, of berekend op grond van artikel 7.19, eerste lid, voor het aangewezen warmtebedrijf hoger zijn dan de tarieflimieten die voor die goederen en diensten zijn vastgesteld op grond van artikel 7.19a, eerste lid;

  • b. voor zover het warmtebedrijf de kosten in verband met de vereveningstoeslag in de situatie, bedoeld in artikel 7.21b, vierde lid, niet in rekening kan brengen.

2. Artikel 7.13 is van overeenkomstige toepassing op de op grond van het eerste lid vastgestelde vereveningsbijdrage.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:

  • a. de voorwaarden voor het toekennen van een vereveningsbijdrage;

  • b. de berekening van de hoogte van de vereveningsbijdrage;

  • c. de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen.

AG

Aan artikel 7.22 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. De Autoriteit Consument en Markt stelt beleidsregels vast met criteria waarmee wordt beoordeeld of tarieven kostengebaseerd en transparant zijn als bedoeld in het tweede lid.

AH

Artikel 7.23 komt te luiden:

Artikel 7.23 doorlevering van warmte

De artikelen 7.1, 7.2, 7.5a, 7.13a tot en met 7.13c, 7.15, 7.16, 7.19a en 7.21a tot en met 7.21c zijn van overeenkomstige toepassing op het transport en de levering van warmte aan grootverbruikers die zorgdragen voor de doorlevering van warmte.

AI

In artikel 9.1, eerste lid, wordt:

  • a. na «6.7,» ingevoegd «6.11, eerste lid,»;

  • b. na «7.13,» ingevoegd «7.13b, derde tot en met vijfde lid,»;

  • c. na «7.20, tweede lid,» ingevoegd «7.21b, derde tot en met vijfde lid,».

AJ

In artikel 9.4 wordt na «7.10, eerste en tweede lid,» ingevoegd «7.13b, derde tot en met vijfde lid,» en na «7.15, eerste tot en met vierde lid, achtste lid,» ingevoegd «7.21b, derde tot en met vijfde lid,».

AK

In artikel 9.5, zevende lid, onderdeel d, wordt «een ander warmtebedrijf wordt opgedragen de levering van warmte over te nemen» vervangen door «een noodwarmtebedrijf wordt opgedragen de levering van warmte over te nemen of op grond van het zesde lid een noodwarmtetransportbeheerder wordt opgedragen het transport van warmte over te nemen».

AL

In artikel 11.2, eerste lid, wordt «en artikel 3.4, eerste lid,» vervangen door «3.4, eerste lid, 4.2, eerste lid, en 4.3, vierde lid,».

AM

In artikel 11.7 wordt «artikel 12.24, derde, vierde, vijfde en zesde lid» vervangen door «artikel 12.24, derde tot en met negende lid».

AN

In artikel 12.7 wordt «van inwerkingtreding van dit artikel» vervangen door «waarop het college op grond van artikel 12.8, tweede lid, heeft ingestemd met het uitgewerkt kavelplan,»

AO

Artikel 12.8, derde lid, komt te luiden:

3. Artikel 2.15, tweede lid, onderdelen a tot en met d, f, en i tot en met k, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. in onderdeel f voor:

    • 1°. «voorstel voor een netontwerp» wordt gelezen «beschrijving van de collectieve warmtevoorziening»;

    • 2°. «de in te zetten warmtebronnen» wordt gelezen «de warmtebronnen»;

    • 3°. «een indicatie van het tracé» wordt gelezen «het tracé»;

  • b. in onderdeel i voor «een indicatie van de tarieven» wordt gelezen «de tarieven».

AP

Aan artikel 12.12 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop melding wordt gedaan en de bij de melding te verstrekken gegeven en bescheiden.

AQ

Artikel 12.19, eerste lid, komt te luiden:

1. In artikel 10.14 wordt «een werk voor de levering van warmte als bedoeld in artikel 38 van de Warmtewet» vervangen door «een werk voor de levering of het transport van warmte door middel van een warmtenet of warmtetransportnet als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet collectieve warmte».

AR

Artikel 12.22 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel C, onder punt 1, wordt «1. Na het tweede lid wordt onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met achtste lid, twee leden ingevoegd, luidende:» vervangen door «Na artikel 3.21, tweede lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:»

2. In onderdeel C vervalt «2. In het zevende lid, onderdelen a, b en f, (nieuw) en achtste lid, onderdeel a, (nieuw) wordt «derde lid» telkenmale vervangen door «vijfde lid».».

3. In onderdeel D wordt «5.20» vervangen door «5.21».

4. Onderdeel E vervalt.

AS

Artikel 12.24 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot het vijfde tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

4. Indien de artikelen 7.5a, 7.13a tot en met 7.13c in werking treden:

  • a. wordt in artikel 2.15, onder vervanging van de punt aan het slot van het vierde lid, onderdeel c, door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. instemming onthoudt indien de indicatie van de tarieven, bedoeld in het tweede lid, onderdeel i, voor kleinverbruikers hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel te bepalen percentage van de tarieflimieten, bedoeld in artikel 7.5a, eerste lid.

b. komt artikel 7.1, eerste lid, te luiden:

1. Een aangewezen warmtebedrijf brengt ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 2.12, bij een kleinverbruiker voor het leveren van goederen en diensten ten hoogste de tarieven in rekening die zijn vastgesteld of berekend op grond van artikel 7.4, eerste lid, of berekend op grond van artikel 7.5, eerste lid, waarbij geldt dat:

  • a. het aangewezen warmtebedrijf bij een kleinverbruiker voor de eerste drie jaar na aanvang van de levering van warmte door middel van de aansluiting van het gebouw op het collectief warmtesysteem niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan het maximale tarief, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, indien een verzoek is gedaan als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid;

  • b. het aangewezen warmtebedrijf bij een kleinverbruiker niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan de tarieflimieten die zijn vastgesteld op grond van artikel 7.5a, eerste lid.

2. Na het vijfde lid (nieuw) wordt onder vernummering van het zesde en zevende lid (nieuw) tot het zevende en achtste lid een lid ingevoegd, luidende:

6. Indien de artikelen 7.19a, 7.21a tot en met 7.21c in werking treden:

  • a. wordt in artikel 3.1, zesde lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h, door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • i. de indicatie van de tarieven, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel c, hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel te bepalen percentage van de tarieflimieten, bedoeld in artikel 7.19a, eerste lid.

  • b. wordt in artikel 3.1, zevende lid, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d, door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. de indicatie van de tarieven, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel c, hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel te bepalen percentage van de tarieflimieten, bedoeld in artikel 7.19a, eerste lid.

c. komt artikel 7.15, eerste lid, te luiden:

1. Een warmtebedrijf brengt ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 3.6, bij een kleinverbruiker die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem voor het leveren van goederen en diensten ten hoogste tarieven in rekening die door de Autoriteit Consument en Markt zijn vastgesteld op grond van artikel 7.16, eerste lid, waarbij geldt dat:

  • a. het warmtebedrijf bij degene die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem voor de eerste drie jaar na aanvang van de levering van warmte door middel van de aansluiting van het gebouw op het collectief warmtesysteem niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan het maximale tarief, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid voor zover een verzoek als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, is gedaan;

  • b. het warmtebedrijf bij een kleinverbruiker die een leveringsaansluiting heeft op een klein collectief warmtesysteem niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan de tarieflimieten die zijn vastgesteld op grond van artikel 7.19a, eerste lid.

3. In het achtste lid, onderdeel c (nieuw) wordt «artikel 7.6, eerste lid» vervangen door «artikel 7.7, derde en vijfde lid».

4. Na het achtste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Indien artikel 7.7a in werking treedt:

  • a. wordt in artikel 2.15, vierde lid, onderdeel d, «artikel 7.5a, eerste lid» vervangen door «artikel 7.7a, eerste lid».

b. komt artikel 7.1, eerste lid, te luiden:

  • 1. Een aangewezen warmtebedrijf brengt ten behoeve van het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 2.12, bij een verbruiker voor het leveren van goederen en diensten ten hoogste de tarieven in rekening die zijn vastgesteld op grond van artikel 7.7, derde en vijfde lid, waarbij geldt dat:

    • a. het aangewezen warmtebedrijf bij een verbruiker voor de eerste drie jaar na aanvang van de levering van warmte door middel van de aansluiting van het gebouw op het collectief warmtesysteem niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan het maximale tarief, bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, indien een verzoek is gedaan als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid;

    • b. het aangewezen warmtebedrijf bij een kleinverbruiker niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan de tarieflimieten die zijn vastgesteld op grond van artikel 7.7a, eerste lid.

Toelichting

I. Algemeen

Deze nota van wijziging stelt voor het wetsvoorstel Wet collectieve warmte te wijzigen en bevat naast technische correcties en kleine inhoudelijke wijzigingen ook een aantal grotere wijzigingen van inhoudelijke aard. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen zijn hieronder toegelicht. In de toelichting per onderdeel is gedetailleerder ingegaan op de wijzigingen van inhoudelijke aard en de technische correcties.

1. Wijziging criteria vaststellen warmtekavel

Uitgangspunt bij de vaststelling van een warmtekavel door het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) is dat er zicht is op het binnen de warmtekavel kunnen realiseren van een duurzame, betaalbare en betrouwbare collectieve warmtevoorziening. Met het oog hierop schrijft artikel 2.1, eerste lid, voor dat dat de omvang zodanig is dat een warmtebedrijf binnen de warmtekavel een collectieve warmtevoorziening op een doelmatige wijze kan aanleggen en exploiteren. Verder wordt voorgeschreven dat de omvang zodanig is dat de leveringszekerheid binnen de warmtekavel naar verwachting voldoende kan worden verzekerd. In onderdeel B wordt voorgesteld om een nieuw onderdeel c toe te voegen. Hieruit volgt dat de omvang van de warmtekavel tevens zodanig moet zijn dat dit leidt tot een efficiënte warmtetransitie in één of meerdere gemeenten. Meer concreet betekent dit dat de omvang van de warmtekavel gericht moet zijn op het kunnen realiseren van een collectieve warmtevoorziening met de laagste nationale kosten.1 De omvang van de warmtekavel in een gemeente moet bijvoorbeeld goed afgestemd zijn op het voorziene afzetgebied van de (potentiële) warmtebron. Ter illustratie, om een geothermiebron op een kosteneffectieve wijze te exploiteren is een bepaalde warmteafzet nodig, alsook dat de fasering van de aan te leggen collectieve warmtevoorziening voorspelbaar is. Ook dient de omvang van de warmtekavel zodanig te worden vastgesteld dat dit leidt tot een efficiënte warmtetransitie in nabijgelegen gemeenten. In geval van schaarste van warmtebronnen zal bijvoorbeeld moeten worden bezien in welke gemeente of gemeenten de inzet van een warmtebron ten behoeve van een collectieve warmtevoorziening het meest bijdraagt aan een efficiënte warmtetransitie tegen de laagste nationale kosten. In geval van een warmteoverschot, waarbij één of meerdere warmtebronnen de capaciteit van de lokale warmtevraag overschrijden, zullen de betrokken colleges dienen te bezien of een gemeentegrensoverschrijdend warmtekavel moet worden vastgesteld. Hierdoor kan het overschot van warmtebronnen voor meerdere gemeenten worden ontsloten volgens een maatschappelijk optimaal ontwerp. Wanneer dit bijdraagt aan een efficiënte warmtetransitie dient hiertoe op grond van dit nieuwe criterium te worden besloten.

2. Regels voor de organisatie van een aangewezen warmtebedrijf

In artikel 2.2 is voorgesteld dat het college voor een warmtekavel alleen een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap kan aanwijzen. In de onderdelen C en D is een aantal voorstellen opgenomen om de organisatiemodellen die in dit kader mogelijk zijn verder te verduidelijken.

Warmtegemeenschappen

In de eerste plaats wordt in onderdeel C, onder punt 1, voorgesteld om artikel 2.2 aan te passen. Warmtegemeenschappen zullen voor de realisatie van collectieve warmtevoorzieningen externe financiering dienen aan te trekken. Externe financiers hechten eraan dat de eigendom van het warmtenet van de warmtegemeenschap berust bij een aparte vennootschap en niet bij de warmtegemeenschap zelf. Aan artikel 2.2, eerste lid, is met het oog hierop een nieuw onderdeel toegevoegd zodat ook een warmtebedrijf kan worden aangewezen waarvan de aandelen berusten bij één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door een warmtegemeenschap of bij een rechtspersoon die een volledige dochtermaatschappij is van één of meer rechtspersonen waarvan alle aandelen worden gehouden door een warmtegemeenschap.

In artikel 2.4, tweede lid, onderdeel c, van de Energiewet is door het amendement van het lid Kröger2 geregeld dat energiegemeenschappen in haar statuten kunnen bepalen dat de deelnemende leden, vennoten of aandeelhouders een gelijk stemrecht hebben. Hiermee is beoogd de mogelijkheden te creëren om het democratische gehalte van een energiegemeenschap voldoende te borgen. In onderdeel D, onder punt 3, is aan artikel 2.3 een nieuw vierde lid toegevoegd met dezelfde strekking zodat deze mogelijkheid ook voor warmtegemeenschappen bestaat.

Warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang

In artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, is voorgesteld dat een aanvraag om aangewezen te worden uitsluitend kan worden ingediend door een warmtebedrijf waarvan meer dan 50% van de aandelen direct of indirect berusten bij de staat, een provincie, gemeente of andere openbaar lichaam.

In artikel 2.2, derde lid, is bepaald wat onder indirect berusten moet worden verstaan.

In onderdeel C, onder punt 2, wordt voorgesteld artikel 2.2, derde lid, te wijzigen. Met deze wijziging wordt mogelijk gemaakt dat wanneer de aandelen in een warmtebedrijf berusten bij één of meer rechtspersonen of bij een rechtspersoon die een volledige dochtermaatschappij is van één of meer rechtspersonen de aandelen voor meer dan 50% gehouden dienen te worden door een openbaar lichaam. In de oorspronkelijke tekst stond dat alle aandelen in deze situatie gehouden dienen te worden door een openbaar lichaam. Door deze wijziging wordt het bijvoorbeeld mogelijk dat pensioenfondsen maar ook andere private partijen investeren in een publieke partij die meerderheidsaandeelhouder is in het warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang. Anders gezegd: de publieke meerderheidsaandeelhouder in een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang kan ook een partij zijn met een publiek meerderheidsaandeel en een privaat minderheidsaandeel. Artikel 2.3, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing verklaard om te voorkomen dat door statutaire of contractuele afspraken de publieke meerderheidsaandeelhouder feitelijk geen doorslaggevende zeggenschap heeft in de publieke partij.

Tot slot is in artikel 2.3, eerste lid, een verduidelijking aangebracht. De wijziging maakt helder dat het verbod alleen ziet op een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang waarvan de minderheid van de aandelen in handen zijn van een private vennootschap. Het maken van statutaire of contractuele afspraken tussen publieke aandeelhouders is door deze wijziging wel toegestaan.

3. Zeer lage temperatuur warmte

In de onderdelen J en K wordt voorgesteld om de meetverplichtingen opgenomen in artikel 2.41 en 2.42 voor zeer lage temperatuur warmtenetten (ZLT) niet van toepassing te laten zijn. De warmte die wordt aangevoerd met ZLT-netten moet eigenlijk altijd worden opgewaardeerd tot een niveau waardoor sprake is van bruikbare warmte (ruimteverwarming en tapwater). Dit gebeurt veelal met een warmtepomp of andere apparatuur waarmee warmte wordt opgewaardeerd tot een temperatuur die geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater (hierna wordt enkel nog over warmtepomp gesproken).

In veel gevallen zullen ZLT-systemen vallen onder het regime van vereniging van eigenaars (hierna: VvE’s) en verhuurders die (door)leveren aan hun eigen leiden respectievelijk hun eigen huurders of onder het transport en de levering van warmte door een warmtebedrijf door middel van één collectief warmtesysteem aan ten hoogste. Alleen de factuur- en meetverplichtingen zijn van toepassing op deze systemen (artikel 1.2, tweede lid). Voor collectieve warmtesystemen met ten hoogste 10 kleinverbruikers gezamenlijk is in het wetsvoorstel (artikel 7.22) een beperkte vorm van tariefregulering opgenomen. Op basis van het wetsvoorstel geldt daarom geen tariefregulering voor de (door)levering door verhuurders aan hun eigen huurders en warmtelevering door VvE’s aan de bij hen aangesloten leden. Ook de bepalingen in het wetsvoorstel over leveringszekerheid en storingscompensatie zijn niet van toepassing. Huurders worden beschermd door het huurrecht en voor leden van een VvE geldt als overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Voor de regulering van de ZLT-systemen die niet onder voornoemde regels vallen is het van belang om te bepalen of een warmtepomp bij het warmtenet hoort of bij de binneninstallatie van de verbruiker. In het wetsvoorstel is in de definitie van de binneninstallatie bepaald (artikel 1.1) dat een warmtebedrijf in de leveringsovereenkomst dient te specificeren welke apparatuur (geen) deel uitmaakt van de binneninstallatie. Er zijn twee mogelijkheden voor warmtebedrijven met dien verstande dat per situatie moet worden bezien welke optie wenselijk en uitvoerbaar is.

Optie 1 is dat het warmtebedrijf ervoor kiest om in de aansluit- en leveringsovereenkomst (op grond van respectievelijk 2.24, eerste lid, onderdeel d, en artikel 2.30, eerste lid, onderdeel d) op te nemen dat de warmtepomp niet bij de binneninstallatie hoort. Wanneer de warmtepomp niet bij de binneninstallatie hoort dan is de warmtepomp onderdeel van het warmtenet met het warmtebedrijf als eigenaar. Wanneer het warmtebedrijf kiest voor deze optie vallen zowel de levering warmte en het ter beschikking stellen van de warmtepomp onder de regulering. De leveringszekerheidsnorm en de plicht tot het leveren van storingsvrije warmte strekken zich dus ook uit tot de warmtepomp. Ook heeft het warmtebedrijf een meetverplichting (een warmtemeter waarmee het verbruik wordt gemeten achter de warmtepomp). Uitgangspunt voor de tariefregulering is dat een warmtebedrijf direct bruikbare warmte levert aan een verbruiker en dat het om die reden dus niet als ZLT-warmte kwalificeert. Het warmtebedrijf moet dus ook volgens de tariefregulering verbruiksafhankelijke tarieven in rekening brengen bij de verbruiker. De (kosten)efficiëntie van het collectief warmtesysteem, inclusief de warmtepomp, wordt bewaakt doordat ook voor deze systemen in zijn geheel efficiëntieprikkels zullen gaan gelden. Uitgangspunt bij deze optie is dat het warmtebedrijf ook zelf de stroomrekening betaalt voor de warmtepomp. Dit omdat de inzet van elektriciteit voor de opwaardering van de warmte deel uitmaakt van de levering van direct bruikbare warmte die het warmtebedrijf moet leveren. Dit kan bijvoorbeeld met een tweede allocatiepunt. Een mogelijke beperking voor optie 1 is de discussie over de interpretatie van het huurrecht: naar aanleiding van het Acantus-arrest3 bestaat discussie over de vraag of een warmtepomp in specifieke situaties wel of niet tot het gehuurde hoort en daarmee mogelijk via de huurprijs afgerekend moet worden.

Optie 2 is dat het warmtebedrijf ervoor kiest om in de leveringsovereenkomst op te nemen dat de warmtepomp wél bij de binneninstallatie hoort. In dat geval is sprake van levering van ZLT-warmte. De verbruiker waardeert die met een gekochte of gehuurde warmtepomp op. De warmtepomp kan worden aangeschaft bij het warmtebedrijf dat ZLT-warmte levert of bij een derde partij. Om ervoor te zorgen dat verbruikers zich voldoende bewust zijn van de mogelijkheid om een warmtepomp te kopen of te huren bij een andere partij dan het aangewezen warmtebedrijf, is het voornemen om in de algemene maatregel van bestuur voor te schrijven dat een warmtebedrijf een verbruiker hier actief over dient te informeren. Bij deze optie strekken de leveringszekerheidsnorm en de plicht tot het leveren van storingsvrije warmte zich enkel uit tot het ZLT-net. Aandachtspunt bij deze optie is dat het moeilijk vast te stellen is of de kwaliteit van de geleverde ZLT-warmte goed geborgd is. Uitgangspunt voor de tariefregulering is dat een warmtebedrijf ZLT-warmte levert en dat er enkel vastrecht in rekening wordt gebracht bij verbruikers. Omdat niet verbruiksafhankelijk wordt afgerekend hoeft te worden in zo’n situatie, hoeft er ook geen warmtemeter te worden geïnstalleerd. Zoals hierboven aangegeven wordt met het oog hierop in onderdeel J voorgesteld om aan artikel 2.41 een nieuw achtste lid toe te voegen waardoor de meetverplichtingen in dit artikel in dit geval niet van toepassing zijn. In onderdeel K is een vergelijkbare bepaling opgenomen. Gelet op het feit dat de warmtepomp buiten de regulering valt, betaalt de verbruiker bij deze optie logischerwijs zelf voor de stroom van de warmtepomp. Zonder aanvullende voorschriften brengt dit het risico met zich mee dat in het geval het ZLT-net niet goed functioneert, bijvoorbeeld door te weinig regeneratie van de bodemopslag, het kan zijn dat een verbruiker hiervoor opdraait doordat zijn warmtepomp ter compensatie harder gaat draaien met hogere stroomkosten als gevolg. Daarom dient een warmtebedrijf wel een meter te plaatsen voor het punt waar de warmte wordt overgedragen op de apparatuur van de verbruiker. Deze meter is er op gericht om de kwaliteit van de geleverde warmte te meten (het gaat hierbij dus niet om een warmtemeter achter de warmtepomp waarmee het verbruik wordt gemeten) en waardoor kan worden vastgesteld of is voldaan aan artikel 2.17, tweede lid, onderdelen a en b.

4. Tarieflimiet en verevening

4.1. Uitgangspunten van kostengebaseerde tariefregulering

Zoals toegelicht in paragraaf 2.6 en hoofdstuk 8 van de toelichting op het wetsvoorstel, zet het wetsvoorstel in op een overgang van warmtetarieven op basis van de gasreferentie naar een kostengebaseerde tariefsystematiek. Kostengebaseerde tariefregulering zorgt ervoor dat tarieven aansluiten bij de onderliggende kosten van collectieve warmtevoorzieningen. Daarnaast geeft het de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) de mogelijkheid om de tariefformules in fase 2 deels op benchmarks te baseren en zo efficiëntieprikkels af te geven. Hiermee wordt er enerzijds naar gestreefd dat verbruikers niet meer betalen dan nodig voor de levering van warmte op de warmtekavel en anderzijds dat warmtebedrijven hun (efficiënte) kosten inclusief een redelijk rendement redelijkerwijs kunnen terugverdienen. Bij koninklijk besluit zal worden besloten tot invoering van fase 2 van de tariefregulering nadat dit besluit is voorgehangen bij de Staten-Generaal. Voorafgaand aan de invoering van fase 2 van de tariefregulering zal onderzoek worden gedaan naar de spreiding van de tarieven onder kleinverbruikers. Hierbij zal ook rekening gehouden moeten worden met het verschil in spreiding ten aanzien van andere Europese landen waar collectieve warmtevoorzieningen zijn aangelegd en de kosten voor eindverbruikers voor aardgas en de kosten van een warmtepomp. Voor de overgang naar fase 2 zal het risico op onaanvaardbaar hoge tarieven voor huishoudens op bepaalde warmtekavels ten opzichte van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven voor kleinverbruikers voldoende moeten zijn ondervangen.

Een specifiek gevolg van de kostengebaseerde tariefregulering is dat er verschillen in maximale tarieven kunnen ontstaan tussen warmtekavels. Het is uitlegbaar dat de kosten per locatie en warmtebron enigszins verschillen. In warmtekavels waar collectieve warmtevoorzieningen relatief voordelig zijn, profiteren verbruikers van een lager tarief bij de introductie van kostengebaseerde tarieven. In warmtekavels waar collectieve warmte relatief duur is, ontstaan prikkels om daar waar mogelijk de kosten te verlagen. Echter, er kunnen zich ook situaties voordoen waarbij deze vorm van tariefregulering lokaal resulteert in uitzonderlijk hoge tariefverschillen, bijvoorbeeld veroorzaakt door calamiteiten, achterblijvende volloop of bronontwikkeling of door hoge efficiënte kosten. Dit geldt voor zowel nieuwe als bestaande collectieve warmtevoorzieningen. Een recent voorbeeld van een calamiteit is de brand bij de centrale van AVR in Rotterdam. Er ontstaan dan mogelijk onaanvaardbaar hoge tarieven ten opzichte van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven voor kleinverbruikers.

Tariefverschillen tussen collectieve warmtesystemen zijn niet nieuw. Ook nu al stellen warmtebedrijven hun eigen warmtetarief vast onder het maximum ACM-tarief. Echter, deze tariefverschillen zijn nu beperkt omdat er een uniform maximumtarief geldt. Met de introductie van kostengebaseerde tariefregulering kunnen deze maximale tarieven, en daarmee ook de consumententarieven die warmtebedrijven in rekening brengen, sterker gaan verschillen en in sommige gevallen tot uitschieters leiden die onredelijk hoog zijn ten opzichte van het gemiddelde maximum leveringstarief van alle kleinverbruikers. ACM beschikt over onvoldoende data om een betrouwbare inschatting te maken van de te verwachten variaties in de maximale tarieven bij kostengebaseerde tariefregulering. Het onderzoek van TNO op basis van de gegevens uit de rendementsmonitor van de ACM laat zien dat de kosten tussen warmtesystemen met factor vier-vijf kunnen verschillen.4 Dit is een indicatie dat voor de bestaande collectieve warmtesystemen de maximale tarieven per collectief warmtesysteem ook een aanzienlijke spreiding kunnen hebben. Voor nadere toelichting op de verwachte spreiding van de toekomstige kostengebaseerde tarieven verwijzen we naar hoofdstuk 8 van de toelichting op het wetsvoorstel.

4.2. Noodzaak van verevening binnen de sector

Door de nieuwe tariefsystematiek waarbij tarieven per warmtekavel worden vastgesteld, verdwijnt grotendeels de mogelijkheid voor warmtebedrijven om de kosten tussen hun verschillende warmtekavels te socialiseren. Onder de huidige tariefsystematiek op grond van de Warmtewet en onder de tariefsystematiek in fase 1 op grond van het wetsvoorstel is dit nog wel mogelijk en kunnen warmtebedrijven kostenstijgingen tot boven het tarief op basis van de gasreferentie opvangen door bij collectieve warmtesystemen met lagere kosten een hoger tarief (tot het maximumtarief van de ACM) te vragen. Hoge kosten die warmtebedrijven niet in rekening mogen brengen worden zo binnen het portofolio van het warmtebedrijf gesocialiseerd. Gebruikers op goedkope warmtesystemen betalen dus binnen het portfolio van het warmtebedrijf mee aan de kosten van duurdere warmtesystemen.

Theoretisch zou deze vorm van verevening ook toegepast kunnen worden onder kostengebaseerde regulering. Tarieven zouden dan niet per warmtekavel, maar per warmtebedrijf gelden. Deze vorm van verevening door warmtebedrijven past echter niet bij de keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van de marktordening en transparantie in het wetsvoorstel. Ten eerste zorgt het vaststellen van kostengebaseerde tarieven per warmtebedrijf voor minder transparantie. Ten tweede kan de gemeente haar regierol minder goed uitvoeren omdat het warmtebedrijf in het uitgewerkt kavelplan geen goede indicatie van de tarieven kan geven omdat deze niet alleen afhangen van de kosten van de lokale collectieve warmtevoorziening, maar bijvoorbeeld ook van andere collectieve warmtevoorzieningen die elders ontwikkeld worden door het warmtebedrijf. Als tarieven op bedrijfsniveau worden berekend wordt het naar verwachting ook lastiger om adequate efficiëntieprikkels vast te stellen. Ten derde zou dit ervoor zorgen dat tarieven bij overdracht van een aanwijzing voor een warmtekavel (bijvoorbeeld van een privaat naar een lokaal publiek warmtebedrijf) veranderen voor de andere warmtekavels, waardoor de opbouw van warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang wordt vertraagd. Door warmtekavel-gebaseerde tarieven kan een warmtekavel eenvoudiger worden overdragen, omdat er geen effect is op de tarieven op andere warmtekavels. Tot slot zou dit betekenen dat verbruikers van kleinere coöperatieve en gemeentelijke warmtebedrijven, die hoge kosten over een kleiner klantenbestand moeten verdelen, worden benadeeld.

De Warmtenetten Investeringssubsidie (hierna: WIS) (direct) en – indien daartoe wordt besloten – het waarborgfonds (indirect door verlaging van investeringskosten) zijn instrumenten om lokaal onevenredig hoge tarieven te voorkomen. Ze kunnen ze echter niet volledig uitsluiten. Bovendien zijn nieuwe subsidiemaatregelen zoals de WIS niet beschikbaar voor reeds aangelegde warmtesystemen die door tegenvallers in het verleden te maken hebben met hoge kosten. Deze nota van wijziging introduceert in de onderdelen X, Z en AD daarom een bevoegdheid voor de Minister van Klimaat en Groene Groei (hierna: de Minister) om een tarieflimiet vast te stellen bij de overgang naar of tijdens fase 2 (en 3) om onaanvaardbaar grote tariefverschillen tussen collectieve warmtevoorzieningen te voorkomen. Warmtebedrijven mogen dan niet meer dan deze tarieflimiet bij kleinverbruikers in rekening brengen. De compensatie voor warmtebedrijven die te maken hebben met hogere kosten dan deze tarieflimiet geschiedt door een vereveningssysteem binnen de sector in te richten. De beslissing over het al dan niet invoeren van de tarieflimiet dient te worden gemaakt in samenhang met de besluitvorming over de overgang naar fase 2, waarbij ook de relatie met eventueel aanvullend flankerend beleid gericht op betaalbaarheid in acht moet worden genomen.

4.3. Voorstel tarieflimiet

a. Werking en invoering tarieflimiet

In deze nota van wijziging wordt in de onderdelen X, Z en AD voorzien in een bevoegdheid voor de Minister om bij de overgang naar of tijdens fase 2 en 3 van de tariefregulering voor aangewezen warmtebedrijven en fase 2 van de tariefregulering voor kleine collectieve warmtesystemen jaarlijks bij besluit tarieflimieten vast stellen als lokaal hoge efficiënte kosten leiden tot onaanvaardbaar hoge maximum leveringstarieven voor een groep kleinverbruikers ten opzichte van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven van alle kleinverbruikers. De tarieflimiet kan verschillen per categorie warmte. Kostengebaseerde tarieven worden dan algemeen begrensd voor alle kleinverbruikers die warmte afnemen van een aangewezen warmtebedrijf of een warmtebedrijf dat warmte levert door een klein collectief warmtesysteem tot de hoogte van de tarieflimiet. De tarieflimiet geldt ook voor centrale aansluitingen, verhuurders of verenigingen van eigenaren die warmte doorleveren aan hun huurder of leden. De ACM houdt toezicht op toepassing van de tarieflimiet door warmtebedrijven.

De ACM ziet er op toe dat de kostengebaseerde tarieven zoveel mogelijk de efficiënte kosten van warmtebedrijven reflecteren plus een redelijk rendement. Als de kosten en het redelijk rendement die zij op basis van de tarieven in rekening zouden mogen brengen boven de tarieflimiet uitkomen ontstaat een financieel tekort bij deze warmtebedrijven. Om dit tekort te dekken kunnen warmtebedrijven door de wijziging opgenomen in de onderdelen AB en AF (artikel 7.13c en 7.21c) een vergoeding («vereveningsbijdrage») aanvragen. Deze vereveningsbijdrage wordt alleen toegekend als het warmtebedrijf voldaan heeft aan zijn verplichting de vereveningstoeslag te betalen.

De keuze voor het invoeren van de tarieflimiet is pas aan de orde bij de besluitvorming over of na de inwerkingtreding van fase 2 van de tariefregulering. De inwerkingtreding geschiedt bij koninklijk besluit dat wordt voorgehangen bij de Staten-Generaal (daarvoor wordt in onderdeel AM artikel 11.7 gewijzigd). Als er na inwerkingtreding (naar verwachting) onaanvaardbaar hoge leveringstarieven ten opzichte van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven ontstaan kan worden besloten de bepalingen over de tarieflimiet en de vereveningsystematiek gelijktijdig of nadien in werking te doen treden. Dit gaat eveneens bij koninklijk besluit en na het doorlopen van een voorhangprocedure. Gelet op de gevolgen voor kleinverbruikers en mogelijke samenhang met andere beleidsinstrumenten waar budgettaire consequenties uit kunnen volgen, zal dit koninklijk besluit eerst na instemming van de ministerraad worden voorgehangen bij de Staten-Generaal. Wanneer daadwerkelijk wordt besloten tot instellen van een tarieflimiet zal de doelmatigheid van het instrument getoetst worden, rekening houdend met de uitwerking van de kostengebaseerde tarieven en het dan bestaande flankerend beleid.

Vanwege mogelijke staatssteunaspecten zal de Minister met de Europese Commissie in overleg treden over deze te creëren mogelijkheid.

b. Financieringssystematiek van het Vereveningsfonds

De vereveningsbijdrage wordt gefinancierd met vereveningstoeslagen die alle warmtebedrijven moeten betalen. De ACM stelt voorafgaand aan het jaar waarvoor de tarieflimieten gelden de hoogte van de vereveningstoeslag vast (artikel 7.13b in onderdeel AB en artikel 7.21b in onderdeel AF). De warmtebedrijven betalen de vereveningstoeslag aan het Vereveningsfonds. De warmtebedrijven mogen deze extra kosten doorberekenen aan hun kleinverbruikers. Daarbij geldt dat kleinverbruikers nooit meer hoeven te betalen dan de op grond van de tarieflimiet vastgestelde tarieven. Het toekennen van een vereveningsbijdrage zal door de Minister gebeuren, waarbij gedacht wordt deze taak te mandateren aan een onder de verantwoordelijkheid van de Minister ressorterende instelling. Voorafgaand aan de invoering van de tarieflimiet zal onderzoek worden gedaan naar de systematiek waarmee de vereveningsbijdrage wordt bepaald. Het Vereveningsfonds zal een aparte publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid krijgen. Deze rechtspersoon krijgt de taak het fonds te beheren (gelden beschikbaar houden voor het toekennen van de vereveningsbijdragen en het ontvangen van de vereveningstoeslagen). De Minister zal het Vereveningsfonds ondersteunen bij het financieel beheer van het fonds. Ook deze taak zal mogelijk worden gemandateerd aan een onder verantwoordelijkheid van de Minister ressorterende instantie. Het uitgangspunt is dat het Vereveningsfonds onafhankelijk kan functioneren en kostendekkend is. Daarom kan er bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld worden dat de uitvoeringskosten van de limiet en de benodigde financiële buffers in het geval van disbalans ook vanuit de vereveningstoeslag kunnen worden gedekt. Er is voor gekozen om deze taken (het toekennen van vereveningsvergoedingen en ondersteunen van het Vereveningsfonds) bij de Minister te beleggen en niet bij de ACM omdat deze taken niet goed aansluiten bij de overige taken van de ACM als toezichthouder en regulerende instantie.

c. Hoogte van de tarieflimiet

In lagere regelgeving zal de wijze waarop de tarieflimieten worden bepaald nader worden geregeld. Dit zal gebeuren in overleg met de Minister van Financiën. Daarbij zal een referentiekader worden vastgelegd dat bepaalt welke maximum leveringstarief als onaanvaardbaar hoog worden beschouwd ten opzichte van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven. Het ligt daarbij voor de hand om bij het vaststellen van de tarieflimiet uit te gaan van een percentage van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven voor warmte. Hiermee worden de verschillen in tarieven tussen de warmtekavels kleiner en wordt geborgd dat de tarieflimiet in principe kostendekkend kan worden uitgevoerd.

4.4. Mogelijke ongewenste effecten en mitigerende maatregelen

De invoering van een tarieflimiet geeft potentieel de onwenselijke prikkel om te dure collectieve warmtevoorzieningen aan te leggen. Het risico op hoge efficiënte kosten die bij kleinverbruikers in rekening worden gebracht, zou dan kunnen worden afdekt door het Vereveningsfonds. Dure collectieve warmtevoorzieningen worden dan deels «uit het Vereveningsfonds» gefinancierd, in plaats van dat er vooraf een rendabele, voor kleinverbruikers aantrekkelijke businesscase wordt gerealiseerd. Bestaande kleinverbruikers krijgen dan in verband met een hogere vereveningstoeslag te maken met extra kosten. Daarnaast leidt de aanleg van hele dure collectieve warmtevoorzieningen tot hogere gemiddelde kosten van alle warmtebedrijven in de sector, waardoor tarieven voor warmte mogelijk voor iedereen gaan stijgen.

Om dit risico te mitigeren wordt in onderdeel AS voorgesteld om bij inwerkingtreding van de tarieflimiet voor fase 2 van de tariefregulering in artikel 2.15, tweede lid, onderdeel d, te bepalen dat het college instemming aan het uitgewerkte kavelplan onthoudt als de in het uitgewerkt kavelplan opgenomen indicatie van tarieven hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel bepaald percentage van de tarieflimiet. Dit percentage zal in ieder geval niet hoger zijn dan 100%. Door deze bepaling wordt het risico lager dat de tarieven in de toekomst boven de tarieflimiet zullen uitkomen.

Voor kleine collectieve warmtesystemen wordt geen uitgewerkt kavelplan vastgesteld. Het voorstel is om voor deze systemen te regelen dat het warmtebedrijf bij een aanvraag voor ontheffing ook een indicatie van tarieven moet geven (onderdeel O). Het college zal een aanvraag om een ontheffing afwijzen als de indicatie van de tarieven boven het bij of krachtens algemeen maatregel van bestuur vastgestelde percentage van de tarieflimiet uitkomt (onderdeel AS).

Deze bepalingen treden bij koninklijk besluit in werking op het moment dat de Minister tevens de bepalingen ten aanzien van de tarieflimiet in werking laat treden (onderdeel AM).

In sommige situaties kan een collectieve warmtevoorziening, ondanks hoge kosten, toch de duurzame oplossing zijn met de laagste nationale kosten, omdat andere oplossingen zoals individuele warmtepompen nog duurder zijn (bijvoorbeeld vanwege hoge kosten voor netverzwaring) of niet mogelijk zijn. De implicatie van de bovenstaande regeling is dat een collectieve warmtevoorziening waarvan de tarieven boven de tarieflimiet uit zouden komen, alleen dan kan worden aangelegd in het geval er van tevoren een financiële bijdrage van betrokken partijen wordt gegarandeerd die de kosten van het warmtebedrijf en de verwachte tarieven naar beneden brengt.

5. Redelijke prijzen en voorwaarden producenten van warmte

In veel situaties is een warmtebedrijf afhankelijk van slechts één producent van warmte, of een beperkt aantal producenten die het warmtebedrijf allemaal nodig heeft om aan zijn taken te voldoen. Deze afhankelijkheid leidt tot een sterke onderhandelingspositie die de producent zou kunnen misbruiken om voor de levering onredelijk hoge prijzen te vragen of daaraan onredelijke voorwaarden te verbinden. Om warmtebedrijven hiertegen te beschermen is in onderdeel V voorgesteld te bepalen dat een producent die warmte levert aan een warmtebedrijf deze warmte tegen redelijke prijzen en voorwaarden moet leveren. Dit artikel is niet van toepassing op producenten van restwarmte, voor wie in artikel 6.3 afzonderlijke verplichtingen zijn opgenomen. Een prijs is in ieder geval niet redelijk indien deze hoog is gezien de kosten van de producent of niet marktconform is. Een redelijke prijs houdt ook rekening met de relevante risico's van de warmteproducent. Deze bescherming van het warmtebedrijf tegen de sterke onderhandelingspositie van de producent is vergelijkbaar met die in artikel 2, achtste lid, van de Warmtewet. De ACM houdt toezicht op deze verplichting en kan op basis van artikel 6b van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt informatie opvragen die zij nodig heeft om te beoordelen of prijzen en voorwaarden van de producent van warmte redelijk zijn.

6. Gevolgen van de nota van wijziging en consultatie

Naar verwachting zal de regeling over de tarieflimiet en het Vereveningsfonds regeldrukgevolgen hebben voor warmtebedrijven. Voor burgers zullen er geen of nauwelijks regeldrukgevolgen zijn. Deze regeling zal pas mogelijk in 2027/2028 bij klein koninklijk besluit in werking treden nadat dit klein koninklijk besluit is voorgehangen bij de Tweede Kamer. In het geval daartoe besloten wordt zal ook de regeldruk worden berekend.

De ACM heeft aangegeven het niet noodzakelijk te vinden een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets (UHT) uit te brengen.

De nota van wijziging is afgestemd met de meest betrokken stakeholders: warmtebedrijven, VNG, IPO en infrastructuurbedrijven. De inbreng van de stakeholders heeft geleid tot een aantal aanpassingen van de nota van wijziging en de toelichting.

II. Nadere toelichting per onderdeel

Onderdeel A

De wijziging onder punt 1 betreft een technische wijziging.

Onder punt 2 is de definitie van warmtebedrijf gewijzigd om duidelijk te maken dat de in dit wetsvoorstel opgenomen regels voor een warmtebedrijf in hoofdstuk 2 en 3 niet gelden voor een verhuurder die warmte levert of doorlevert aan zijn huurders of een VvE of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm die warmte levert of doorlevert aan zijn leden. Een dergelijke verhuurder of VvE is geen warmtebedrijf. Op grond van het wetsvoorstel gelden voor verhuurders en VvE’s alleen de regels in hoofdstuk 4.

Onderdeel B

De onderdelen B en C zijn reeds toegelicht in paragraaf 1.

Onderdelen C en D

De wijzigingen in de onderdeel C en onderdeel D, onder punt 1 en 3 zijn reeds toegelicht in paragraaf 2. Met de wijziging in onderdeel D, onder punt 2, is verduidelijkt wat onder lokale openbare lichamen verstaat moet worden. Het gaat hier om gemeenten, waterschappen, provincies of gemeenschappelijke regelingen.

Onderdeel E

De wijziging onder punt 1 betreft een redactionele verbetering.

Onder punt 2 is een grond toegevoegd aan het vierde lid op grond waarvan het college instemming aan het uitgewerkt kavelplan of een wijziging daarvan kan onthouden. In het nieuwe onderdeel c is voorgesteld dat het college instemming onthoudt indien het uitgewerkt kavelplan tot gevolg heeft dat het aangewezen warmtebedrijf geen redelijk rendement als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, onderdeel b, of een voor het aangewezen warmtebedrijf ander acceptabel rendement kan behalen voor zover dit acceptabel rendement lager is dan het redelijke rendement. Artikel 2.15, eerste lid, schrijft voor dat nadat een warmtebedrijf is aangewezen deze op verzoek van het college een uitgewerkt kavelplan dient te zenden aan het college dat betrekking heeft op de warmtekavel of een deel daarvan. Wanneer het college heeft ingestemd met het uitgewerkt kavelplan dan heeft het aangewezen warmtebedrijf tot taak om binnen een gebied binnen de warmtekavel waarvoor een uitgewerkt kavelplan is opgesteld een collectieve warmtevoorziening op een doelmatige wijze aan te leggen, te beheren en te onderhouden. Er zijn echter situaties denkbaar waarbij op voorhand duidelijk kan worden dat de aanleg of uitbreiding van een collectieve warmtevoorziening zoals verzocht door het college leidt tot een situatie waarbij het warmtebedrijf niet in staat zal zijn om zijn (efficiënte) kosten en een redelijk rendement terug te verdienen. Bijvoorbeeld als blijkt dat de aansluitdichtheid onvoldoende is of de infrastructurele drukte in de ondergrond te groot is. Het college dient dan instemming met het uitgewerkt kavelplan te onthouden.

Onderdeel F

Om te verduidelijken dat de definitie van leveringszekerheid zich beperkt tot de borging van de continuïteit van de levering van warmte aan verbruikers is in artikel 2.17, tweede lid, toegevoegd «aan verbruikers».

Onderdeel G

Zoals is aangekondigd in paragraaf 3.7.6 van de toelichting op het wetsvoorstel is het voornemen in de lagere regelgeving een verplichting tot het inrichten van een actuele online storingsregistratie op te nemen. Om die reden is het woord «jaarlijks» geschrapt uit de verplichting tot het publiceren van een storingsregistratie op grond van artikel 2.18, derde lid. Verder is in artikel 2.18, vierde lid, onderdeel b, toegevoegd «en de frequentie waarmee», wat mogelijk maakt om in de lagere regelgeving bovengenoemde verplichting uit te werken.

Onderdeel H

Met deze wijziging wordt geregeld dat een aangewezen warmtebedrijf geen storingscompensatie hoeft uit te keren ingeval van een probleem met het inpandig leidingstelsel. Zoals is toegelicht bij de definitie van inpandig leidingstelsel impliceert de aanwezigheid van een inpandig leidingstelsel dat er sprake is van doorlevering. Aangezien het aangewezen warmtebedrijf zich niet bezig houdt met de doorlevering kan een probleem met het inpandig leidingstelsel geen aanleiding geven tot het uitkeren van storingscompensatie.

Onderdeel I

De kosten die aan de verbruiker in rekening worden gebracht voor de levering van koude met behulp van warmte koude systemen worden vastgesteld door de ACM. Het maximale tarief voor de levering van koude met behulp van warmte koude systemen bestaat daarbij uit twee onderdelen:

1. een basistarief voor levering van koude met behulp van warmte koude systemen waarbij wordt uitgegaan van een standaardaansluiting voor koude met een aansluitvermogen van 2 kilowatt, en 2. een opslag per kilowatt extra vermogen van de aansluiting voor aansluitingen met een vermogen van meer dan 2 kilowatt.

Het tarief voor levering van koude met warmte koude systemen wordt dus in rekening gebracht per kilowatt aansluitvermogen voor koude, waarbij als ondergrens 2 kilowatt is genomen. Omdat het aansluitvermogen bepalend is voor het tarief, is het van belang dat het aansluitvermogen van de aansluiting voor koude is opgenomen in de leveringsovereenkomst.

Onderdeel J en K

Deze onderdelen zijn reeds toegelicht in paragraaf 3.

Onderdeel L

Met de vervanging van «collectief warmtesysteem» door «collectieve warmtevoorziening» wordt verduidelijkt en zeker gesteld dat de op grond van artikel 2.43, tweede lid, door het aangewezen warmtebedrijf aan de producent te verstrekken informatie betrekking moet hebben op een collectieve warmtevoorziening. In artikel 1.1 van het wetsvoorstel is een collectieve warmtevoorziening gedefinieerd als «collectief warmtesysteem of geheel van collectieve warmtesystemen».

Onderdeel M

In artikel 2.45 wordt aangesloten bij het systeem dat ook in de Energiewet is gevolgd, namelijk dat (alleen) bij een (vrijwillige) overdracht van de aanwijzing het andere warmtebedrijf de levering voortzet met behoud van de leveringsovereenkomsten die het aangewezen warmtebedrijf die de aanwijzing heeft overgedragen met zijn verbruikers had afgesloten. Overdracht van de overeenkomsten geschiedt conform artikel 159 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij akte. Alle rechten en verplichtingen gaan dan over op het warmtebedrijf dat de aanwijzing overneemt, wat betekent dat de bestaande tarieven en voorwaarden (inclusief opzegvoorwaarden) blijven gelden. Ook is in Energiewet bepaald dat medewerking van de eindafnemer in deze situatie niet is vereist. Dat is ook ten aanzien van de verbruikers geregeld. De ratio voor de verplichting voor het nieuw aangewezen warmtebedrijf om alle leveringsovereenkomsten met verbruikers over te nemen is het zeker stellen van de continuïteit van de levering en het voorkomen van administratieve problemen.

In geval van een intrekking van een aanwijzing in combinatie met een nieuwe aanwijzing (artikel 2.9, vijfde lid) is er geen sprake van een (vrijwillige) overdracht en geldt dit voorschrift niet. Dit impliceert dat dan met de verbruikers nieuwe leveringsovereenkomsten onder eventueel andere voorwaarden kunnen worden gesloten. Deze bepaling geldt ook als een warmtebedrijf met een klein collectief warmtesystemen de ontheffing overdraagt aan een ander warmtebedrijf doordat in artikel 3.7 verwezen wordt naar artikel 2.45.

Onderdeel N

Met de aanpassing van artikel 2.47 wordt bewerkstelligd dat de in dit artikel genoemde verplichtingen van een gebouweigenaar om medewerking te verlenen aan een aangewezen warmtebedrijf voor het uitvoeren van onderhoud en het afsluiten van een verbruiker alleen van toepassing is in situaties dat het aangewezen warmtebedrijf direct warmte levert aan de individuele appartementseigenaren of individuele huurders in een gebouw. De oorspronkelijke formulering van artikel 2.47 richtte zich op het inpandig leidingstelsel welke in eigendom is van een gebouweigenaar, maar uit de definities volgt dat er alleen sprake is van een inpandig leidingstelsel ingeval van doorlevering. Bij doorlevering is het echter niet het aangewezen warmtebedrijf die de warmte levert aan de individuele appartementseigenaren of individuele huurders, maar is het de doorleverende VvE of verhuurder die deze levering verzorgt en daarvoor gebruik maakt van het inpandig leidingstelsel dat hij zelf in eigendom heeft.

Onderdeel O

Op grond van artikel 3.1, eerste lid, kan het college een warmtebedrijf voor een klein collectief warmtesysteem een ontheffing verlenen van het verbod opgenomen in artikel 1.2, eerste lid. In het zesde en zevende lid zijn de criteria opgenomen voor de beoordeling van de aanvraag om een ontheffing. In onderdeel O wordt onder punt 1 voorgesteld om in artikel 3.1, vijfde lid, een nieuw onderdeel c op te nemen een warmtebedrijf ook voor te schrijven dat bij de aanvraag van een ontheffing een indicatie van de tarieven te overleggen in verband met de levering van warmte aan kleinverbruikers.

In onderdeel O wordt onder punt 2 ten tweede voorgesteld om in artikel 3.1, zesde lid, een nieuw onderdeel h op te nemen. Het college wijst een aanvraag voor een ontheffing af indien een aansluitovereenkomst als bedoeld in artikel 2.8, achtste lid, met de gebouweigenaar of toekomstige gebouweigenaar ontbreekt. Met deze toevoeging wordt beoogd te borgen dat geen aanvragen worden ingediend voor situaties waarbij nog onvoldoende zeker is dat een klein collectief warmtesysteem gerealiseerd kan worden. Ook kan worden voorkomen dat warmtebedrijven al beslag leggen op gebieden waar zij in de toekomst mogelijk een klein collectief warmtesysteem willen exploiteren, zonder dat er al concrete plannen zijn om op korte termijn over te gaan op de realisatie ervan.

Onderdeel P

In onderdeel P is voorgesteld ook artikel 2.47 van overeenkomstige toepassing te laten zijn op warmtebedrijven die een klein collectief warmtesysteem exploiteren. De situatie waarop artikel 2.47 ziet kan zich ook voordoen bij kleine collectieve warmtesystemen.

Onderdelen Q en AP

Aan de artikelen 4.1 en 12.12 wordt een delegatiegrondslag toegevoegd zodat er bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld over de melding op grond van het eerste lid.

Onderdelen R tot en met U

Met onderdelen R tot en met U zijn verschillende wijzigingen voorgesteld in de artikelen over garanties van oorsprong (artikel 6.3 tot en met 6.6). Deze artikelen strekken tot implementatie van de richtlijn 2018/2001/EU van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) (hierna: richtlijn 2018/2001/EU) en zijn ook reeds in de Energiewet opgenomen. Met de voorgestelde wijzigingen is gestreefd naar zoveel mogelijk consistentie in de gebruikte definities en terminologie in de Energiewet. Verder is in lijn met de richtlijn 2018/2001/EU en naar analogie met de Energiewet ook een inhoudelijke wijziging gedaan waardoor conversie mogelijk wordt. Conversie is het proces waarbij met eerder opgewekte energie (primaire energiedrager) een andere vorm van energie (secundaire energiedrager) wordt geproduceerd. Bijvoorbeeld doordat met elektriciteit uit hernieuwbare bronnen thermische energie wordt geproduceerd door middel van een warmtepomp of een elektrische boiler. Ook in dat geval kan een garantie van oorsprong worden afgegeven mits aan de extra gestelde voorwaarden wordt voldaan om dubbeltelling te voorkomen (artikel 19, tweede lid, tweede alinea, van richtlijn 2018/2001/EU). Voor de productie van een secundaire energiedrager moeten de garanties van oorsprong van de primaire energiedrager worden ingeleverd, en wel voor de hoeveelheid energie die input is geweest van het conversieproces. Op grond van de inputstroom en de bijbehorende garanties van oorsprong voor hernieuwbare bronnen kan worden berekend welk percentage van de input hernieuwbaar is en daarmee ook welk percentage van de output te kwalificeren is als hernieuwbaar. Voor die hoeveelheid kunnen dan garanties van oorsprong voor de betreffende vorm van energie worden afgegeven.

Onderdeel V en AI

Onderdeel V is reeds toegelicht in paragraaf 5. In onderdeel AI is voorgesteld dat de ACM toezicht houdt op artikel 6.11, eerste lid.

Onderdelen X, Z en AD

Artikel 7.5a

Als fase 2 van de tariefregulering in werking treedt, worden kostengebaseerde tarieven vastgesteld per warmtekavel. De tarieven zullen dan per warmtekavel verschillen. Zoals reeds beschreven in het algemeen deel van deze toelichting is het dan mogelijk dat, door hoge efficiënte kosten of als gevolg van een calamiteit of andere (financiële) tegenvallers op sommige warmtekavels, excessief hoge leveringstarieven ten opzichte van de gemiddelde leveringstarieven voor kleinverbruikers ontstaan. Om kleinverbruikers tegen dergelijke onaanvaardbaar hoge tarieven te beschermen, regelt artikel 7.5a de bevoegdheid voor de Minister van Klimaat en Groene Groei in overleg met de Minister van Financiën een tarieflimiet vast te stellen. De tarieflimiet kan worden gedefinieerd als de kosten die een kleinverbruiker ten hoogste zou moeten betalen voor een redelijke binnentemperatuur en bij redelijk gebruik van warm tapwater. De taak tarieflimieten vast te stellen zal door de Minister worden gemandateerd aan de ACM, die ten aanzien van de uitoefening van deze taak instructies van de Minister kan ontvangen. Als bij de inwerkingtreding van fase 2 of tijdens deze fase daarvoor wordt gekozen betekent dit dat de ACM dan de tarieflimiet voor de jaarlijkse kosten bij gemiddeld verbruik zal bepalen. De tarieflimiet mag een aangewezen warmtebedrijf voor het transport en de levering van warmte en koude dan maximaal in rekening brengen bij een kleinverbruiker (eerste lid).

De aangewezen warmtebedrijven berekenen de jaarlijkse kosten bij toepassing van de tarieven voor het transport en levering van warmte en koude overeenkomstig de artikelen 7.4 en 7.5 en passen hun tarieven aan, als deze te hoog zijn, overeenkomstig de toepasselijke tarieflimiet. De vastgestelde tarieflimieten gelden voor hetzelfde jaar als waarvoor de tarieven op grond van de artikelen 7.4 en 7.5 zijn vastgesteld (vierde lid). Het vierde lid geeft de ACM de bevoegdheid overeenkomstig artikel 7.13 de tarieven te corrigeren als dat onverhoopt noodzakelijk is. De ACM oefent toezicht uit op de wijze waarop de warmtebedrijven de tarieflimieten toepassen.

In lagere regelgeving zullen de tarieflimieten, bedoeld in het eerste lid, nader worden geregeld. Voor het berekenen van de tarieflimieten zal daarbij een referentiekader worden vastgelegd, dat bepaalt welke tarieven als maatschappelijk onaanvaardbaar hoog ten opzichte van de gemiddelde tarieven worden beschouwd. Het ligt daarbij voor de hand om uit te gaan van een percentage van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven voor warmte. Hiermee worden de verschillen in tarieven tussen de warmtekavels kleiner.

De bevoegdheid om een tarieflimiet vast te stellen voor de aangewezen warmtebedrijven is voor zowel fase 2 als fase 3 voor levering aan kleinverbruikers geregeld (artikel 7.5a in paragraaf 7.1.3 en artikel 7.7a in paragraaf 7.1.4). Voor de levering door klein collectieve warmtesystemen is een vergelijkbare bepaling in artikel 7.19a in paragraaf 7.2.3 opgenomen. De artikelen 7.7a en 7.19a worden niet apart toegelicht.

Onderdelen W, Y, AA, AC en AE

Het vaststellen van het redelijk rendement is in principe de taak van de ACM als toezichthouder, die dat doet op basis van haar expertise als toezichthouder. Bij het vaststellen van de hoogte van het redelijk rendement moet wel een afweging worden gemaakt tussen betaalbaarheid en investeringszekerheid. Omdat dit ook een beleidsmatige keuze is, wordt aan artikel 7.12 en 7.21 een onderdeel in het zesde lid toegevoegd wat het mogelijk maakt om bij een algemene maatregel van bestuur nadere regels vast te stellen over het redelijk rendement. Op grond van het vierde lid blijft de ACM bevoegd beleidsregels te stellen over het redelijk rendement dat door haar op grond van het tweede lid moet worden vastgesteld. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de bevoegdheid om nadere regels omtrent het door de ACM vast te stellen redelijk rendement te kunnen formuleren te expliciteren in de artikelen 7.3, 7.6 en 7.17.

Onderdelen AB en AF

Warmtebedrijven brengen maximaal de tarieflimiet als bedoeld in artikel 7.5a, eerste lid, in rekening bij de kleinverbruikers. Een aangewezen warmtebedrijf heeft recht op een vergoeding (een vereveningsbijdrage) als het kostengebaseerde maximumtarief op de warmtekavel hoger is dan de tarieflimiet die is vastgesteld. Deze vergoeding geldt dan als een compensatie voor de kosten van het aangewezen warmtebedrijf boven de vastgestelde tarieflimiet. Voor de financiering van deze vereveningsbijdragen zijn aangewezen warmtebedrijven verplicht jaarlijks een vereveningstoeslag aan een op te richten Vereveningsfonds te betalen. De vereveningsbijdrage wordt uitgekeerd uit het Vereveningsfonds, de opbrengsten uit de vereveningstoeslagen komen ten gunste van dit fonds. Deze vereveningssystematiek is apart geregeld van de tariefregulering in de paragraaf «overige bepalingen» (7.1.5) van paragraaf 7.1 (de nieuwe artikelen 7.13a tot en met 7.13c). Voor kleine collectieve warmtesystemen zijn vergelijkbare bepalingen opgenomen in de artikelen 7.21a tot en met 7.21c. Deze artikelen worden niet apart toegelicht.

Artikel 7.13a

Voor het beheer van de financiële middelen die nodig zijn om de vereveningsbijdragen te kunnen uitkeren en -toeslagen te ontvangen wordt een Vereveningsfonds opgericht (eerste lid). Dit fonds krijgt een eigen rechtspersoonlijkheid waardoor het vermogen juridisch eigendom wordt van het fonds en het fonds het financieel beheer in onafhankelijkheid kan uitvoeren (tweede lid). Het bestuur van het fonds zal worden benoemd door de Minister. Het Vereveningsfonds zal door de Minister in zijn taakuitoefening worden ondersteund, waarbij wordt gedacht deze ondersteunende taak te mandateren aan een onder verantwoordelijkheid van de Minister ressorterende instelling (vierde lid). Omtrent het bestuur van dat fonds zullen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld (zevende lid). Het fonds zal worden gevoed door ex ante bijdragen van de warmtebedrijven (de vereveningstoeslagen) (vijfde lid). De ACM zal de hoogte van de vereveningstoeslag vaststellen. Het uitbetalen van de vereveningsbijdragen zal door de Minister gebeuren. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat uit de middelen, bedoeld in het vijfde lid, eveneens de uitvoeringslasten van het Vereveningsfonds worden vergoed.

Artikel 7.13b

Dit artikel regelt de vereveningstoeslag die warmtebedrijven aan het Vereveningsfonds moeten betalen. Dit is een uniforme heffing die door alle aangewezen warmtebedrijven moet worden betaald en waarvan de hoogte door de ACM wordt vastgesteld voorafgaand aan het jaar waarin de tarieflimieten gaan gelden (eerste en derde lid). De vereveningstoeslag dient ter dekking van de vereveningsvergoedingen die worden verstrekt in verband met de tarieflimieten om onevenredig hoge leveringstarieven ten opzichte van het gemiddelde van alle maximum leveringstarieven te voorkomen (te weten de uitvoering van de taak van het Vereveningsfonds, bedoeld in artikel 7.13a, zesde lid). Aangewezen warmtebedrijven hebben de mogelijkheid deze «extra kosten» in rekening te brengen bij hun kleinverbruikers (vierde lid). Omdat de vereveningsbijdrage slechts de kosten van aangewezen warmtebedrijven boven de tarieflimiet compenseert bij «redelijk verbruik», is de verwachting dat deze opslag voor kleinverbruikers niet noemenswaardig hoog zal zijn. Daarbij is wel geregeld dat de kleinverbruiker nooit een hoger bedrag in rekening mag worden gebracht dan het bedrag dat hij zou moeten betalen overeenkomstig de tarieflimieten.

In lagere regelgeving zullen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de vereveningstoeslag wordt bepaald en de termijn van betaling van deze toeslag door de aangewezen warmtebedrijven (vijfde lid). De ACM is belast met het toezicht op de naleving van deze bepalingen (zie de aanpassing van de artikelen 9.1 en 9.4 in de onderdelen AI en AJ).

Artikel 7.13c

De Minister kent op aanvraag van een aangewezen warmtebedrijf een vereveningsbijdrage toe als dat warmtebedrijf kosten heeft omdat de tarieflimieten die overeenkomstig artikel 7.5a zijn vastgesteld lager zijn dan het maximale tarief, vastgesteld of berekend op basis van tariefregulering. De vereveningsbijdrage kan ook de kosten omvatten die het aangewezen warmtebedrijf heeft als de vereveningstoeslag niet aan de kleinverbruiker kan worden doorberekend als daarmee de tarieflimiet wordt overschreden (de situatie, bedoeld in artikel 7.13b, vierde lid). Dit aangewezen warmtebedrijf komt in aanmerking voor deze bijdrage als het voldaan heeft aan zijn verplichting een vereveningstoeslag te betalen (artikel 7.13b, derde lid). Het voornemen is deze taak van de Minister te mandateren aan een onder de verantwoordelijkheid van de Minister ressorterende instelling.

In lagere regelgeving kunnen nadere regels worden opgenomen over de voorwaarden voor het verkrijgen van de vereveningsbijdrage en de berekening van de hoogte van deze bijdrage (derde lid).

Onderdeel AG

Het warmtebedrijf moet laten zien welke kostenelementen hij meeneemt in de berekening. Hij moeten openheid geven over de gehanteerde rekenmethode en mag geen kosten in rekening brengen die niets te maken hebben met de warmtelevering. Ook moet het warmtebedrijf aan de ACM kunnen aantonen dat hij transparant is geweest over zijn tarieven en rekenmethode. Standaardisering is hier gewenst voor warmtebedrijven hoe zij aan deze verplichtingen kunnen voldoen. Het nieuwe zesde lid bepaalt daarom dat de ACM beleidsregels opstelt met toetsingscriteria waarmee wordt beoordeeld of tarieven op werkelijke kosten gebaseerd zijn en of het warmtebedrijf transparant is. Bij het opstellen en publiceren van deze toetsingscriteria is de toegankelijkheid voor consumenten en warmtebedrijven belangrijk. Bedrijven moeten deze toetsingscriteria zelfstandig kunnen toepassen en consumenten moeten zelfstandig kunnen beoordelen of aan de toetsingscriteria wordt voldaan.

Onderdeel AH

Voor de doorleveranciers (verhuurders en vereniging van eigenaars die warmte doorleveren aan hun huurders en leden) is in paragraaf 7.4 artikel 7.23 aangepast in die zin dat de artikelen met betrekking tot de tarieflimieten en de verevening van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

Onderdeel AK

In onderdeel AK is een e wijziging van artikel 9.5, zevende lid, voorgesteld waardoor dit lid ook van toepassing is op een noodwarmtetransportbeheerder.

Onderdeel AL

Door de wijziging in artikel 11.2 wordt het voor het college mogelijk om ook de kosten die gemoeid gaan met het verlenen van een ontheffing aan een verhuurder of een VvE in rekening te brengen. De kosten voor de verlening van een aanwijzing of een ontheffing voor een klein collectief warmtesysteem waren al in dit artikel opgenomen.

Onderdeel AM

Het koninklijk besluit waarmee de inwerkingtreding van de tarieflimieten en vereveningssystematiek wordt geregeld zal niet eerder in werking treden dan nadat het ontwerp aan de Eerste en Tweede Kamer is overlegd. De wijziging van artikel 11.7 voorziet hierin.

Onderdeel AN

Met onderdeel AN wordt voorgesteld dat op een bestaand warmtebedrijf de taken, bedoeld in artikel 2.12 rusten vanaf het tijdstip waarop het college op grond van artikel 12.8, tweede lid, heeft ingestemd met het uitgewerkt kavelplan. De achterliggende reden is dat de taken in artikel 2.12 zijn gekoppeld aan het uitgewerkt kavelplan waarmee het college heeft ingestemd. Een warmtebedrijf kan dus pas wettelijk worden verplicht tot het uitvoeren van zijn taken op het moment dat het college heeft ingestemd met het uitgewerkt kavelplan.

Onderdeel AO

Met onderdeel AO wordt voorgesteld om artikel 12.8, derde lid, verder aan te scherpen. Achterliggende reden hiervoor is dat artikel 2.15, tweede lid, niet onverkort van overeenkomstige toepassing kan worden verklaard. Dit artikel schrijft immers voor wat een uitgewerkt kavelplan voor een nog te realiseren collectieve warmtevoorziening dient te bevatten, terwijl het hierbij gaat om een bestaande situatie. Met de voorgestelde wijziging worden de onderdelen die niet kunnen gelden voor een bestaande collectieve warmtevoorziening uitgezonderd en andere onderdelen anders geformuleerd.

Onderdelen AQ en AR

Onderdelen AQ en AR wijzigen de Omgevingswet en de Energiewet en corrigeert een aantal onjuiste verwijzingen.

Onderdeel AS

Als bij koninklijk besluit de artikelen 7.3 tot en met 7.5 in werking treden kan daarbij ook geregeld worden dat de tarieflimieten (artikel 7.5a) en de vereveningssystematiek (artikelen 7.13a tot en met 7.13c) voor de aangewezen warmtebedrijven in werking treden. In het nieuwe vierde lid van artikel 12.24 is voorgesteld dat het aangewezen warmtebedrijf bij een kleinverbruiker niet een hoger tarief in rekening kan brengen dan de tarieflimieten die zijn vastgesteld op grond van artikel 7.5a, eerste lid. Dit wordt geregeld door een aanpassing van artikel 7.1, eerste lid, dat voor de leesbaarheid volledig is uitgeschreven. Voor de derde fase van de tariefregulering is dit geregeld in het nieuwe negende lid.

Als bij koninklijk besluit de artikelen 7.17 tot en met 7.19 in werking treden kan daarbij ook geregeld worden dat de tarieflimieten (artikel 7.19a) en de vereveningssystematiek (artikelen 7.21a tot en met 7.21c) in werking treden voor kleine collectieve warmtesystemen. Dit is geregeld in een nieuw zesde lid van artikel 12.24.

Als de artikelen met betrekking tot de tarieflimieten en de verevening in werking treden zullen deze artikelen in verband met artikel 7.23 (waarin ze van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de verhuurders en de vereniging van eigenaars) ook van toepassing zijn.

In het achtste lid wordt een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.

De invoering van een tarieflimiet geeft potentieel de onwenselijke prikkel om te dure collectieve warmtevoorzieningen aan te leggen. Het risico op hoge efficiënte kosten die in beginsel bij kleinverbruikers op de desbetreffende warmtekavel in rekening worden gebracht, zou dan kunnen worden afgedekt door het Vereveningsfonds, met als gevolg extra kosten voor overige verbruikers. Daarnaast leidt de aanleg van dure collectieve warmtevoorzieningen tot hogere gemiddelde kosten van alle aangewezen warmtebedrijven in de sector, waardoor tarieven voor warmte mogelijk voor iedereen gaan stijgen. Om dit risico te mitigeren is in het nieuwe vierde lid van artikel 12.24 voorgesteld dat aan artikel 2.15, vierde lid, een nieuw onderdeel d wordt toegevoegd waarmee wordt bepaald dat het college instemming aan een uitgewerkt kavelplan onthoudt indien de in het uitgewerkt kavelplan opgenomen indicatie van tarieven hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van de tarieflimiet, bedoeld in artikel 7.5a, eerste lid. Het percentage zal in ieder geval niet hoger mogen zijn dan 100%. Om dezelfde reden wordt in het nieuwe zesde lid van artikel 12.24 voorgesteld om in artikel 3.1, zesde lid, een nieuw onderdeel i toe te voegen dat bepaalt dat het college de aanvraag om een ontheffing afwijst als de indicatie van tarieven hoger is dan een bij algemeen maatregel van bestuur te bepalen percentage van de tarieflimiet, bedoeld in artikel 7.19a, eerste lid.

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.T.M. Hermans


X Noot
1

Er wordt bewust gekozen voor de term nationale kosten en niet voor maatschappelijke kosten, zie ook de toelichting op dit punt bij de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Wgiw): Kamerstukken II 2022/23, 36 387, nr. 3, p. 10.

X Noot
2

Kamerstukken II 2023/24, 36 378, nr. 58.

X Noot
4

TNO (2023), Review Gegevens rendementsmonitor – Toezicht op kostengebaseerde tarieven

Naar boven