36 549 Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wetadviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 20 juni 2024

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

         

I.

ALGEMEEN DEEL

1

 

1.

Inhoud

3

 

2.

Hoofdlijnen van het voorstel

4

   

2.1

Afkoelperiode met verplicht advies over toelaatbaarheid vervolgfunctie of commerciële opdracht

4

   

2.2

Lobbyverbod

6

   

2.3

Draaideurverbod

7

 

3.

Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving

8

 

4.

Gevolgen

8

 

5.

Uitvoering, toezicht en handhaving

8

 

6.

Advies en consultatie

9

II.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

10

I. ALGEMEEN DEEL

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel met betrekking tot regels vervolgfuncties bewindspersonen. Graag willen deze leden de regering daarover een aantal vragen stellen.

Allereerst merken de leden van de VVD-fractie op dat het goed is dat er nu een wetsvoorstel voorligt dat regels stelt voor vervolgfuncties van (gewezen) bewindspersonen na hun ambtsperiode. Al enige tijd wordt immers over dit onderwerp gesproken. Deze leden onderschrijven dat integriteit van groot belang is voor het vertrouwen in het openbaar bestuur.

In feite bestrijkt dit wetsvoorstel een deel van de vraagstukken die met integriteit en openbaar bestuur samenhangen. Zijn er nog andere wetsvoorstellen op dit terrein in voorbereiding dan wel wordt aan andere wetsvoorstellen gedacht c.q. gewerkt? Wat behelzen die eventuele andere wetsvoorstellen? Graag krijgen zij een reactie van de regering.

De leden van de VVD-fractie merken op dat sinds 23 december 2022 de Gedragscode integriteit bewindspersonen geldt. Daarin staan regels voor bewindspersonen, waar zij zich aan moeten houden. Krijgt deze gedragscode nog een wettelijke basis?

De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers. Wel hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen over dit wetsvoorstel.

De leden van de NSC-fractie constateren dat in het vijfde evaluatierapport van de Group of States against Corruption (hierna: GRECO) in randnummer 43 staat dat Nederland een handhaving- en sanctiemechanisme moet implementeren. In het huidige wetsvoorstel ontbreek een dergelijk mechanisme. Voldoet Nederland nog wel aan deze aanbeveling? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Zo nee, is het een bewuste keuze van de regering om deze specifieke aanbeveling van GRECO niet over te nemen?

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit voorstel. De praktijk heeft uitgewezen dat dergelijke wetgeving nodig is om belangenverstrengeling te voorkomen. Ook de GRECO stelt dat Nederland tot nu toe onvoldoende maatregelen heeft genomen om belangenverstrengeling bij het betreden van een vervolgfunctie door gewezen bewindspersonen tegen te gaan. Middels de motie Sneller heeft de Kamer de regering opgeroepen om bij de verdere uitwerking van het lobbyverbod, draaideurverbod en de afkoelperiode in deze voorstellen een bredere reikwijdte, minder uitzonderingsmogelijkheden en strengere handhaving op te nemen en deze daarom een steviger (wettelijke) grondslag te geven. Deze leden beoordelen het voorliggende wetsvoorstel langs deze lijnen en hebben daarom nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben de Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen gelezen. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.

De leden van de SP-fractie vragen al geruime tijd aandacht voor de risico’s van bewindspersonen die vlak na hun aanstelling kiezen voor een baan die sterk gerelateerd is aan het werk in de Tweede Kamer. Zowel de draaideurbanen als het werken bij een bedrijf dat geregeld lobbyt bij de Tweede Kamer is een slechte zaak. Op deze manier kan gebruik worden gemaakt van gevoelige informatie en kunnen de bedrijven waar de ex-bewindspersonen aan de slag gaan worden bevooroordeeld. Dit schept een verkeerd precedent en schaadt het vertrouwen van de samenleving in het instituut Tweede Kamer. Ex-bewindspersonen zijn hier in het verleden veelvuldig niet zorgvuldig mee omgegaan dus zijn regels noodzakelijk. Deze wet waarmee een afkoelperiode en een gedeeltelijk draaideur en lobbyverbod wordt bewerkstelligd is daarmee een voorzichtige eerste stap in de goede richting, maar wat betreft deze leden niet voldoende.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden menen dat wettelijke regels nuttig kunnen zijn, maar dat deze dienstbaar moeten zijn aan de eigen verantwoordelijkheid en dat schadelijke effecten voor betrokkenen voorkomen moeten worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen. Vertrouwen in de democratie kan broos zijn en kan worden beschadigd wanneer voormalig bewindspersonen in hun vervolgfuncties niet of weinig integer handelen. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik enkele vragen te stellen over het voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen. Het is goed dat er eindelijk stappen worden gezet door het demissionaire kabinet, om integriteit van bewindspersonen ook bij wet te bevorderen. Over het voorstel hebben deze leden nog wel enkele vragen.

1. Inhoud

De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering meermaals aangeeft dat de huidige integriteitsstrategie meer gericht is op preventie. Ook geeft de regering meermaals aan dat het voorkomen van integriteitsschendingen de voorkeur heeft boven achteraf handhaven- en sanctioneren. Waarom brengt de regering zo’n strikte scheiding aan tussen enerzijds preventie en anderzijds handhaven en sanctioneren? Hoe kijkt de regering aan tegen een integraal strategiebeleid waarin zowel preventie als sanctionerende maatregelen genomen worden om maximaal effectief te zijn?

De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting meermaals dat de regering aangeeft dat preventie de voorkeur heeft boven handhaven-en sanctioneren. Zoals algemeen bekend kunnen sancties echter ook een preventief effectief hebben. In hoeverre heeft de regering meegenomen dat handhaving- en sanctionering ook een preventieve werking heeft? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om een handhaving- en sanctioneringmechanisme in het wetsvoorstel op te nemen, juist ook vanwege de preventieve werking?

De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er geen handhavings- en sanctiemechanisme is opgenomen in het wetsvoorstel en dat de regering vertrouwt op de preventieve kracht van «naming-and-shaming». Deze insteek van het wetsvoorstel brengt het zwaarwegende risico met zich mee dat er niet opgetreden kan worden tegen gewezen bewindspersonen die het advies van het Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (hierna: adviescollege) negeren. Deze leden achten het daarom van belang dat dit risico adequaat in kaart moet worden gebracht. Hoe groot is de kans volgens de regering dat dit risico zich voordoet? In welke gevallen zal dit risico volgens de regering zich voordoen? Kan de regering een risicoanalyse maken?

De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering voldoet aan de GRECO-aanbevelingen ten aanzien van gewezen bewindspersonen. Kan de regering nader onderbouwen om welke aanbevelingen dit specifiek gaat en waarom het wetsvoorstel volgens haar aan de GRECO-aanbevelingen voldoet? Kan de regering ook onderbouwen aan welke GRECO-aanbevelingen zij niet voldoet en waarom dit is zo is?

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Afkoelperiode met verplicht advies over toelaatbaarheid vervolgfunctie of commerciële opdracht

De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel geen beroepsverbod voor gewezen bewindspersonen beoogt, zo staat in de memorie van toelichting. Er zijn immers nog veel vervolgfuncties voor gewezen bewindspersonen mogelijk, ook op het voormalige beleidsterrein. In hoeverre zijn vervolgfuncties in de publieke en semipublieke sector nu mogelijk? Graag krijgen deze leden een nadere verduidelijking. Hoe wordt afgewogen of zo een vervolgfunctie, ook op het voormalige beleidsterrein, aanvaardbaar is? Verder vragen zij de regering om een verduidelijking van het advies «aanvaardbaar onder voorwaarden». Waar moet dan aan worden gedacht? Zijn hier algemene richtlijnen voor te geven, opdat er geen willekeur kan ontstaan? Wat als de gewezen bewindspersoon zich niet houdt aan de gestelde voorwaarden?

Als de leden van de VVD-fractie het goed zien, hoeft er geen advies aan het Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers te worden gevraagd als het gaat om een vervolgfunctie voor een bewindspersoon waar geen bezoldiging tegenover staat. Wat is daarvan de reden? Zou er ook in dat geval geen sprake kunnen zijn van belangenverstrengeling? Deze leden vragen de regering daarop in te gaan.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het adviescollege dat om advies door een (gewezen) bewindspersoon wordt gevraagd, is gehouden binnen twee dan wel vier weken te adviseren. Wat nu als het het adviescollege niet lukt om zich te houden aan de gestelde termijnen die de wet stelt, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie lezen dat het lobbyverbod enkel geldt voor het voormalige ministerie en aanpalende ministeries van de gewezen bewindspersoon. Waarom heeft de regering voor deze beperking gekozen? Deze leden zijn van mening dat veel van de argumenten voor een lobbyverbod bij het eigen ministerie ook van kracht zijn voor andere ministeries. Voormalig bewindspersonen hebben ook daar een netwerk en genieten vanwege hun vorige functie bijzonder aanzien. Ook hun aanwezigheid bij de ministerraad en onderraden geeft hun bijzondere informatie die zij tijdens hun lobbywerk kunnen inzetten en mogelijkheden tot beïnvloeding waar achteraf vragen over kunnen rijzen in het licht van hun vervolgfunctie, ook over ministeries die niet de hunne waren. Bovendien vrezen deze leden afbakeningsvraagstukken, die voor ruis zullen zorgen. Hoe weegt de regering deze risico’s, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie merken op dat het voorliggende voorstel enkel op het contact tussen voormalige bewindspersonen en ambtenaren ziet. Zakelijk contact tussen een zittende bewindspersoon een voormalige bewindspersoon blijft met deze regels dus mogelijk. Deze leden zien niet in waarom het risico op (oneigenlijke) beïnvloeding in dat geval minder groot zou zijn. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om de zittende bewindspersonen niet op te nemen in deze wet, zo vragen zij. Ziet de regering hier geen of minder risico’s? Juist de bewindspersoon heeft een grote invloed het beleid en is daarom een interessant contact voor lobbyisten. Waarom dan juist deze groep niet meenemen in het verbod, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie lezen dat bewindspersonen een ontheffing kunnen ontvangen van het lobby- en draaideurverbod. De nieuwe Minister kan hiertoe beslissen maar zal deze bevoegdheid doorgaans delegeren aan diens secretaris-generaal, zo lezen deze leden. Dit is een persoon die gedurende een lange tijd nauw met de bewindspersoon heeft samengewerkt, waarbij ook sprake is van een machtsverhouding. Deze leden zien hierin een ernstig risico. Deze twee personen hebben vaak jarenlang samengewerkt en een nauwe band en afhankelijkheidsrelatie opgebouwd. Dat uitgerekend deze persoon zou moeten beslissen over een eventuele uitzondering vinden deze leden een opmerkelijke en onverstandige keuze. Waarom heeft de regering besloten tot het opnemen van een uitzonderingsmogelijkheid, zo vragen zij. Welke andere opties hebben zij overwogen voor het beleggen van de beslissingsbevoegdheid, vragen zij tevens. Welke risico’s ziet de regering in het beleggen van deze beslissingsbevoegdheid bij de voormalig ondergeschikte van de betreffende gewezen bewindspersoon, en waarom zijn deze risico’s niet benoemd in de memorie van toelichting? Waarom is bij het verlenen van deze ontheffingen een adviesaanvraag bij het adviescollege niet als verplichting gesteld? Heeft de regering overwogen om het advies van het college bindend te verklaren?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering de publieke sector, de semipublieke sector en de private sector definieert.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom het wetsvoorstel in belangrijke mate aansluit bij de praktijk in het Verenigd Koninkrijk en waarom niet gekozen is voor landen in de EU.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering niet ingaat op de mogelijke juridische gevolgen van het verplichte advies voor (gewezen) bewindspersonen, bijvoorbeeld wanneer derden het advies in procedures zouden gebruiken. De regering volstaat met te stellen dat het advies niet bindend zou zijn en dat slechts schandpaaleffecten aan de orde zijn. Deze leden vragen de regering om een reflectie wat de status van het wettelijk verplichte advies, en bijvoorbeeld ook het niet vragen ervan, kan zijn als burgers juridische acties zouden instellen. In hoeverre kan bijvoorbeeld een geslaagd beroep op onrechtmatige daad worden gedaan, waarbij door het wetsvoorstel het niet vragen van het advies kan gelden als strijdigheid met de wet. Deze leden vinden het van belang dat de wetgever op voorhand duidelijkheid verschaft over de reikwijdte van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het advies van de Raad van State dat zij aandacht vraagt voor de praktische uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Deze leden kunnen zich goed vinden in het standpunt van de Raad van State. Procedures rond benoemingen voor vervolgfuncties staan vaak onder grote tijdsdruk. Zij vragen de regering nader uiteen te zetten hoe het adviescollege op zorgvuldige wijze kan adviseren, ook wanneer een dergelijk proces onder grote tijdsdruk staat.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Raad van State constateert dat de punten waarop het adviescollege zijn oordeel baseert moeilijk te definiëren zijn. Deze leden vragen de regering of zij op dit punt van gedachte heeft gewisseld met het adviescollege, wat het standpunt van het adviescollege is op dit punt en hoe voorkomen wordt dat een en ander verzandt in discussies over definities. Zij vragen de regering dit nader uit te leggen.

De leden van de Volt-fractie hebben ten aanzien van het adviescollege enkele vragen: allereerst vragen deze leden waarom is gekozen voor het niet-bindende karakter. Welke juridische bezwaren zijn er tegen het verbinden van een bindend karakter aan de adviezen? Welke argumenten voor en tegen zijn daarbij meegewogen? Welke belangen en rechten botsten daar? Zij horen ook graag welke afweging is gemaakt om niet het inwinnen van advies niet te verplichten.

2.2 Lobbyverbod

De leden van de VVD-fractie merken op dat het voorgestelde lobbyverbod niet geldt in verhouding tussen gewezen bewindspersonen en zittende bewindspersonen. Wat is daarvan de reden? Zou ook in deze relatie geen sprake kunnen zijn van belangenverstrengeling? Deze leden vragen de regering daarop in te gaan.

De leden van de VVD-fractie merken op dat een gewezen bewindspersoon binnen twee jaar geen zakelijke contacten met ambtenaren van zijn voormalige ministerie mag onderhouden, noch met ambtenaren van andere departementen over beleidsterreinen waar hij intensief en meer dan incidenteel contact mee had. Deze leden krijgen graag een nadere verduidelijking van de begrippen «intensief en meer dan incidenteel contact». Wat wordt daaronder verstaan? Wat moet in dezen worden verstaan onder het begrip «aanpalend», zo vragen zij. Over deze begrippen kan immers snel onduidelijkheid ontstaan. In het verlengde hiervan hebben zij de volgende vraag: mag een gewezen bewindspersoon bij een organisatie in dienst treden die zich bezighoudt met de onderwerpen waar de gewezen bewindspersoon zich ook mee bezighield toen hij bewindspersoon was? Of mag hij in zijn nieuwe functie bij die organisatie geen zakelijke contacten met ambtenaren onderhouden? Graag krijgen deze leden een verduidelijking.

De leden van de NSC-factie begrijpen dat de reikwijdte van het lobbyverbod uitgebreid is naar aanpalende beleidsterreinen. Een belangrijke reden van de regering voor deze uitbreiding was dat de gewezen bewindspersoon tijdens zijn ambt ook vertrouwelijke en gevoelige inzichten op kan doen over deze aanpalende beleidsterreinen. Deze leden constateren echter dat bewindspersonen op allerlei manieren vertrouwelijke en gevoelige inzichten kunnen opdoen over andere beleidsterreinen, zoals tijdens ministerraden. Ook kunnen bewindspersonen informeel contact hebben met elkaar over ontwikkelingen op hun beleidsterreinen. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat de gewezen bewindspersonen ook veel kennis hebben opgedaan over andere beleidsterreinen. In hoeverre heeft de regering meegewogen bij het wetsvoorstel dat de kennis van de (gewezen) bewindspersonen vaak niet beperkt is tot het eigen of aanpalende ministeries? In hoeverre vindt de regering het wenselijk dat de (gewezen) bewindspersonen nog steeds gebruik kunnen maken van deze vertrouwelijke en gevoelige kennis bij lobbywerkzaamheden?

De leden van de NSC-factie begrijpen dat in het huidige wetsvoorstel het lobbyverbod beperkt is tot de zakelijke contacten die de gewezen bewindspersoon zelf heeft. Gewezen bewindspersonen kunnen ook op de achtergrond een lobbykantoor helpen door gevoelige en vertrouwelijke kennis en zakelijke contacten te delen, zonder zelf direct contact te hebben. In hoeverre is het voor een gewezen bewindspersoon in het huidige wetsvoorstel toegestaan om direct na ontslag in dienst te treden bij een lobbykantoor als bijvoorbeeld adviseur of bestuurder? Indien dit mogelijk is, waarom acht de regering dit wenselijk?

De leden van de SP-fractie constateren dat de motie van Baarle (Kamerstukken II, 2021/2022, 28 844, nr. 240) niet wordt uitgevoerd terwijl deze wel is aangenomen door een meerderheid van de Kamer. Hierin wordt een Rijksbreed lobbyverbod gevraagd. De regering geeft enkel aan dat zij dit onderdeel «te zwaar» achten. De regering heeft uiteraard het recht om deze mening te verkondigen, maar heeft dat reeds ook gedaan in het debat en vervolgens heeft de Kamer in meerderheid besloten deze motie toch aan te nemen. Daarmee heeft de Kamer duidelijk aangegeven deze motie te nodig te vinden en gaat de regering hier lijnrecht tegenin zonder dat hier een goede reden voor wordt gegeven. Deze leden storen zich aan deze laconieke reactie van de regering en aan het niet respecteren van de wensen van deze Kamer. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om deze motie zomaar opzij te schuiven? Kan de regering in ieder geval een inhoudelijke reden geven waarom deze motie niet wordt uitgevoerd, anders dan dat zij deze «te ver» vinden gaan?

De leden van de SP-fractie voelen enig ongemak bij het feit dat een Minister kan bepalen dat een uitzonderingspositie van het lobbyverbod kan gelden voor personen. Deze leden vinden het verkeerd dat hiermee een mate van subjectiviteit wordt toegevoegd hierdoor. Het maakt een Minister zelf vatbaar voor druk op het maken van een uitzondering en bovendien zorgt het voor verwarring en kunnen de criteria voor het uitzonderen van een lobbyverbod nooit volledig objectief worden gemaakt. De criteria die zijn aangegeven door de regering zijn onder andere de duur, de nabijheid, de kring van contacten, het type opdracht en de aard van het bedrijf en zijn allemaal relatief. Zo kan er ook een willekeur ontstaan die niet gewenst is. Zij vragen de regering naar de inhoudelijke reden voor deze keuze. Deelt de regering de mening dat dit altijd zal zorgen voor een zekere mate van willekeur? Hoe kan het mogelijk maken van lobbyen van zo’n dusdanig belang zijn dat de mogelijkheid voor een uitzondering is gerechtvaardigd? Is de regering van mening dat met name het garanderen van objectiviteit en duidelijke regels zwaarder weegt hierin?

De leden van de Volt-fractie zien een gat in het voorstel in het gegeven dat het lobbyverbod niet geldt ten aanzien van bewindspersonen en zittende bewindspersonen. Het verbod ziet nu op een verbod tussen oud-bewindspersonen en ambtenaren. Dit zorgt voor een uitzondering die niet rijmt met de geest en de doelstelling van de wet. Kan de regering nader toelichten waarom zij hiervoor hebben gekozen? Delen zij de opvatting dat dit mogelijke risico's oplevert? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?

De leden van de Volt-fractie zien eenzelfde gat in de wet bij de mogelijkheid van bewindspersonen om contact te hebben met «niet-aanpalende» ministeries. De bijzondere positie van oud-bewindspersonen, hun netwerk en (informele) toegang tot informatie en kennis zorgen ervoor dat zij een voorsprong hebben ten aanzien van andere belangenbehartigers. Het doel van de wet zou ook moeten zijn om een gelijker speelveld te creëren. Deelt de regering deze opvatting over de doelstelling of heeft de wet volgens hen andere doeleinden? Kan de regering daarbij ingaan op de verschillende doelstellingen voor legitieme belangenvertegenwoordiging uit het onderzoek van prof. dr. C.H.J.M. Braun en dr. B. Fraussen van de Universiteit Leiden (Kamerstukken II, 2023/2024, 36 101, nr. 15)? Kan de regering toelichten of zij bereid is om het verbod breder te trekken om de bovenstaande redenen? Zo niet, waarom willen zij dat niet?

2.3 Draaideurverbod

De leden van de VVD-fractie merken op dat er ontheffing van het draaideurverbod mogelijk is. Dat wordt dan verleend door de Minister die het aangaat. Is overwogen om bij de beslissing over ontheffing ook een rol te geven aan het adviescollege in de zin dat zij voorafgaand aan de beslissing een advies uitbrengt? Zo hebben deze leden dezelfde vraag als het gaat om het verlenen van ontheffing van het lobbyverbod.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in uitzonderlijke gevallen een ontheffing van het lobby- en draaideurverbod kan worden verleend. Op verzoek kan het adviescollege hierover adviseren. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten waarom hier gekozen is voor een kan-bepaling en waarom bij het verlenen van een ontheffing een adviesaanvraag niet als verplichting is gesteld.

De leden van de Volt-fractie stellen merken op dat in de initiatiefnota van de Volt-fractie in samenwerking met het Lid Omtzigt ook is voorgesteld om – in lijn met de aanbevelingen van GRECO – de verplichtingen uit dit wetsvoorstel van toepassing te maken op politiek assistenten en topambtenaren (Kamerstukken II, 2023/2024, 36 101, nr. 2). De regering kiest ervoor om dit niet te doen. Kan de regering aangeven hoe dit in andere (gelijkgestemde) Europese landen is geregeld en in hoeverre Nederland van de norm afwijkt? Voor zover daarvan is afgeweken, kan de regering toelichten waarom daarvoor is gekozen? In hoeverre wordt daarmee voldaan aan de GRECO-aanbevelingen?

3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving

De leden van de VVD-fractie merken op dat op pagina zeventien van de memorie van toelichting het volgende staat: «Daarnaast zijn het draaideurverbod en het lobbyverbod beperkt tot het eigen voormalige departement en het lobbyverbod bovendien ook tot aanpalende beleidsterreinen.» Deze zin wekt de indruk dat het draaideurverbod alleen het eigen voormalige departement omhelst en dat het lobbyverbod zowel het eigen voormalige departement, als ook aanpalende beleidsterreinen omvat. Dit terwijl voorgenoemde leden uit de artikelsgewijze toelichting, specifiek de artikelen 3 en 4, opmaken dat zowel het draaideurverbod als het lobbyverbod beperkt zijn tot het eigen voormalige departement en aanpalende beleidsterreinen. Graag krijgen deze leden hierover een verduidelijking.

4. Gevolgen

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een beeld kan schetsen hoe vaak het voorkwam dat gewezen bewindspersonen in de afgelopen decennia binnen een termijn van twee jaar activiteiten ontplooiden die nu door het wetsvoorstel worden uitgesloten.

5. Uitvoering, toezicht en handhaving

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering geen sanctie verbindt aan het niet opvolgen van het advies over toelaatbaarheid vervolgfunctie of commerciële opdracht. Zij vertrouwt op de werking van «naming and shaming» door middel van het openbaar maken van het uitgebrachte advies. Op basis waarvan verwachten zij dat dit voldoende afschrikwekkend zal werken, zo vragen deze leden. Tot op heden heeft negatieve berichtgeving in de media ook niet voorkomen dat voormalig bewindspersonen functies of opdrachten aanvaarden die zich slecht verhielden met hun voormalige portefeuille vanuit het oogpunt van belangenstrengeling. Daar heeft naming and shaming blijkbaar onvoldoende effect gesorteerd. Baseert de regering zich hierbij op internationaal vergelijkbare regelingen? Zo ja, kan de regering deze ervaringen hier dan delen, zo vragen zij. Ook vragen zij waarom de regering niet heeft gekozen voor een bindend advies, zoals ook onder andere Transparancy International Nederland (hierna: TI-NL) de Open State Foundation (hierna: OSF) en Wallaart & Kusse adviseren. Erkent de regering dat zij zonder bindend advies of een sanctie geen enkele stok achter de deur heeft om de ongewenste belangenverstrengeling te voorkomen, zo vragen zij. Ierland heeft bijvoorbeeld ervaring met een bindend advies. Hoe reflecteert de regering op de praktijk in Ierland en wat zijn de argumenten om niet een soortgelijk stelsel op te tuigen in Nederland?

De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij zorgen die TI-NL heeft gedeeld over het onafhankelijke adviescollege. Aangezien het hier gaat over een orgaan vanuit de Rijksoverheid zelf heeft dit een zeker gehalte van een «slager die zijn eigen vlees keurt». Deze leden zijn dan ook met TI-NL van mening dat er een onafhankelijke commissie moet komen wat zich kan uitgroeien tot expertisecentrum volgende uit de huidige integriteitswet. Kan de regering explicieter reageren op dit voorstel? Deze leden hebben de indruk dat de woorden van TI-NL in de consultatie verkeerd worden geïnterpreteerd door de regering aangezien zij uitgaat van een voorstel voor diverse colleges met allen verschillende competenties wat zou leiden tot verwarring. Deze leden delen de mening niet dat verschillende competenties voor het college iets negatiefs is en zouden dit juist willen stimuleren. TI-NL refereert echter ook niet aan diverse colleges, maar één onafhankelijke commissie die in de verre toekomst ook samengesteld en geleverd wordt vanuit dit expertisecentrum om de kwaliteit van de beoordelingen te bevorderen en objectiviteit te maximaliseren. Kan de regering hierop reflecteren?

De leden van de SP-fractie vinden het een goed idee om ook het instrument van sancties te verbinden aan het niet naleven van de afspraken betreffende deze vereisten in de wet door een ex-bewindspersoon. Dit wordt ook geopperd door de OSF die aangeven dat dit ook in Ierland reeds het geval is. Kan de regering aangeven hoe dit in Ierland is geregeld waarin ook wordt ingegaan op het soort sancties en of deze al gebruikt zijn? Deze leden zijn het volstrekt oneens met de constatering van de regering dat sancties niet verenigbaar zijn met een preventieve integriteitsstrategie zoals de regering zelf meent na te streven met deze wet. Sancties zijn bij uitstek een middel van preventie. De dreiging van een sanctie kan er in de praktijk wel degelijk voor zorgen dat een ex-bewindspersoon de regels schendt in deze nieuwe wet. Kan de regering hierop reflecteren? Waarom is de regering terughoudend in het gebruiken van dit instrument aangezien het alleen gebruikt hoeft te worden bij een schending van de regels door ex-bewindspersonen?

De leden van de Volt-fractie vragen hoe de regering verwacht dat de bepalingen uit het wetsvoorstel – waaronder het opvolgen van adviezen van het adviescollege – uit vrije beweging zullen worden nageleefd door bewindspersonen. Waarom is ervoor gekozen om geen sanctiemechanisme te koppelen aan de verplichtingen uit de wet? Welke risico's kleven eraan het ontbreken van een handhavings- en sanctiemechanisme?

6. Advies en consultatie

De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de OSF kritische vragen heeft gesteld over het ontbreken van een sanctiebeleid bij niet-naleving van de wet. De regering antwoordt daarop dat de integriteitsstrategie is gericht op preventie en de verwachting is dat zwaarwegende advisering en openbaarmaking («naming-and-shaming») al voldoende preventief zal werken. De afgelopen jaren zijn er echter meerdere personen geweest die, ondanks de hevige en maatschappelijke kritiek op hun overstap naar lobbykantoren, toch de vervolgfunctie hebben aanvaard, bijvoorbeeld Cora van Nieuwenhuizen met haar overstap naar Energie-Nederland en Stientje van Veldhoven met de vervolgstap naar World Resources Institute. In het licht hiervan, waar is de verwachting van de regering op gebaseerd dat naming and shaming voldoende effectief zal zijn? Heeft volgens de regering het verleden uitgewezen dat naming and shaming voldoende effectief zal zijn?

De leden van de NSC-fractie constateren dat het adviescollege heeft geadviseerd om duidelijk te maken dat het lobbyverbod niet omzeild mag worden door het contact via derden te laten verlopen. De tekstuele wijziging die het adviescollege in dat kader heeft gedaan is echter niet overgenomen door de regering. Betekent dit dat de regering het niet eens is met deze suggestie van het adviescollege? Zo ja, waarom? Zo nee, welke andere manieren zijn er om in het wetsvoorstel duidelijk te maken dat het lobbyverbod niet omzeild mag worden door het contact te laten lopen via derden?

De leden van de NSC-factie begrijpen dat in het huidige wetsvoorstel het lobbyverbod niet geldt als de gewezen bewindspersoon een dienstverband aangaat bij een rechtspersoon of instelling als bedoeld onder artikel 1.2 Wet Normering Topinkomens (hierna: WNT). Hoeveel van de gewezen bewindspersonen van de afgelopen tien jaar zijn uiteindelijk een functie gaan vervullen die valt onder de WNT?

De leden van de NSC-factie begrijpen dat in het huidige wetsvoorstel het lobbyverbod niet geldt als de gewezen bewindspersoon een dienstverband aangaat bij een rechtspersoon of instelling als bedoeld onder artikel 1.2 WNT. Deze leden constateren dat het adviescollege zich kritisch heeft uitgelaten over deze beperkte reikwijdte van het wetsvoorstel, omdat ook bij ngo’s en semipublieke instellingen sprake kan zijn van belangenverstrengeling. Waarom zijn er in het huidige wetsvoorstel geen beperkingen opgenomen voor lobbyactiviteiten van bewindspersonen die een dienstverband hebben die onder de WTN valt? Welke mogelijke beperkingen kunnen in het wetsvoorstel opgenomen worden om het risico op belangenverstrengeling te voorkomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om de reactie van het adviescollege en de Autoriteit Persoonsgegevens op voorliggend wetsvoorstel openbaar te maken.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering gekozen heeft voor de aanduiding «maatschappelijke carrière». Deze leden vinden deze terminologie niet zo passend in het wetsvoorstel, zeker niet in verbinding met het ambt van bewindspersoon. Bovendien zou het volgens deze leden voor de hand liggen om aan te sluiten bij het opschrift en de considerans, bijvoorbeeld door te spreken van de maatschappelijke loopbaan.

De leden van de SGP-fractie vragen of de twee subonderdelen van het derde lid, onderdeel a, een uitputtende opsomming vormen van de aspecten die betrokken worden bij de toets op het risico van belangenverstrengeling.

Artikel 3

De leden van de NSC-factie lezen in de memorie van toelichting dat in het huidige wetsvoorstel het draaiverbod niet geldt bij deelname aan adviescolleges omdat dit een eenzijdige benoeming betreft. Kan de regering uitleggen waarom eenzijdige benoemingen zijn uitgezonderd van het draaideurverbod en waarom de regering dit wenselijk acht?

De leden van de SGP-fractie vragen of de aanduiding «intensief en meer dan incidenteel» cumulatieve vereisten beoogt te bieden. Deze leden vragen waarom de intensieve betrokkenheid bij een kort, eenmalig project niet voldoende reden zou zijn om een dienstverband uit te sluiten.

De fungerend voorzitter van de commissie, Peter de Groot

Adjunct-griffier van de commissie, Easton

Naar boven