Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36546 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36546 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo, Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten te wijzigen teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn en om in het kader daarvan onder meer de zorgautoriteit te belasten met het verrichten van onderzoek naar de beschikbaarheid van jeugdzorg, met het vroegtijdig signaleren van risico's voor die beschikbaarheid, alsmede met het houden van toezicht op de nakoming van de artikelen 4.5.1 en 4.5.2 van de Jeugdwet;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 1.1, 3.4, eerste en vierde lid, en onderdeel a van het zesde lid, 4.2.4, derde lid, en 7.2.9 wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» telkens vervangen door «Onze Minister voor Rechtsbescherming».
B
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde worden ingevoegd:
1°. financiële contracten waarvan de waarde is afgeleid van een onderliggende waarde of een referentieprijs;
2°. onderdelen van financiële contracten die, op zichzelf beschouwd, financiële contracten als bedoeld onder 1° zijn;
regio als bedoeld in artikel 2.17;
voor een of meer regio’s werkzaam team van jeugdhulpverleners dat desgevraagd adviseert over passende jeugdhulp voor jeugdigen met complexe problemen;
gemeentelijke visie op hoe de gemeente met inachtneming van de op grond van paragraaf 2.2 geldende verplichtingen met andere gemeenten samenwerkt teneinde te bevorderen dat er een toereikend aanbod is van:
1°. vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, om aan de taken, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, te kunnen voldoen, en
2°. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;
2. In de definitie van «jeugdhulpaanbieder», onderdeel 1°, wordt na «natuurlijke persoon die» ingevoegd «bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen» en wordt «de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen» vervangen door «de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp verleent of doet verlenen».
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van de omschrijving van «woonplaats» door een puntkomma wordt een begripsbepaling toegevoegd, luidende:
Nederlandse Zorgautoriteit, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg.
C
Na het opschrift «Hoofdstuk 2. gemeente» wordt de volgende paragraafaanduiding ingevoegd:
D
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met f tot c tot en met g wordt in het tweede lid een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. de regiovisie;
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke onderwerpen in ieder geval in de regiovisie worden opgenomen.
E
In artikel 2.6, tweede lid, wordt «artikel 4.1.6, eerste, tweede, derde lid en vijfde lid» vervangen door «artikel 4.1.6, eerste, tweede, vierde en vijfde lid».
F
Artikel 2.8 vervalt.
G
Na artikel 2.15 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
De colleges werken met elkaar samen indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet aangewezen is.
1. De colleges van de gemeenten in een regio treffen een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen teneinde te bevorderen dat er een toereikend aanbod is van:
a. vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, om aan de taken, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, te kunnen voldoen, en
b. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
2. Bij de gemeenschappelijke regeling wordt een regionale entiteit genaamd Jeugdregio ingesteld of aangewezen, zijnde een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen dan wel een college van één gemeente in de regio dat mede namens de overige colleges in de regio de in artikel 2.19, eerste lid, bedoelde werkzaamheden alsmede andere in de gemeenschappelijke regeling aangewezen werkzaamheden zal verrichten.
1. De colleges van de gemeenten in een regio belasten de Jeugdregio ten minste met het met inachtneming van de regiovisies van de gemeenteraden uit de regio verrichten van de volgende werkzaamheden:
a. het ten behoeve van alle jeugdigen in die regio contracteren of subsidiëren van:
1°. bij algemene maatregel van bestuur te bepalen vormen van jeugdhulp waarvoor samenwerking tussen gemeenten vereist is, en
2°. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;
b. bij ministeriële regeling te bepalen administratieve processen behorende bij de contractering of subsidiëring door de Jeugdregio krachtens onderdeel a, waaronder in ieder geval:
1°. monitoring en relatiemanagement, en
2°. het maken van afspraken met jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen over door hen aan te leveren gegevens noodzakelijk voor de verantwoording over de geleverde prestaties of voor de evaluatie van de gesloten contracten of verstrekte subsidies, alsmede de wijze van aanlevering;
c. het afstemmen met andere Jeugdregio’s of colleges van regio’s als bedoeld in artikel 2.20 teneinde te bevorderen dat er een toereikend aanbod is van:
1°. bij algemene maatregel van bestuur te bepalen vormen van jeugdhulp die krachtens onderdeel a, onder 1°, door de Jeugdregio worden gecontracteerd of gesubsidieerd waarbij voor het kunnen bevorderen van een toereikend aanbod om aan de taken, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, te kunnen voldoen sprake is van onderlinge afhankelijkheid tussen regio’s, en
2°. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;
d. de organisatie van de regionale expertteams.
2. Bij het contracteren of subsidiëren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn geen verschillen in contractvoorwaarden of subsidievoorwaarden tussen gemeenten toegestaan.
3. Het eerste lid, onderdelen a tot en met c, is niet van toepassing ten aanzien van vormen van jeugdhulp die zijn gecontracteerd door een door alle gemeenten gezamenlijk in stand gehouden landelijk werkende organisatie en waarbij alle gemeenten in de regio uitsluitend gebruikmaken van dat landelijk gecontracteerde aanbod.
4. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, betreft vormen van jeugdhulp die samenwerking vereisen in verband met de schaarste van de vraag, de complexiteit van de problematiek in combinatie met de daarvoor benodigde multidisciplinaire specialistische expertise, de schaarste van het aanbod of het volume dat een jeugdhulpaanbieder nodig heeft om verantwoorde jeugdhulp te kunnen leveren of een gezonde bedrijfsvoering te kunnen voeren.
Indien een regio bestaat uit één gemeente zijn de artikelen 2.18 en 2.19 niet van toepassing en is het college van die gemeente met inachtneming van de regiovisie belast met:
a. het afstemmen met Jeugdregio’s of andere colleges van regio’s die bestaan uit één gemeente teneinde te bevorderen dat er een toereikend aanbod is van:
1°. vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, om aan de taken, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, te kunnen voldoen, en
2°. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering,
b. de organisatie van een regionaal expertteam.
1. Indien landelijke samenwerking noodzakelijk is om te bevorderen dat de colleges kunnen voorzien in een toereikend aanbod van een of meer van de in artikel 2.19, vierde lid, bedoelde vormen van jeugdhulp, om aan de taken, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, te kunnen voldoen, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de colleges een door hen gezamenlijk in stand te houden landelijk werkende organisatie belasten met het ten behoeve van alle jeugdigen in Nederland contracteren van de desbetreffende vorm of vormen van jeugdhulp.
2. Bij het contracteren, bedoeld in het eerste lid, zijn geen verschillen in contractvoorwaarden tussen gemeenten toegestaan.
3. In geval toepassing is gegeven aan het eerste lid geeft de gemeenteraad in de regiovisie aan hoe de gemeente met andere gemeenten samenwerkt teneinde te bevorderen dat er een toereikend aanbod is van de vormen van jeugdhulp, bedoeld in het eerste lid, om aan de taken, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, te kunnen voldoen.
1. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur waarbij voor de eerste maal toepassing wordt gegeven aan artikel 2.17 wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
2. De voordracht voor een krachtens artikel 2.19, eerste lid, onderdeel a, onder 1° of onderdeel c, onder 1°, of artikel 2.21, eerste lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. De voordracht voor een krachtens artikel 2.17 of artikel 2.21, eerste lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt gedaan door Onze Ministers, mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. De voordracht voor een krachtens artikel 2.2, derde lid, of artikel 2.19, eerste lid, onderdeel a, onder 1° of onderdeel c, onder 1°, vast te stellen algemene maatregel van bestuur en het vaststellen van een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, onderdeel b, gebeurt door Onze Ministers handelende in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
H
Artikel 4.1.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «De jeugdhulpaanbieder» vervangen door «Een jeugdhulpaanbieder».
3. Na het derde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien een ingevolge artikel 9.2 met het toezicht belaste ambtenaar redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag of een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling dit ten aanzien van een voor hem werkzame persoon redelijkerwijs mag vermoeden, verlangt deze ambtenaar of rechtspersoon dat de persoon zo spoedig mogelijk opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt, die niet ouder is dan drie maanden.
I
In hoofdstuk 4 worden na het slot van § 4.3 twee paragrafen ingevoegd, luidende:
1. De jeugdhulpaanbieder die met meer dan tien jeugdhulpverleners jeugdhulp verleent of doet verlenen en de gecertificeerde instelling voldoen aan de volgende eisen omtrent de bestuursstructuur:
a. er is een interne toezichthouder die toezicht houdt op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling en de algemene gang van zaken binnen de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling en die de dagelijkse of algemene leiding van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling met raad ter zijde staat;
b. een persoon maakt niet tegelijk deel uit van de interne toezichthouder en de dagelijkse of algemene leiding van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling;
c. de interne toezichthouder is zodanig samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, de dagelijkse of algemene leiding van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren, en
d. de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling leggen op inzichtelijke wijze de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder en de dagelijkse of algemene leiding vast, alsmede de wijze waarop interne conflicten tussen de interne toezichthouder en de dagelijkse of algemene leiding worden geregeld.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gesteld betreffende de bestuursstructuur waaraan de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling moeten voldoen. Deze nadere eisen kunnen per categorie van jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen verschillen en hebben in ieder geval betrekking op:
a. de waarborging van de onafhankelijke taakvervulling door de interne toezichthouder;
b. de samenstelling van de interne toezichthouder;
c. de verstrekking van inlichtingen en gegevens aan de interne toezichthouder, en
d. de taken of bevoegdheden van de interne toezichthouder.
3. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling leggen schriftelijk vast op welke wijze zij voldoen aan het bepaalde bij of krachtens het eerste en tweede lid. Hierover kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld die per categorie van jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen kunnen verschillen.
4. Een jeugdhulpaanbieder zorgt er binnen zes maanden nadat het aantal jeugdhulpverleners, bedoeld in het eerste lid, meer dan tien is gaan bedragen, voor dat hij aan de bij en krachtens dit artikel gestelde eisen voldoet.
5. Indien de jeugdhulpaanbieder tevens een instelling is als bedoeld in de Wet toetreding zorgaanbieders, worden voor die instelling werkende zorgverleners voor de toepassing van het eerste en vierde lid beschouwd als jeugdhulpverleners.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën van jeugdhulpaanbieders aangewezen waarop dit artikel niet van toepassing is.
1. De jeugdhulpaanbieder, niet zijnde een solistisch werkende jeugdhulpverlener, en de gecertificeerde instelling dragen zorg voor een eenduidige verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de financiële bedrijfsvoering en leggen die verdeling schriftelijke vast.
2. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling onderscheiden in ieder geval in financiële zin hun activiteiten op het gebied van de verlening van jeugdhulp, respectievelijk de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering en hun andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.
3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke financiële derivaten een jeugdhulpaanbieder en een gecertificeerde instelling voor welke doeleinden en onder welke voorwaarden kunnen aantrekken.
4. In de financiële administratie van de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling zijn ontvangsten, betalingen en de aangetrokken financiële derivaten traceerbaar naar bron en bestemming en is duidelijk wie op welk moment welke verplichtingen voor of namens de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling is aangegaan.
5. Dit artikel is niet van toepassing op een jeugdhulpaanbieder die tevens een zorgaanbieder is waarop artikel 40a van de Wet marktordening gezondheidszorg van toepassing is.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden andere categorieën van jeugdhulpaanbieders aangewezen waarop dit artikel of onderdelen daarvan niet van toepassing is.
1. De jeugdhulpaanbieder, niet zijnde een solistisch werkende jeugdhulpverlener, en de gecertificeerde instelling stellen over elk kalenderjaar een jaarverantwoording op en maken die openbaar.
2. De jaarverantwoording bestaat uit:
a. een financiële verantwoording;
b. de op grond van een ministeriële regeling bij de financiële verantwoording te voegen informatie, en
c. de op grond van een ministeriële regeling te vermelden andere informatie betreffende de bedrijfsvoering van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:
a. de inhoud en inrichting van de financiële verantwoording waaronder de op te nemen toelichting omtrent de door de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling aangetrokken financiële derivaten;
b. het door een registeraccountant of een Accountant- Administratieconsulent ten aanzien van wie in het accountantsregister een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onderdeel i, van de Wet op het accountantsberoep, uit te voeren onderzoek van de financiële verantwoording;
c. de wijze en het tijdstip waarop de jaarverantwoording openbaar wordt gemaakt.
4. In de ministeriële regelingen, bedoeld in het tweede en derde lid, kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende categorieën van jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen.
5. Dit artikel is niet van toepassing op een jeugdhulpaanbieder die tevens een zorgaanbieder is waarop artikel 40b van de Wet marktordening gezondheidszorg van toepassing is.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën van jeugdhulpaanbieders aangewezen waarop het eerste lid of het derde lid, onderdeel b, niet van toepassing is.
J
In artikel 7.1.2.2, derde lid, wordt na «het college van de gemeente» ingevoegd «of de Jeugdregio».
K
In artikel 7.1.5.2, eerste en tweede lid, wordt na «het college» telkens ingevoegd «of, indien deze de verwerkingsverantwoordelijke is als bedoeld in artikel 7.1.2.2, derde lid, de Jeugdregio».
L
In de artikelen 7.2.1, eerste lid, 7.2.2, 7.2.4, onderdeel a, en 7.2.6, eerste lid, wordt «en het college» telkens vervangen door «, het college en de Jeugdregio».
M
In artikel 7.3.11, vijfde lid, wordt na «het college,» ingevoegd «de Jeugdregio,».
N
Artikel 7.4.0 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «Het college of een door het college aangewezen persoon» ingevoegd «dan wel de Jeugdregio of een door de Jeugdregio aangewezen persoon».
2. In het tweede lid wordt na «het college of een door het college aangewezen persoon» ingevoegd «dan wel de Jeugdregio of een door de Jeugdregio aangewezen persoon» en wordt na «die voor het college of die personen» ingevoegd door «dan wel voor de Jeugdregio of die personen».
O
In de artikelen 7.4.1, tweede lid, en 7.4.2 wordt na «Het college» telkens ingevoegd «of de Jeugdregio».
P
In artikel 7.4.3 wordt na «het college» ingevoegd «of de Jeugdregio».
Q
In artikel 7.4.5, tweede lid, wordt «en het college» vervangen door «, het college en de Jeugdregio».
R
§ 8.3. Financiële verantwoording vervalt.
S
Het opschrift «HOOFDSTUK 9. TOEZICHT EN HANDHAVING» wordt vervangen door «HOOFDSTUK 9. ONDERZOEK, TOEZICHT EN HANDHAVING».
T
In de tweede zin van artikel 9.2, eerste lid, wordt «geen toezicht op de naleving van artikel 1a.1» vervangen door «geen toezicht op de naleving van de artikelen 1a.1, 4.5.1 en 4.5.2».
U
Artikel 9.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «van de artikelen 8.3.1 en 8.3.2 en».
2. In het tweede lid wordt «het bepaalde bij of krachtens artikel 4.2.1, eerste, tweede, derde en vijfde lid» vervangen door «het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4.2.1, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en 4.4.1».
V
Na hoofdstuk 9 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. De zorgautoriteit onderzoekt in algemene zin of het aanbod van jeugdhulp aansluit op de vraag, het aanbod van gecertificeerde instellingen aansluit op de uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en in welke mate de colleges, Jeugdregio's, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen erin slagen jeugdigen en hun ouders de noodzakelijke jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering te verschaffen.
2. Het onderzoek kan zich onder meer richten op:
a. het aanbod van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen, alsmede de te verwachten ontwikkelingen daarin;
b. de vraag naar jeugdhulp en de uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, alsmede de te verwachten ontwikkelingen daarin;
c. de mate waarin het aanbod van jeugdhulp aansluit of naar verwachting zal aansluiten op de vraag naar jeugdhulp, alsmede de risicofactoren voor een goede aansluiting;
d. de mate waarin het aanbod van gecertificeerde instellingen aansluit of naar verwachting zal aansluiten op de uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, alsmede de risicofactoren voor een goede aansluiting;
e. de wijze van totstandkoming van overeenkomsten tussen colleges of Jeugdregio's enerzijds en jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen anderzijds en de in die overeenkomsten opgenomen prestaties, de prijzen daarvoor en overige voorwaarden, alsmede de totstandkoming van door colleges of Jeugdregio's aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen verstrekte subsidies en de subsidievoorwaarden;
f. de wijze van totstandkoming van overeenkomsten van opdracht waarmee jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen andere jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen bij de verlening van jeugdhulp of het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering inschakelen, de daarin opgenomen prestaties, de prijzen daarvoor en overige voorwaarden;
g. de ontwikkeling van de kosten voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;
h. de invloed van de inrichting van de toegang tot de jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering op de snelheid waarmee benodigde hulp of maatregelen kunnen worden ingezet, en
i. de wijze waarop en de mate waarin de continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering voor jeugdigen of hun ouders wordt gewaarborgd indien nieuwe jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen oude opvolgen.
1. De zorgautoriteit heeft tot taak zo vroeg mogelijk te signaleren dat er:
a. risico’s zijn die ertoe kunnen leiden dat colleges niet kunnen voorzien in een toereikend aanbod van:
1°. vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, om aan de taken, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, te kunnen voldoen;
2°. gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, en
3°. in geval toepassing is gegeven aan artikel 2.21, eerste lid, vormen van jeugdhulp als bedoeld in dat lid, om aan de taken, bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, tweede lid, onderdeel b, te kunnen voldoen;
b. sprake is van een ontoereikend aanbod van de vormen van jeugdhulp, bedoeld in onderdeel a, of gecertificeerde instellingen.
2. Ter uitvoering van het eerste lid:
a. zorgt de zorgautoriteit ervoor dat eenieder aan haar ontwikkelingen bij gemeenten, Jeugdregio's, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen kan melden die de aanwezigheid van een toereikend aanbod van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen in gevaar kunnen brengen of meldingen over een ontoereikend aanbod kan doen;
b. analyseert de zorgautoriteit in ieder geval:
1°. de meldingen, bedoeld in onderdeel a;
2°. gegevens en inlichtingen van de inspecties, bedoeld in artikel 9.1, eerste en tweede lid, die kunnen duiden op een risico als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
3°. bij haar op grond van artikel 71b van de Wet marktordening gezondheidszorg aan te leveren gegevens met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, alsmede met betrekking tot de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen die deze diensten leveren;
4°. informatie die tot haar beschikking is gekomen in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 9a.1;
5°. informatie die tot haar beschikking is gekomen bij de uitvoering van haar in de Wet marktordening gezondheidszorg geregelde taken; en
6°. openbare informatie.
3. De zorgautoriteit verstrekt colleges en Jeugdregio's bij ministeriële regeling te bepalen gegevens om zelf zo vroeg mogelijk een risico of ontoereikend aanbod als bedoeld in het eerste lid in hun eigen gemeente of regio te kunnen signaleren.
4. Jeugdhulpaanbieders die vormen van jeugdhulp als bedoeld in het eerste lid verlenen of doen verlenen, gecertificeerde instellingen, colleges, Jeugdregio's en, voor zover het om landelijk gecontracteerde of te contracteren jeugdhulp gaat, de door gemeenten gezamenlijk in stand gehouden landelijk werkende organisatie belast met de contractering:
a. leveren de zorgautoriteit desgevraagd de aanvullende informatie die zij nodig heeft om te kunnen bepalen of sprake is van een risico of ontoereikend aanbod als bedoeld in het eerste lid;
b. doen een melding aan de zorgautoriteit zodra zij voorzien dat de diensten, bedoeld in het eerste lid, op afzienbare termijn niet meer geleverd zullen kunnen worden en zodra deze daadwerkelijk niet meer geleverd worden.
5. Zodra de zorgautoriteit tot de overtuiging is gekomen dat een risico of ontoereikend aanbod als bedoeld in het eerste lid bestaat, waarschuwt zij de betrokken jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen, colleges, Jeugdregio's en, indien het om landelijk gecontracteerde of te contracteren jeugdhulp gaat, de door gemeenten gezamenlijk in stand gehouden landelijk werkende organisatie belast met de contractering.
1. De zorgautoriteit bevordert dat partijen waaraan zij een signaal als bedoeld in artikel 9a.2, vijfde lid, heeft afgegeven, voldoende maatregelen treffen om een toereikend aanbod van de in haar signaal genoemde jeugdhulp of een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen zoveel mogelijk te waarborgen.
2. Partijen betrekken de zorgautoriteit zowel op eigen initiatief als op haar verzoek bij hun planning om te komen tot maatregelen als bedoeld in het eerste lid, alsmede bij de inhoud van die maatregelen en bij de invoering ervan.
3. De zorgautoriteit adviseert partijen over de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, en kan hen ook voor het overige met raad terzijde staan om het doel, bedoeld in het eerste lid, te bereiken.
4. De zorgautoriteit informeert Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of Onze Minister voor Rechtsbescherming indien:
a. de diensten als bedoeld in artikel 9a.2, eerste lid, niet meer geleverd worden of de zorgautoriteit voorziet dat zij op afzienbare termijn niet meer geleverd zullen kunnen worden; of
b. zij van mening is dat een of meer colleges of Jeugdregio's onvoldoende inspanningen verrichten om het door haar gesignaleerde risico af te wenden.
De Wet marktordening gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 1, derde lid, en 7, derde lid, wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» telkens vervangen door «Onze Minister voor Rechtsbescherming».
B
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w door een puntkomma worden aan het eerste lid twee onderdelen toegevoegd, luidende:
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
Jeugdregio als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van de Jeugdwet;
college van burgemeester en wethouders.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Voor de toepassing van deze wet wordt jeugdhulp niet als zorg beschouwd.
C
Artikel 2, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.
D
In artikel 7, vierde lid, wordt «een individuele zorgaanbieder, ziektekostenverzekeraar of consument» vervangen door «een individuele zorgaanbieder, ziektekostenverzekeraar, jeugdhulpaanbieder, gecertificeerde instelling, Jeugdregio of consument, of een individueel college».
E
Aan artikel 14, eerste lid, wordt toegevoegd «Voor zover het werkprogramma in de Jeugdwet geregelde taken of forensische zorg als omschreven in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet forensische zorg betreft, behoeft het tevens de goedkeuring van Onze Minister voor Rechtsbescherming.»
F
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «gezondheidszorg» vervangen door «zorg».
2. Het bij de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders toegevoegde onderdeel n wordt verletterd tot onderdeel p.
3. De punt aan het slot van onderdeel o wordt vervangen door een puntkomma.
4. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
q. het toezicht op de naleving door de ziektekostenverzekeraar van artikel 15f van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg;
r. de taken die haar op grond van hoofdstuk 9a van de Jeugdwet zijn toebedeeld.
G
Artikel 16a vervalt.
H
Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel j wordt «en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
n. de Nederlandse Arbeidsinspectie;
o. de Inspectie van het Onderwijs; en
p. Onze Minister of Onze Minister voor Rechtsbescherming, voor zover het betreft de werkzaamheden na een signaal als bedoeld in artikel 9a.3, vierde lid, van de Jeugdwet.
I
In artikel 19, eerste lid, wordt na «zorgaanbieders» ingevoegd «, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen, met dien verstande dat zij het oordeel van de inspectie, bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, van de Jeugdwet volgt voor zover het de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen als bedoeld in artikel 1.1 van die wet betreft».
J
De artikelen 22 en 22a worden vervangen door:
1. Onze Minister en Onze Minister voor Rechtsbescherming enerzijds en de zorgautoriteit anderzijds verstrekken elkaar desgevraagd de gegevens en inlichtingen die zij voor de uitoefening van hun taken nodig hebben.
2. Onze Minister, Onze Minister voor Rechtsbescherming en de zorgautoriteit stellen gezamenlijk een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut bevat inhoudelijke en procedurele afspraken met betrekking tot de verstrekking van gegevens en inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, waaronder de inlichtingen, bedoeld in artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
3. De gegevens en inlichtingen hebben geen betrekking op medische persoonsgegevens als bedoeld in artikel 60.
4. De gegevens en inlichtingen die door de zorgautoriteit aan Onze Minister voor Rechtsbescherming worden verstrekt, hebben geen betrekking op de bedrijfsvoering van zorgaanbieders die forensische zorg leveren of kunnen leveren, indien verstrekking van die gegevens een onevenredige inbreuk maakt op hun onderhandelingspositie bij het overeenkomen van de levering van die zorg.
K
Artikel 33 vervalt.
L
Aan artikel 40a wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Indien een zorgaanbieder tevens jeugdhulpaanbieder is, zijn voorgaande leden ook van toepassing op de door die aanbieder geleverde jeugdhulp.
M
Artikel 40b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een zorgaanbieder stelt over elk kalenderjaar een jaarverantwoording op en maakt die openbaar.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Indien een zorgaanbieder tevens jeugdhulpaanbieder is, zijn voorgaande leden ook van toepassing op de door die aanbieder geleverde jeugdhulp.
N
Na het opschrift «Hoofdstuk 5. Informatie» wordt de volgende paragraafaanduiding ingevoegd:
O
Voor artikel 60 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
P
In artikel 60, eerste lid, wordt «In dit hoofdstuk» vervangen door «In deze paragraaf».
Q
In artikel 63 wordt «in dit hoofdstuk» vervangen door «in deze paragraaf».
R
In artikel 69, derde lid, wordt «het bepaalde krachtens artikel 65» vervangen door «het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65, 71b, tweede lid, 71c, derde lid, onderdeel a, en vijfde lid, en 71d, derde lid,».
S
In artikel 70a wordt «als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens» vervangen door «als bedoeld in artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming».
T
Na artikel 71 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Deze paragraaf geldt voor gegevens en inlichtingen, verband houdende met de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, onderdeel r.
1. Colleges, Jeugdregio's, de Stichting Inlichtingenbureau, jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en, indien het om landelijk gecontracteerde of te contracteren jeugdhulp gaat, de door gemeenten gezamenlijk in stand gehouden landelijk werkende organisatie belast met de contractering, verstrekken de zorgautoriteit gegevens en inlichtingen ter uitvoering van haar taak, bedoeld in artikel 9a.2 van de Jeugdwet.
2. Bij ministeriële regeling bepalen Onze Minister en Onze Minister voor Rechtsbescherming welke gegevens en inlichtingen op grond van het eerste lid verstrekt worden en of dat periodiek of incidenteel geschiedt.
3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, kunnen persoonsgegevens betreffen, maar geen persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4 van de Algemene verordening persoonsgegevens die betrekking hebben op jeugdigen als bedoeld in de Jeugdwet of hun ouders.
1. Colleges, Jeugdregio's, de Stichting Inlichtingenbureau, jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en, indien het om landelijk gecontracteerde of te contracteren jeugdhulp gaat, de door gemeenten gezamenlijk in stand gehouden landelijk werkende organisatie belast met de contractering, verstrekken de zorgautoriteit desgevraagd de gegevens en inlichtingen die zij nodig heeft voor de uitvoering van haar taken, bedoeld in hoofdstuk 9a van de Jeugdwet.
2. Het eerste lid geldt ook voor:
a. derden die werkzaamheden verrichten ten behoeve van de colleges, Jeugdregio's, jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en, indien het om landelijk gecontracteerde of te contracteren jeugdhulp gaat, de door gemeenten gezamenlijk in stand gehouden landelijk werkende organisatie belast met de contractering, voor zover die werkzaamheden verband houden met de uitvoering van de Jeugdwet, en
b. rechtspersonen die samen met een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling deel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing:
a. op persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming die betrekking hebben op jeugdigen als bedoeld in de Jeugdwet of hun ouders;
b. op gegevens en inlichtingen die de betrokkene reeds aan een ander bestuursorgaan heeft verstrekt en die door dat bestuursorgaan aan de zorgautoriteit verstrekt kunnen worden.
4. Het eerste lid en het tweede lid, onderdeel a, zijn niet van toepassing op bij een gemeente, Jeugdregio of ten behoeve van een gemeente of Jeugdregio bij een derde berustende gegevens en inlichtingen waarvoor op grond van een belang als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet open overheid geheimhouding is opgelegd. Geheimhouding als bedoeld in de vorige zin wordt opgelegd door de het college, de gemeenteraad, de burgemeester, een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet, een bestuur van een Jeugdregio of, indien een commissie van een Jeugdregio is belast met de uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de Jeugdwet, door die commissie.
5. Ten behoeve van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 4.5.1 en 4.5.2 van de Jeugdwet is de zorgautoriteit bevoegd persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken.
1. In afwijking van artikel 71c, derde lid, onderdeel a, verstrekt de Stichting Inlichtingenbureau de zorgautoriteit desgevraagd de persoonsgegevens van jeugdigen als bedoeld in de Jeugdwet en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van haar taak, bedoeld in artikel 9a.1 van de Jeugdwet. Deze persoonsgegevens kunnen gegevens omvatten over:
a. de gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming, uitsluitend voor zover het gegevens betreft over de inzet van een voorziening van jeugdhulp of van een opgelegde kinderbeschermingsmaatregel, en
b. persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, uitsluitend voor zover het gegevens betreft over de inzet van de opgelegde jeugdreclassering.
2. Op de aan de zorgautoriteit te verstrekken persoonsgegevens is pseudonimisering als bedoeld in artikel 4, onderdeel 5, van de Algemene verordening gegevensbescherming toegepast die vervolgens onafgebroken is gecontinueerd.
3. Bij ministeriële regeling bepalen Onze Minister en Onze Minister voor Rechtsbescherming welke persoonsgegevens voor de zorgautoriteit noodzakelijk zijn voor de uitvoering van haar taak, bedoeld in artikel 9a.1 van de Jeugdwet en de daarvoor geldende maximale bewaartermijnen.
4. De zorgautoriteit verstrekt de Stichting Inlichtingenbureau een redelijke vergoeding voor de uitvoering van de taken als bedoeld in het eerste en tweede lid.
1. De in deze paragraaf bedoelde gegevens en inlichtingen worden volledig en naar waarheid verstrekt.
2. De zorgautoriteit is bevoegd de gegevens en inlichtingen die haar ter beschikking zijn gekomen bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, onderdeel r, te gebruiken voor de uitvoering van alle taken die haar bij of krachtens de wet zijn opgedragen.
3. Bij het gebruik door de zorgautoriteit van gegevens en inlichtingen als bedoeld in tweede lid is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 65, 71b, tweede lid, 71c, derde lid, onderdeel a, en vijfde lid, en 71d, derde lid, met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens van overeenkomstige toepassing.
1. De zorgautoriteit, de Inspectie gezondheidszorg en jeugd, de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Inspectie van het onderwijs verstrekken elkaar de gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken.
2. De zorgautoriteit verstrekt het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, en de FIOD-ECD de gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken.
3. De zorgautoriteit verstrekt de Gezondheidsraad, het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu, de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, het Centraal Planbureau, het Centraal bureau voor de statistiek en het Sociaal en Cultureel Planbureau desgevraagd de gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken.
4. Bij ministeriële regeling bepalen Onze Minister en Onze Minister voor Rechtsbescherming welke categorieën persoonsgegevens de zorgautoriteit mag verstrekken aan de in dit artikel genoemde instanties ten behoeve van de uitoefening van hun wettelijke taken.
5. Voor degene die op grond van het eerste tot en met derde lid gegevens en inlichtingen ontvangt, gelden dezelfde wettelijke voorschriften inzake geheimhouding van die gegevens en inlichtingen als voor degene die ze heeft verstrekt.
6. De gegevens en inlichtingen als bedoeld in het tweede lid worden door de zorgautoriteit verstrekt mits:
a. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd, en
b. voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij worden verstrekt.
7. Het vijfde lid laat onverlet de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ingevolge artikel 7.34 van de Comptabiliteitswet 2016. De Algemene Rekenkamer is bij het doen van mededelingen, bedoeld in de artikelen 7.30, 7.34, negende lid, en 7.39 van de Comptabiliteitswet 2016 verplicht tot geheimhouding, voor zover het betreft gegevens en inlichtingen die haar ingevolge de eerste volzin bekend zijn geworden.
De griffiers of secretarissen van de in de Wet op de rechterlijke organisatie bedoelde gerechten, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven verstrekken aan de zorgautoriteit, aan de FIOD-ECD of aan een krachtens artikel 72 aangewezen persoon vrij van alle kosten alle gegevens en uittreksels uit of afschriften van vonnissen, arresten, uitspraken, registers en andere bij deze rechterlijke colleges berustende stukken die ten behoeve van de uitvoering van hoofdstuk 9a van de Jeugdwet in verbinding met deze wet van hen worden verlangd.
U
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «in de artikelen 16 en 16a» vervangen door «in artikel 16».
2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 4.5.1 en 4.5.2 van de Jeugdwet, welk toezicht op grond van artikel 16, onderdeel r, in verbinding met artikel 9a.4 van de Jeugdwet tot de taken van de zorgautoriteit behoort, slechts belast:
a. de bij besluit van de zorgautoriteit aangewezen medewerkers van de zorgautoriteit; en
b. de medewerkers van de FIOD-ECD.
3. De personen, bedoeld in het tweede lid, beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «als bedoeld in het eerste lid, onder a of b» vervangen door «als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, of het tweede lid, onder a».
V
In artikel 74 wordt na «met het bij of krachtens de wet bepaalde» ingevoegd «en van meldingen als bedoeld in artikel 9a.2, tweede lid, onderdeel a, van de Jeugdwet».
W
In artikel 78c, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 16a» vervangen door «bedoeld in artikel 16, onderdeel q».
X
In artikel 78f wordt «bedoeld in artikel 16, onder n» vervangen door «bedoeld in artikel 16, onder p».
Y
Na artikel 78g wordt een artikel toegevoegd, luidende:
De zorgautoriteit kan uit hoofde van haar taak, bedoeld in artikel 16, onderdeel r, een aanwijzing geven aan een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens:
a. de artikelen 71b of 71c van deze wet of artikel 9a.2, vierde lid, van de Jeugdwet;
b. artikel 9a.3, tweede lid, van de Jeugdwet; of
c. de artikelen 4.5.1 of 4.5.2 van de Jeugdwet.
Z
Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd
1. In het eerste lid wordt «als bedoeld in de artikelen 76 tot en met 78g» vervangen door «als bedoeld in de artikelen 76 tot en met 78h».
2. Er worden zes leden toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 3.1, derde lid, en 3.3, vijfde lid, onderdeel h, van de Wet open overheid, is de zorgautoriteit niet gehouden een belanghebbende die naar verwachting bedenkingen zal hebben tegen openbaarmaking van een op grond van deze wet gegeven aanwijzing, in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen, indien van hem geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.
4. De zorgautoriteit maakt een op grond van deze wet gegeven aanwijzing, onverminderd het bepaalde in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel i, van de Wet open overheid, niet eerder uit eigen beweging openbaar dan nadat vijf werkdagen na de mededeling, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, van die wet, zijn verstreken.
5. Indien een belanghebbende die bedenkingen heeft tegen openbaarmaking van een aanwijzing, verzoekt een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht te treffen, wordt de werking van de op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wet open overheid, met een besluit gelijkgestelde mededeling over die openbaarmaking, opgeschort totdat er een uitspraak is van de voorzieningenrechter.
6. Indien het adequaat functioneren van de verzekeringsmarkt, de positie van de verzekeraars op die markt, het adequaat functioneren van de zorgverlenings- of zorginkoopmarkt, de positie van zorgaanbieders op die markt of het belang van een toereikend aanbod van jeugdhulp of gecertificeerde instellingen geen uitstel toelaat, kan de zorgautoriteit in afwijking van het vierde en vijfde lid en van de artikelen 3.1, derde lid, en 3.3, vijfde lid, onderdelen h en i, van de Wet open overheid, een op grond van deze wet gegeven aanwijzing onverwijld uit eigen beweging openbaar maken.
7. Indien de belanghebbende tot wie een openbaar gemaakte aanwijzing is gericht, aan die aanwijzing voldoet, maakt de zorgautoriteit dat feit uit eigen beweging openbaar.
8. Indien een zorgaanbieder niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn aan een krachtens artikel 76, tweede lid, gegeven aanwijzing voldoet, is de zorgautoriteit bevoegd het bedrag, bedoeld in dat lid, in te vorderen. Titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
AA
De artikelen 80 tot en met 81b vervallen.
BB
Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «78f of 79, tweede lid» vervangen door «of 78f» en vervalt «dan wel het opleggen van een last onder dwangsom».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De zorgautoriteit is bevoegd ter handhaving van een krachtens deze wet door haar gegeven aanwijzing indien de belanghebbende aan wie de aanwijzing is gegeven, niet de binnen de termijn, bedoeld in artikel 79, tweede lid, aan die aanwijzing heeft voldaan, een last onder bestuursdwang op te leggen.
CC
Na artikel 84b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De zorgautoriteit kan uit hoofde van haar taak, bedoeld in artikel 16, onderdeel r, een last onder dwangsom opleggen aan een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens:
a. de artikelen 71b of 71c van deze wet of artikel 9a.2, vierde lid, van de Jeugdwet;
b. artikel 9a.3, tweede lid, van de Jeugdwet; of
c. de artikelen 4.5.1 of 4.5.2 van de Jeugdwet.
DD
Na artikel 92 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De zorgautoriteit kan uit hoofde van haar taak, bedoeld in artikel 16, onderdeel r, een bestuurlijke boete opleggen aan een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens:
a. de artikelen 71b of 71c van deze wet of artikel 9a.2, vierde lid, van de Jeugdwet;
b. artikel 9a.3, tweede lid, van de Jeugdwet; of
c. de artikelen 4.5.1 of 4.5.2 van de Jeugdwet.
2. De bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding als bedoeld in het eerste lid bedraagt ten hoogste € 500.000.
EE
Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 81, eerste lid, onderdeel c» vervangen door «artikel 79, achtste lid».
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 82 en 85» vervangen door «de artikelen 82, 84c, 85 of 93».
3. In het vijfde lid vervalt «81a,» en wordt «het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten» vervangen door «het Fonds langdurige zorg».
FF
In artikel 105 wordt «consumenten of patiënten» vervangen door «consumenten, patiënten of cliënten» en wordt «consumenten- en patiëntenorganisaties» vervangen door «consumenten-, patiënten- en cliëntenorganisaties».
Bijlage I bij de Gemeentewet, bedoeld in artikel 124b, eerste lid, van die wet, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel D wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
7. Wet marktordening gezondheidszorg.
2. Aan onderdeel G wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
5. Wet marktordening gezondheidszorg.
De onderdelen D en E van artikel III van de Verzamelwet VWS 2020 vervallen.
In artikel 4.2.6, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt «artikel 9.2» vervangen door «artikel 4.3.1» en wordt «een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid» vervangen door «een rechtspersoon als bedoeld in het vierde lid».
In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd «de Jeugdwet, de artikelen 4.5.1 en 4.5.2;».
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister voor Rechtsbescherming zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel 2.19, eerste lid, onderdeel a, heeft geen gevolgen voor contracten, nog niet overeengekomen verlenging van die contracten daaronder niet begrepen, die zijn afgesloten of subsidies die zijn verleend voorafgaand aan de datum waarop het in artikel I, onderdeel G, voorziene artikel 2.19 van de Jeugdwet in werking treedt.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Minister voor Rechtsbescherming,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36546-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.